Vluchtelingen

Opzet grensgevangenis

Dagelijkse praktijk

Medische zorg

Protesten

Vrijheidsbeperking

Uitzettingen

Het Reglement

Artikel 7a Vw

EVRM

Reacties

Conclusie



mei 1993, 1 jaar grensgevangenis

Medische zorg

In opzet is er voor de grensgevangenis gekozen voor een medische zorg die te vergelijken is met de zorg zoals die geregeld is in Huizen van Bewaring en gevangenissen.

De medische zorg voor gedetineerden heeft een preventief (a) en een curatief aspect (b).

a. De arts is verantwoording schuldig aan de directeur van de instelling inzake algemene hygiënische maatregelen en ter voorkoming en bestrijding van besmettelijke ziekten voorzover de gezondheid van derden (personeel en andere gedetineerden) gevaar zou kunnen lopen.

b. De curatieve taak bestaat uit het behandelen van de zieke gedetineerde. Inhoudelijk heeft de directeur van de instelling hier geen inmenging in; de arts is hier autonoom in het medisch handelen.

De medische zorg voor gedetineerden in Nederland is geformuleerd in een aantal voorschriften, neergelegd in de Gevangenismaatregel. Tenslotte zijn er in groter verband Europese Gevangenisregels geformuleerd die een minimum zorgplicht geven. Het handelen van de artsen is bovendien geregeld in uitspraken binnen de artsen-organisaties en verder via algemene verordeningen (United Nations 1982, the principles of medical ethics; United Nations standard minimal rules for the treatment of prisoners; World Medical Association, 1975, 'de declaratie van Tokyo'). Op deze manier is een aantal waarborgen ingebouwd ter bescherming van menselijke waardigheid en fatsoen.
Het zal duidelijk zijn dat een gedetineerde in het algemeen volledig afhankelijk is van de lokale invulling door het regime van de betreffende instelling, en dat restricties en beperkingen kunnen worden uitgevaardigd zonder dat hierop veel invloed is uit te oefenen.
De vrije artsen-keuze bestaat niet voor gedetineerden in een gevangenis, maar is in beperkte wijze wel te realiseren voor de gedetineerden in een Huis van Bewaring (HvB). De niet-veroordeelde (in een HvB) heeft dus de mogelijkheid om een eigen arts te consulteren.
Tezamen met de verpleegkundigen vormen de artsen de Medische Dienst van de instelling.

DE ZORG IN DE GRENSGEVANGENIS

De grensgevangenis is een justitiële instelling. Een opzet zoals hierboven is geschetst, moet het ministerie van Justitie voor ogen hebben gehad toen de medische zorg in de grensgevangenis werd ingevuld. Bij de opening op 6 april is nog niet alles geregeld, maar wel zijn er twee artsen aangetrokken die al werkzaam zijn in een gevangenis elders. Zij zijn beiden in part-time dienst, met spreekuren in de ochtend. Voor de overige tijd zijn zij oproepbaar, alhoewel één der artsen in Utrecht verblijft. Zowel de 7x24 uurs dienst als de praktische bereikbaarheid (binnen 15 minuten aanwezig kunnen zijn) zijn niet gerealiseerd.
In de hele opzet van de medische zorg is een belangrijke rol weggelegd voor de verpleegkundigen. Zij doen de medische intake en het lichamelijk onderzoek. De artsen doen slechts het fysisch onderzoek van hart en longen. De beslissing of nader onderzoek moet gebeuren ligt hiermee in handen van de verpleegkundigen.

In de Nota van Toelichting bij het Reglement grenslogies valt onder '5. Voorzieningen' te lezen: ‘De mate waarin de verplichting geldt wordt bepaald door de lengte van het verblijf van de vreemdeling. Dit betekent dat vanzelfsprekend acuut noodzakelijke medische hulp zal worden verleend, maar dat met langer durende behandelingen niet zonder meer een begin zal worden gemaakt.’ Dit zorgt er dus voor dat de verleende zorg weinig curatief mag zijn. Er is een minimale verzorging van de hulpvragende vluchteling, want het is de bedoeling dat zij hier slechts kort verblijven. Hiermee is in feite een Medische Dienst gecreëerd die in geen enkel opzicht is ingesteld op de gezondheidsproblemen van de gedetineerden in de grensgevangenis.

SPECIFIEKE PROBLEMEN

Bij de vluchtelingen en 'illegalen' die gedwongen ondergebracht zijn in de grensgevangenis gaat het om patiënten die meerdere gezondheid-bedreigende kenmerken kunnen hebben. Enerzijds hebben zij een slechtere gezondheid en conditie, anderzijds hebben zij grote moeite bij het vinden van geschikte medische hulp en het daadwerkelijk realiseren daarvan. Het gaat hier immers dik-wijls om:
  • -mensen die (vaak al langere tijd) op de vlucht zijn;
  • -mensen die uit ontwikkelingslanden komen, dan wel uit gebieden waar oorlog, honger of onderdrukking heerst;
  • -mensen die vaak tot de laagste economische klasse behoren en daardoor al langere tijd met een slechte voeding en gezondheid te kampen hebben;
  • -mensen die slecht in staat zijn hun gezondheidsproblemen te uiten, enerzijds als gevolg van het doorgemaakte trauma (dat zich kan presenteren als een 'post-traumatisch stress'-syndroom, een aanpassingsstoornis, een cultuur-shock, angst, verwardheid, verlegenheid, of schaamte), anderzijds als gevolg van de culturele achtergrond (waarbij niet alleen taal een barrière is, maar ook het door ervaring en als overlevingsstrategie aangeleerde ontzag voor geüniformeerden en andere autoriteiten. Bovendien missen velen de assertiviteit die in de westerse wereld vaak als norm gehanteerd wordt bij het vragen van hulp);
  • -mensen die nog al eens ziekten onder de leden hebben waarmee de Nederlandse arts zelden wordt geconfronteerd en/of die voor de arts in een ongebruikelijk, vergevorderd stadium zijn.
Hierbij komen de onvermijdelijke spanningen die een verblijf in de grensgevangenis met zich meebrengt. Daar-in speelt een aantal dingen een grote rol:
  • -het gegeven dat er geen begin wordt gemaakt met langdurige medische behandeling;
  • -het gegeven dat het voor de gedetineerden volstrekt onlogisch is dat zij worden gedetineerd. Het zoeken van asiel is door de detentie gecriminaliseerd. Deze onrechtvaardige behandeling en de rechtsongelijkheid ten opzichte van andere vluchtelingen (die immers niet zijn gedetineerd) leidt tot spanningen;
  • -het feit dat het verblijf niet tot de door Justitie meegedeelde zes tot acht weken beperkt blijft, maar met gemak uitloopt tot meer dan drie maanden en soms zelfs zes maanden, vergroot deze spanningen;
  • -het feit dat het vaak gaat om mensen die juist voor een vergelijkbare rechtsongelijkheid en willekeur hun land zijn ontvlucht en met deze nieuwe situatie een hertrauma oplopen.
Alle hierboven genoemde karakteristieken tonen de noodzaak van extra medische aandacht en alertheid. Het initiatief zal van de hulpverlener moeten komen. Een dergelijke medische zorg is echter absoluut niet gerealiseerd in de grensgevangenis. Gezien de relatief korte tijd dat bewoners patiënt zullen zijn, wordt er vanuit de hulpverlening weinig initiatief genomen. In feite is er sprake van een medisch ontmoedigingsbeleid.

FAMILIE MULUTA

Op 9 april '92 komt de familie Muluta, die samen met een andere Zaïrese familie op de vlucht is, aan op Schiphol. De groep is op doorreis, maar wordt er op Schiphol bij het overstappen, middels een gate-controle, uitgepikt en vastgezet. In alle door de familie Muluta doorlopen stadia, van transit via grensgevangenis naar O C, veroorzaken Justitie en WVC problemen.
Mevrouw Muluta is hoogzwanger en wordt op Schiphol ziek. Ondanks de uitdrukkelijke roep om medische hulp blijft deze uit: door de daar aanwezige personeelsleden van de marechaussee wordt er niet op gereageerd. Ook in de grensgevangenis, waar de groep van negen personen na vier dagen transit wordt gedetineerd, wordt mevrouw Muluta niet adequaat geholpen. Zij geeft over, klaagt over opgezwollen enkels, pijn in de nierloge, hartkloppingen en duizelingen. Zij ligt veel op bed, eet vrijwel niet meer en maakt een lusteloze indruk. Dit alarmeert de Medische Dienst niet. Er wordt door de arts geen bloedonderzoek gedaan, evenmin als een zwangerschapscontrole. Het vragenformulier dat als leidraad fungeert bij de medische intake, blijft oningevuld. Wel wordt door een van de artsen een urinetest uitgevoerd omdat aan een urineweginfectie gedacht wordt. Op grond van de uitslag besluit de arts een kweek te laten maken in het laboratorium. De uitslag van die kweek laat lang op zich wachten. Omdat deze per ongeluk naar de andere gevangenis, waar de betrokken arts tevens werkzaam is, wordt gestuurd, komt pas op 28 april die uitslag binnen bij de grensgevangenis: vijf dagen na het overlijden van mevrouw Muluta.

De grensgevangenis is bij de aankomst van de familie Muluta net een week open. De medische zorg is echter nog niet goed georganiseerd. Zo zijn er nog geen doorverwijsmogelijkheden naar andere medische instanties zoals het Academisch Medisch Centrum (AMC) en GG & GD, voor bijvoorbeeld zwangerschapscontrole en bloedonderzoek.

Op 21 april '92, na acht dagen grensgevangenis, laat Justitie de familie toch toe tot Nederland en stuurt ze door naar OC-Nijeveen. De reisbeschrijving zou ook een Nederlander laten verdwalen (zie bijlage, bladzijde 38). Mede daarom is het een te vermoeiende reis voor een zieke en zwangere vrouw. De reisbeschrijving is dermate onduidelijk dat de familie via een enorme omweg 's nachts pas in het OC aankomt. Mevrouw Muluta is dan helemaal op. Ook daar blijft zorgvuldige medische zorgverlening door de basisarts uit, ondanks dat de vrouw nog zieker is geworden. De dag na aankomst krijgt zij een intake-gesprek en worden haar medische gegevens vanuit de Medische Dienst grensgevangenis telefonisch doorgegeven. In deze telefonische rapportage wordt een aantal gegevens niet juist doorgegeven. De basisarts maakt voor de dag daarna een afspraak voor zwangerschapscontrole met de huisarts in het dorp. Maar op 23 april '92 is mevrouw Muluta zo ernstig ziek, dat haar man een taxi bestelt en haar rechtstreeks naar het ziekenhuis wil brengen. Dat kan op dat moment niet, en lukt pas na bezoek aan de huisarts. De huisarts concludeert na een zeer kort onderzoek dat hij een ernstig zieke vrouw voor zich heeft. Zij wordt direkt doorgestuurd naar het ziekenhuis waar zij enige uren later overlijdt.
In opdracht van Justitie steltde Geneeskundige Inspectie (GI) een onderzoek in naar de gang van zaken. Die concludeert dat mevrouw Muluta overleden is aan de gevolgen van een ernstige bloedarmoede. Het ziekteproces was al weken gaande en het ziektebeeld had in de verschillende stadia onderkend kunnen en moeten worden, aldus de GI. De GI doet uiteindelijk een aantal aanbevelingen: ‘De anamnese is verricht door een verpleegkundige. Binnen de penitentiaire setting in Nederland is deze ‘verlengde-arm-constructie" een usance. Dit lijkt verantwoord wanneer er tussen arts en verpleegkundige goede geformaliseerde afspraken gemaakt zijn. Dit zou naar oordeel van de inspectie nog verbeterd kunnen worden, maar heeft overigens bij mevrouw Muluta geen rol gespeeld." Verder beveelt de inspectie nog aan om de medische gegevens in het vervolg ook schriftelijk over te dragen vanuit de grensgevangenis. Kosto trekt een conclusie uit het GI-rapport die hem politiek beter uitkomt: hij zegt dat mevrouw Muluta is overleden aan een acute bloedarmoede. Hij zegt er niet bij dat het in Nederland niet gebruikelijk is om van bloedarmoede te sterven. De reden voor het ontstaan van deze bloedarmoede is niet meer te achterhalen. De bagage van de familie, met daarin de medische dossiers van mevrouw Muluta, is direkt na 9 april 'verdwenen'. De arts Olie doet weliswaar aan Muluta de toezegging dat hij navraag zal doen waar de bagage is gebleven, maar deze toezegging komt hij niet na. Als wij uiteindelijk in augustus met de heer Muluta in het bagagedepot van de KLM gaan zoeken, is de bagage binnen een kwartier gevonden. De medische dossiers zijn dan verdwenen en waarschijnlijk vernietigd.

Justitie stelt ook een Rijksrecherche-onderzoek in, beperkt tot de transit op Schiphol. Uitkomst van dit onderzoek is onder andere dat er twee mogelijkheden zijn. Ten eerste: De heer Muluta heeft zijn verzoek om hulp tegenover de marechaussee niet voldoende duidelijk gemaakt of de marechaussee heeft niet goed begrepen wat de heer Muluta wilde zeggen. Ten tweede: Er is wel duidelijk om medische bijstand gevraagd maar om een onbekend gebleven reden is die geweigerd. De Rijksrecherche concludeert hierover in haar onderzoek geen uitsluitsel te hebben verkregen. Duidelijk is wel dat de Rijksrecherche er van uit gaat dat er inderdaad om hulp is gevraagd, wat tot dan toe door de marechaussee is ontkend. Wederom trekt Kosto uit dit onderzoek zo zijn eigen conclusies, namelijk dat de marechaussee geen verwijtbare betrokkenheid treft bij de dood van mevrouw Muluta. Kosto volgt in dit oordeel klakkeloos de door hem gevraagde reactie van de Commandant van de marechaussee op het rapport.

Het onderzoek van de Rijksrecherche strekt zich niet uit over de andere stadia waar afdoende medische hulp evenzeer is uitgebleven. Ons verzoek om een onafhankelijk onderzoek naar onder andere de invloed van detentie op vluchtelingen en hun welzijn, wordt nooit beantwoord.
De Tweede Kamer wijdt op 26 mei '92 een spoeddebat aan de tragische dood van moeder en ongeboren kind. Kosto maakt een open debat onmogelijk door voortdurend te verwijzen naar het vertrouwelijke rapport van de GI, zodat besloten wordt hierover verder te discussiëren in een besloten zitting van de Vaste Kamercommissie voor Justitie. Later wordt besloten dit samen met het Rijksrechercherapport te behandelen. Weer later wordt besloten deze twee rapporten tezamen met het rapport 'Geweigerd op Schiphol' (VVN) en de zaak van de op Schiphol zwaar mishandelde Roemeense vluchteling te behandelen.

Mevrouw Muluta is nu ruim een jaar dood. De zaak wacht nog steeds op behandeling. Geen enkele politieke partij schijnt zich geroepen te voelen druk achter de zaak te zetten.
In deze zaak zijn tegen de artsen klachten ingediend bij het Medisch Tucht College, dat op 30 maart '93 zitting heeft gehad. De uitspraak wordt pas deze juni '93 verwacht.

ANDERE MISSTANDEN

D.C.
 
Op 20 juli '92 komt mevrouw D.C. aan in de grensgevangenis. Zij is voor de tweede keer zwanger (op dat moment ongeveer negen weken). Zij heeft klachten die veel lijken op die van Muluta: zij is voortdurend misselijk en heeft pijn in de onderbuik (linksonder), moeite met ademhaling, en last van haar voeten. Bovendien is duidelijk dat haar gewichtstoename minder is dan deze zou moeten zijn gezien de duur van haar zwangerschap. Na een onderzoek wordt duidelijk dat zij bloedarmoede heeft.


De Medische Dienst constateert echter dat haar klachten normaal zijn voor zwangere vrouwen. De artsen verklaren dat zij hun werk goed doen en lijken nader onderzoek niet nodig te vinden. Dit zeggen zij ook tegen haar advocaat die niet serieus wordt genomen en geprobeert druk op de doktoren uit te oefenen. D.C. staat twee keer bloed en twee keer urine af. Er wordt haar echter niet verteld waarom dat twee keer moet en wat de resultaten van de onderzoeken zijn. Ook gaat zij naar het AMC voor een foto van de vrucht. Omdat de werking van de daarvoor benodigde apparatuur haar niet wordt uitgelegd denkt zij dat de doktoren een abortus willen plegen. Van wat er wel tegen haar wordt gezegd begrijpt ze dat ze drie dagen in het AMC moet blijven omdat de vrucht te veel naar links zou zitten. De grensgevangenis gaat daar niet mee akkoord.

Op de klachten, die ze al twee maanden heeft, wordt door de artsen in de grensgevangenis gereageerd met de opmerking dat zoiets normaal is bij een zwangerschap. Zij krijgt paracetamol.
Pas na interventie door ons wordt de vrouw door een onafhankelijke arts onderzocht. Deze concludeert dat niet verwacht kan worden dat haar klachten (nervositeit en voedingstoestand) in de grensgevangenis zullen verdwijnen, hij spreekt zelfs de verwachting uit dat ze zullen verergeren. In haar dossier dat hij later via de advocaat krijgt doorgestuurd, blijkt dat er bij D.C. ook sprake is van anemie. Door deze tussenkomst wordt de vrouw met haar man op 8 oktober tot Nederland doorgelaten. De angst om opnieuw gedetineerd te worden is echter zo groot, dat de familie binnen week verdwijnt.

Nadat zij is doorgelaten vernemen wij nog dat naar aanleiding van deze zaak de Geneeskundige Inspectie is verzocht een onderzoek in te stellen naar de Medische Dienst in de grensgevangenis. Omdat mevrouw D.C. verdwenen is, is dat niet doorgegaan.

H.B.

Deze zwangere vrouw en haar man zitten eerst drie dagen in de transit opgesloten, vervolgens in de grensgevangenis. Daar heeft de vrouw veel klachten: ze eet niet, spuwt bloed en is duizelig. Ze gaat meermaals naar de arts en de verpleegkundige, die haar niet meedelen of er iets aan de hand is en zo ja, wat dan.
Zij wordt wel, in tegenstelling tot mevrouw Muluta, naar het AMC-ziekenhuis gebracht waar een zwangerschapscontrole wordt verricht. Daarover wordt haar niets naders medegedeeld, terwijl haar klachten blijven. Zij spreekt Creools, maar in haar eigen taal wordt al helemaal niets uitgelegd. Als haar man vraagt mee te mogen naar het AMC, wordt dat negatief beantwoord, ondanks zijn dringende verzoek daartoe. Wie er wel mee mogen zijn twee bewakers, aan iedere kant van de vrouw één.

B.

B. komt in de grensgevangenis aan op 6 juli '92. Zij is ruim 6 maanden zwanger. Daarvoor heeft zij al 7 dagen doorgebracht in een politiecel in Haarlem. Haar bloed en urine worden gecontroleerd. Het bloed wordt geprikt in de grensgevangenis. Ook zij gaat naar het AMC voor onderzoek. Zij krijgt geen onderzoeksuitslag, en verkeert dus al die tijd dat zij hier is in onzekerheid over haar gezondheid.
Zij hoort van een aantal anderen in de grensgevangenis over Muluta. Volgens haar weet iedereen ervan, en zij wordt er bang van. Op zich niet raar natuurlijk, gezien haar zwangerschap en haar klachten: hoofdpijn, slapeloosheid, angst. Het uiten van deze klachten leidt er niet toe voor gezorgd dat men haar helpt. Zij krijgt geen extra melk of versterkend voedsel. Van het eten krijgt zij net als iedereen te weinig. Volgens één van de bewakers ligt ze erg veel op bed. Hij wijt dat aan onverschilligheid. Zij wordt op 28 juli uitgezet naar Ghana. Haar advocaat probeert nog in overleg met de KLM de uitzetting niet door te laten gaan, omdat hij het in deze omstandigheden niet verantwoord acht de ruim 7 maanden zwangere vrouw uit te zetten. Volgens de KLM is dat geen probleem, en kan dat bij zwangerschap nog in de 32e week.

N.

Bij een voetbalpartijtje wordt de vluchteling N. per ongeluk de tand uit de mond geslagen. Hij wordt met stok in de broek overgebracht naar de tandarts, waar zijn tand er verder uitgetrokken wordt. Teruggekomen in de grensgevangenis vraagt hij zich af of hij nu een nieuwe (stift)tand zal krijgen; hij wil dat graag en heeft er ook het geld voor. Het antwoord is negatief: geen tand.
B.R.
De vrouw klaagt over voortdurende duizeligheid, ademhalingsmoeilijkheden en druk op haar borst. Vroeger heeft zij bloedarmoede gehad en zij is bang dat het weer zoiets is.
De arts in de gevangenis doet de klacht af door haar te melden dat het om nervositeit gaat. Als zij zegt dat ze inderdaad nerveus en onrustig is, omdat haar een uitzetting boven het hoofd hangt, en dat het eten niet goed is, krijgt ze pilletjes. Ze krijgt niet te horen welke soort het is. De gebruiksaanwijzing is niet in haar eigen taal, en ze weet de werking ervan niet. Daarom, en omdat ze bang is voor bijwerkingen, slikt ze ze niet.

Na klachten over haar slaapmoeilijkheden en hoofdpijn, krijgt ze iedere avond slaappillen. Als ze zich op een late avond niet goed voelt- ze heeft overgegeven, dagenlang om de vijf minuten moeten urineren, en haar urine is voor de tweede keer doorgestuurd naar het laboratorium zonder resultaat- belt ze de bewaking. Die komt pas een half uur later en schuift vier pilletjes onder de deur door en wil weer gaan. Zij dringt aan en zegt dat ze zich niet goed voelt. De bewaker zegt dat er dan over een uur wel een verpleegkundige zal komen. Deze is nooit gekomen.

A.A.

Op 19 mei '92 wordt A.A. van de transit overgebracht naar de grensgevangenis. Wegens een onbenullige ruzie over het gebruik van een radio-cassetterecorder, wordt hij op 28 september voor een week naar de isolatieafdeling van de Bijlmerbajes gebracht. Op 6 oktober wordt dit met een week verlengd. Nog los van de algemene psychische en fysieke gevolgen van het verblijf in deze betonnen cel zonder matras en dergelijke, krijgt hij daar last van zijn ogen. Voordat hij vluchtte was hij brildragend, maar bij zijn vlucht heeft hij zijn bril niet meegenomen. Op herhaaldelijke verzoeken aan de Medische Dienst om voor een bril te zorgen, krijgt hij te horen dat dat niet de taak van de Medische Dienst is. Door de opsluiting van 14 dagen in de isoleercel, waar dag en nacht het licht brandt, krijgt hij zoveel last van zijn ogen dat deze bijna ontstoken raken. Bij ons laatste bezoek aan hem op 24 november (hij zit dan notabene meer dan 6 maanden in de grensgevangenis), is duidelijk te zien dat het oogwit van beide ogen bijna rood is geworden, vooral van zijn rechteroog. Hij kan dan bijna geen licht meer verdragen, en op zijn cel doet hij het licht niet meer aan. Gevolg is dat hij dagelijks tussen 17.00 uur en de volgende ochtend in het donker leeft.
Van de Medische Dienst krijgt hij eerst oogdruppels in de vorm van een zout-oplossing, daarna desinfectie-druppels. Opnieuw maakt hij de Medische Dienst duidelijk dat hij een bril nodig heeft, omdat dan zijn klachten zullen verminderen. Onze poging een arts van buitenaf te laten ingrijpen heeft geen succes. Op 26 november wordt A.A. bij de bushalte afgezet met de mededeling zich binnen 48 uur uit Nederland te begeven. Zonder bril.

O.

Op 27 oktober '92 worden wij bij ons bezoeken geconfronteerd met een paniekerige en totaal ontredderde man. Op zijn vlucht is zijn familie gebombardeerd, waarbij zijn vrouw en zijn enige kind zijn omgekomen. Hijzelf denkt dat hij getroffen is door een bomscherf. Door de klap van het bombardement werd hij tegen de grond geworpen, en heeft sindsdien een wond aan zijn achterhoofd. Sindsdien is hij nagenoeg doof aan zijn rechteroor, waarin hij alleen het geluid hoort 'van een vliegtuig'; in zijn linkeroor hoort hij voortdurend een geluid dat zich het best laat vergelijken met een ritselende krant.
Zijn advocaat wijst ons in oktober '92 op zijn situatie. Het kost ons nogal wat moeite O. te spreken te krijgen. Omdat het die dag nogal druk is in de bezoekersruimte kunnen we bijna niet met O. communiceren. Als we vragen om een kamertje (de advocatenkamers zijn op dat moment niet in gebruik) wordt ons door een lid van de van de BSD medegedeeld dat we O. eigenlijk helemaal niet mogen zien omdat hij een 'transitklant' is die zijn nader gehoor nog moet krijgen. Een leugen. Het kamertje krijgen we niet; we besluiten onze vragen op papier te zetten. Dit is de manier waarop we een aantal weken met hem moeten communiceren. Één keer krijgen we van een bewaker op diens initiatief een kamer aangeboden. Ook dan is het niet makkelijk praten omdat degene die verantwoordelijk is voor de bezoekersruimte, voor de deur gaat staan en voortdurend naar binnen kijkt. O. voelt zich daardoor opgejaagd en absoluut niet meer op zijn gemak. De bewaker die ons dat kamertje aanbood vertelt ons later een flinke uitbrander van diezelfde man te hebben gehad. O. verblijft een aantal keer in de isoleercel in de grensgevangenis zelf gezeten; meestal op eigen verzoek. Zijn advocaat treft hem daar als volgt aan: O. ligt, slechts gekleed in een sportbroekje, in een foetushouding op de vloer. De Medische Dienst weigert de advocaat te informeren. De directeur vertelt de advocaat dat er met O. niets aan de hand is want hij heeft niets over hem gehoord. Pas na veel zeuren krijgt de advocaat het dossier van O.. De advocaat stuurt dit medische dossier door naar een Amnesty-arts. Deze schrijft een brief, waarin hij mededeelt dat hij aan de hand van het dossier constateert dat O. behandeld dient te worden.

Ondertussen krijgt O. wel medicatie: Seresta, Haldol en Orap. De slaaptabletten krijgt hij fijngestampt in een glas water, waarschijnlijk uit angst dat hij ze opspaart voor een zelfmoordpoging. Ondanks de tabletten slaapt hij niet. De anti-psychotica (Orap) die hem worden toegediend dienen er, volgens de eerste arts die we over deze zaak bellen, toe hem rustig te houden. Ook de Amnesty-arts kan op grond van het medisch dossier niet concluderen dat O. psychotisch zou zijn. Orap schijnt in voorraad aanwezig te zijn in de grensgevangenis, wat zeer ongebruikelijk mag worden genoemd.
De directeur zegt tegen de advocaat dat het bij O. niet gaat om een medisch probleem, maar om een openbare orde probleem; hij jaagt immers met zijn geschreeuw af en toe de anderen de stuipen op het lijf. Vanwege deze openbare orde is hij een aantal malen in de isolatiecel gezet. De directeur beschikt niet over gegevens van de Medische Dienst waaruit zou blijken dat er iets met hem aan de hand is. Tot dat moment heeft ook de Geneeskundige Inspectie weinig gedaan. O. is wel al eens onderzocht door de districtspsychiater, maar dat leidt tot de conclusie dat het allemaal wel meevalt.
De behandelend arts in de grensgevangenis is de heer Olie, die bij herhaling heeft gezegd dat hij niet meer kan doen dan medicijnen voorschrijven. Het onderzoek dat hij bij O. doet, bestaat uit niet meer dan met een lampje in zijn ogen en oren te kijken en met een vork op zijn hoofd te slaan.
Wij zijn één van de weinigen die contact met hem hebben. Door zijn slechte gehoor, en omdat de andere gedetineerden hem voor gek verslijten, heeft hij geen enkel contact met anderen in de grensgevangenis. Ook met VVN heeft hij weinig kontakt. Hij geeft toe dat dat ook aan hemzelf ligt want soms wil hij wel praten, maar is hij totaal geblokkeerd en kan hij alleen maar huilen.
O. maakt ons duidelijk dat hij nergens meer op rekent. Volgens eigen zeggen zit hij in een rouwproces en weigert hij zichzelf nog langer te (laten) verzorgen. Het enige wat hij nog veel doet is bidden dat hij niet meer wakker zal worden.
Wij besluiten om verschillende wegen te bewandelen om hem uit de grensgevangenis te krijgen. Dit resulteert na twee weken in een nieuw onderzoek van de GI, en een bezoekje van iemand waarvan wij denken dat hij de districtspsychiater is geweest. Deze man wil alleen maar van O. weten of hij in Nederland wil blijven. O.'s antwoord is dat hij geholpen wil worden.
Uiteindelijk is hij doorgelaten naar een AZC en onder behandeling gesteld.

S.

Op 19 november '92 wordt S. door leden van de marechaussee op Schiphol in elkaar geslagen bij een (mislukte) poging hem uit te zetten. Hij heeft verwondingen aan hoofd, hals, nek, borst en voeten. Bij terugkomst in de grensgevangenis wordt slechts met een washandje het bloed van zijn gezicht geveegd. Verder krijgt hij de onvermijdelijke paracetamol als 'medicijn' tegen de pijn. Omdat nader medisch onderzoek op zijn plaats lijkt, wordt besloten een onafhankelijke arts in te schakelen aangezien hulp niet door de Medische Dienst wordt verleend.
De arts, die samen met de advocaat op de zaterdag na de mishandeling een bezoek wil brengen (en dat ook netjes had aangevraagd) wordt anderhalf uur tegengehouden door een lid van de directie, de heer Moldovan. De argumenten die Moldovan noemt, blijken alle ter plekke niet te kloppen. Volgens Moldovan is er opdracht van het hoofd van de sector Gevangeniswezen om de arts niet toe te laten. Vervolgens mag onderzoek wel plaatsvinden, maar pas nadat S. was onderzocht door de inrichtingsarts. Weer later blijkt onderzoek niet mogelijk omdat S. aan het eten zou zijn.

Over de behandeling van de arts en de advocaat wordt een brief gestuurd aan de directie van de grensgevangenis. In het antwoord daarop geeft adjunct-directeur Politiek de volgende redenen voor het lange wachten: er is weliswaar een afspraak gemaakt voor een bezoek op zaterdag, maar er is geen tijd afgesproken; één van de regels van de grensgevangenis is dat er geen bezoek mogelijk is tijdens de maaltijdverstrekking, en al helemaal niet tijdens het eten in het weekend vanwege het dan nijpende personeelstekort. Op zaterdagochtend komt er een opdracht van de heer B. Greven, hoofd van de directie Gevangeniswezen, om S. eerst te laten onderzoeken door een arts van de inrichting voordat hij door een onafhankelijke arts kan worden onderzocht. De arts van de inrichting arriveert echter pas om 14.10 uur, en S. komt niet direkt als zij hem oproept.

Politiek voegt er bovendien aan toe dat Moldovan voor de hele gang van zaken zijn verontschuldigingen heeft aangeboden en dat het tijdverlies is ontstaan vanwege een vervelende samenloop van omstandigheden. Politiek besluit zijn antwoord met excuses en het uitspreken van de hoop dat zij in de toekomst goed met elkaar verder kunnen werken.

N.

N. komt halverwege oktober '92 aan in de grensgevangenis. Bij het politie-optreden van 30 november wordt hij door een agent met een knuppel geslagen, hetgeen een hoofdwond van 4 centimeter lang veroorzaakt. Wij zien hem tijdens ons bezoek van 1 december in de bezoekersruimte waar hij ons tegenkomt als we op het punt staan weg te gaan. Hij kan moeilijk lopen, en de wond op zijn hoofd is duidelijk zichtbaar. Wij adviseren hem op bezoek te gaan bij de Medische Dienst en ons 2 december op te bellen.
In de ochtend van 2 december bezoekt hij de dienst. Hij is dan nog slechter ter been en heeft verschrikkelijke hoofdpijn. De dienstdoende verpleegkundige of dokter schrijft hem paracetamol voor. Wanneer hij ons terugbelt vertellen we hem dat hij, als hij zich echt niet goed voelt en zich zorgen maakt, terug moet gaan en moet om vragen onderzocht te worden. Dat doet hij op 3 december, maar opnieuw wordt hij niet onderzocht en krijgt hij paracetamol. Hij weigert de paracetamol omdat het zijn klachten niet verhelpt. Hij weigert bovendien de ruimte van de Medische Dienst te verlaten zonder eerst onderzocht te zijn. Gevolg is dat hij door vier bewakers naar zijn cel wordt gedragen en wordt ingesloten; dit betekent dat hij geen avondeten krijgt. De volgende ochtend wordt zijn cel weer geopend en belt hij ons direkt. Wij vragen vervolgens met zijn instemming een huisarts hem te bezoeken en nemen daarover kontakt op met zijn advocaat (deze moet dat verzoek doen). Dezelfde middag gaat de arts naar de grensgevangenis voor een onderzoek van N. (4 december). Het eerste conflict ontstaat met de bewaker die visiteert, want die wil alle medicijnen in bewaring nemen die de arts bij zich heeft. Vervolgens wordt de voorwaarde gesteld dat N. wordt onderzocht in het bijzijn van de arts van de grensgevangenis. De door ons gevraagde arts weigert dat. De heer Politiek vindt vervolgens dat N. maar in de bezoekersruimte moet worden onderzocht. Uiteindelijk kan N. onderzocht worden in een kamertje naast het Bureau Sociale Dienstverlening (BSD). De arts adviseert opname in een ziekenhuis omdat hij onderzocht wil hebben of de klachten van N., die de rechterzijde van zijn lichaam al bijna niet meer kan bewegen, neurologisch verklaard kunnen worden. De arts vermoedt dat hij lijdt aan een stress syndroom. Dokter Olie weigert N. te laten gaan. Pas na interventie van meneer De Man (Geneeskundig Inspecteur van het ministerie van Justitie) wordt N. naar het ziekenhuis van de Vrije Universiteit vervoerd. Tussen het onderzoek en de interventie van De Man is een uur verstreken.

Uiteindelijk brengt N. een week in het ziekenhuis door. Zijn klachten zijn neurologisch niet te verklaren. De behandelend neuroloog heeft echter de indruk dat N. ernstige psychische problemen heeft als gevolg van traumatische stress. Bij een bezoek aan N. op dinsdag 8 december blijkt dat hij slechts beschikt over de pyjama die hij aan had op de dag dat hij naar het ziekenhuis werd vervoerd. Na ons dringende verzoek aan het BSD worden pas op woensdag zijn kleren overgebracht.

Na twee onderzoeken van psychiaters wordt het vermoeden van de neuroloog deels bevestigd. Het eerste onderzoek wordt gedaan op donderdag 9 december. Één van ons bezoekt hem om 11.00 uur. Bij terugkeer op kantoor bemerkt hij tot zijn grote verbazing dat dokter Olie tegen een journalist heeft gezegd dat N. al weer terug is in de grensgevangenis omdat hem niets mankeert. N. wordt pas vrijdag teruggebracht, met het advies hem psychiatrisch te laten behandelen in de grensgevangenis. Er komt daarna één keer een psychiater voor hem. Zijn verzoeken om behandeling worden door de Medische Dienst afgewezen. Op 13 december schrijft hij zijn eerste brief aan Politiek. Op 17 december, terwijl N. staat te bellen met zijn advocaat, neemt iemand die met Politiek door de gang loopt een foto van hem. Bij navraag door N. blijkt er pers op bezoek te zijn. Vlak daarna wordt hij uitgenodigd voor behandeling bij de Medische Dienst. N. vertrouwt het niet dat hij na zes dagen zonder hulp opeens wel geholpen kan worden op het moment dat er journalisten binnen zijn. Hij heeft geen zin in spelletjes en besluit niet naar de Medische Dienst te gaan. In plaats daarvan schrijft hij een brief aan de directie (de 18e) waarin hij klaagt over de medische behandeling. Hij uit in een gesprek met ons de verdenking dat de Medische Dienst er verantwoordelijk voor is dat de psychiater niet meer komt. Op 23 december wordt N. uitgezet.

T.

T. zit sinds 22 september '92 in de grensgevangenis. De dokter die op 4 december op bezoek komt voor N. ziet ook T. staan. Hij is direkt verontrust over de oogafwijking die T. heeft. Hij vindt dat ook T. onderzocht moet worden; de oogafwijking zou kunnen duiden op een achterliggend ziektebeeld. T. heeft de oogafwijking al sinds zijn jeugd, maar hij kan zich niet herinneren sinds wanneer. Naar eigen zeggen is hij er mee opgegroeid. Zijn ogen zijn zeer onrustig, schieten en rollen voortdurend heen en weer. Als kind zag hij al slecht en zat hij altijd vooraan in de klas. Op latere leeftijd heeft hij een bril gekregen. Deze is hij op de vlucht verloren.
Bij de Medische Dienst maakt hij herhaaldelijk duidelijk dat zijn slechte gezichtsvermogen en zijn onrustige ogen hem voortdurend hoofdpijn bezorgen, en dat dat bij het dragen van een bril aanzienlijk minder het geval zou zijn. T. krijgt te horen dat de Medische Dienst er niet is voor het verstrekken van brillen. Bovendien zou dat te duur zijn.

Op 7 december stuurt de huisarts, die ook N. onderzocht, een briefje naar de grensgevangenis met het verzoek T. door een neuroloog en een oogarts te laten onderzoeken. De huisarts was op 4 december een spontane nystagmus opgevallen, een symptoom dat in relatie kan staan met een stoornis in het visuele systeem. Het kan echter tevens optreden als symptoom bij tal van aandoeningen van het centrale zenuwstelsel. Op 8 december wordt T. omstreeks drie uur in de namiddag op straat gezet, zonder papieren of geld. Op 13 december bezoekt hij met iemand van ons een ziekenhuis, waar inderdaad wordt geconstateerd dat T. dringend een bril nodig heeft. De oogarts is verbijsterd te horen dat dat hem al ruim twee maanden lang is geweigerd door de artsen in de grensgevangenis. Omdat de heer T. geen aanspraak meer kan maken op wat voor voorzieningen dan ook, is hij gedwongen als illegaal verder te leven in Nederland. Zonder bril.

J.

Deze man heeft meer dan zes maanden in de grens-gevangenis gezeten. Hij is één van de mensen met zichtbare klachten; in de tijd dat wij hem daar bezoeken heeft hij altijd puisten en bultjes in zijn gezicht. Daarvoor had hij dat nooit, en na zijn vrijlating is dergelijke uitslag weer verdwenen. Hij wijt het zelf aan de kwaliteit van het eten.
In november '92 heeft hij een zware griep. Het advies van de Medische Dienst is meer fruit eten en meer thee drinken. Het eerste advies lijkt hem zinvol. Op zijn vraag aan de verpleegkundigen of zij dan kunnen zorgen voor meer fruit (dat kreeg hij voorheen onregelmatig en ongeveer eens per week), komt het antwoord dat dat een beslissing van de directie zou moeten zijn. Van de plaatsvervangend directeur krijgt J. te horen dat het inderdaad wel een zinnig advies is, maar dat als de Medische Dienst vindt dat hij meer fruit moet eten, diezelfde dienst er maar voor moet zorgen dat hij dat krijgt. Zijn verzoek om vitamine preparaten wordt afgewezen; deze zouden eerst moeten worden bijbesteld. Moedeloos geworden heeft J. maar niet meer verder geprobeerd. De griep is vanzelf gegaan.

O.

Aangekomen in de grensgevangenis op 7 december '92. Op 16 januari krijgt hij van de Medische Dienst te horen dat het beter is als hij geen melk meer drinkt, omdat hij daarvan uitslag en abcessen aan het gezicht krijgt. Omdat hij zelf melk als een belangrijke voedingsbron beschouwt (zeker gezien de rest van de voeding in de grensgevangenis), gaat hij op 16 januari naar de centrale keuken om te vragen om een vervangend produkt.
Hij legt uit dat het hier niet gaat om een persoonlijke voorkeur, maar om een advies van de Medische Dienst van de grensgevangenis. Aan een personeelslid in de keuken vraagt hij vervolgens of het mogelijk zou zijn bijvoorbeeld wat meer vlees te krijgen. Dit blijkt onmogelijk. Thee kan hij krijgen. O., die het idee heeft dat zijn verhaal niet begrepen wordt, begint nogmaals uit te leggen waar het om gaat. Ondertussen is er nog een vrouwelijk personeelslid bij komen staan. Op het verzoek van O. wordt opnieuw negatief gereageerd. De Medische Dienst heeft immers geen instructies aan de keuken gegeven. O. neemt geen genoegen met het antwoord maar hij krijgt van de vrouw te horen dat hij niet moet zeuren en dat hij weg moet gaan. O. wordt door de vrouw de keuken uitgeduwd, waarop O. boos wordt en haar zegt dat zij hem niet meer aan moet raken omdat hij haar anders ook zal aanraken.
Vervolgens besluit deze vrouw O. een maatregel op te leggen die pas achteraf door de directie wordt goedgekeurd: afzondering op de eigen kamer. Omdat: ‘U de aanwijzingen van het personeel niet opvolgde en daarbij er verbaal agressief naar het personeel werd. Hierbij verstoorde U de orde en rust van de afdeling A2 achter. Dit tot op het moment dat u weer tot rede vatbaar bent’.

De maatregel wordt de volgende ochtend opgeheven. Iets vervangends heeft hij nooit gekregen.

I.

Tijdens een bezoek op dinsdag 19 januari '93 spreken wij met I.. Hij klaagt over het feit dat hij opgesloten zit en dat de detentie er alleen maar voor zorgt dat 'het in zijn hoofd is gaan malen'. Vanaf zondagochtend eet hij bijna niet meer. Op maandag heeft hij overgegeven. De Medische Dienst heeft hem geadviseerd rust te nemen.
Één van de bewakers ziet al aan I. dat hij niet in orde is als hij op dinsdagmiddag de bezoekersruimte binnen waggelt. Hij zegt tegen de toevallig aanwezige verpleegster dat het niet goed met hem gaat. Zij vraagt de bewaker of hij weet wat 'inbeelding' is. ‘Oh’, zegt de bewaker, ‘je bedoelt simulatie’. Tijdens ons gesprek met I. klaagt deze over problemen met zijn ogen en duizeligheid. Als het gesprek is afgelopen loopt hij naar de balie, waar hij als een blok omvalt. Één van de bewakers belt direkt de Medische Dienst, een ander doet een lepel in de mond van I.. Ondertussen komt er witachtig slijm uit zijn mond, heeft hij een snelle hartslag en is van zijn ogen nog slechts het oogwit te zien. Na een aantal minuten komen de verpleegkundigen, die zichtbaar plezier in hun werk hebben, met een rolstoel. Zij constateren direkt hyperventilatie, en volgens hen is er niets aan de hand; I. had de dag daarvoor ook al in de rolstoel gezeten en bovendien gaan de problemen vanzelf wel weer over. Één van de bewakers zegt later dat de Medische Dienst de problemen niet snel serieus aanpakt. Als één van ons later de verpleegster aanspreekt en vraagt hoe het met I. is, bijt zij haar toe: ‘Jij weet toch wel hoe je aan je informatie moet komen’. Op de vraag of zij daarmee op haar beroepsgeheim doelde zegt zij; ‘Ja, ook’. Vervolgens weet ze nog te vertellen dat I. in goede handen is. Hij krijgt die week medicijnen, ligt veel op bed en wordt daardoor rustiger.

Op 8 februari wordt hij gedeporteerd.

J.

Deze man krijgt in december '92 tabletten tegen een lichte vorm van malaria. Hij zit van 29 december tot 5 januari in isolatie als slachtoffer van de collectieve straf die is uitgedeeld nadat op 29 december een bewaker verwond is door een gedetineerde. In die week krijgt hij geen medicijnen meer terwijl hij er herhaaldelijk om vraagt.
C.
C. valt op dinsdagavond 20 april '93 kort na de insluiting (21.15 uur) op zijn cel van het bovenste gedeelte van zijn stapelbed. Hij raakt gewond aan zijn hand en belt voor hulp door op het knopje aan de muur te drukken. Dit bellen herhaalt zich met enige regelmaat totdat om 24.00 uur een bewaker voor de deur staat. Omdat de deuren na insluiting slechts met toestemming van de, rond die tijd niet aanwezige, directeur mogen worden geopend, moet C. door de gesloten deur heen uitleggen wat er aan de hand is. Vervolgens worden er vier tabletjes paracetamol onder de deur door geschoven.

ALGEMENE INFORMATIE

In de maanden dat wij vluchtelingen hebben bezocht, is ons duidelijk geworden dat velen klachten hebben die direkt met hun detentie te maken hebben.

Veel vluchtelingen hebben last van uitslag in het gezicht; vrijwel zeker is dit te wijten aan de kwaliteit van het eten, aangezien bij allen bij wie wij dit hebben kunnen constateren, de klachten na hun vrijlating zijn verdwenen. Bijna iedereen heeft dezelfde klachten: mensen hebben voortdurend hoofdpijn, last van slapeloosheid en concentratieproblemen. Dit soort klachten verschijnen over het algemeen bij die mensen die al wat langer in de grensgevangenis verblijven. Dit heeft tot gevolg dat mensen gedwongen worden tot passiviteit. Het lezen van een boek of een tijdschrift kost de meesten zoveel moeite dat zij dat vaak achterwege laten. De gedwongen passiviteit doet deze klachten slechts verergeren; mensen zitten vaak dagen te denken over de situatie waarin zij zitten en waarvoor zij geen verklaring kunnen vinden. Het vertrouwen van de gedetineerden in de Medische Dienst is tot een absoluut minimum gedaald. Veel mensen met klachten gaan al niet eens meer op bezoek bij de verpleegkundigen, omdat zij zich bij voorbaat niet serieus genomen voelen. Degenen die nog wel gaan voelen zich achteraf niet serieus genomen. Zelfs voor de meest eenvoudige behandelingen (zoals die van verkoudheid of griep) ontbreekt het of aan medicijnen òf aan de wil de vluchtelingen te helpen.
Van de middelen die wel worden verstrekt is paracetamol de meest populaire bij de artsen en verpleegkundigen. Illustratief voor de massale verstrekking van deze pilletjes is het eerste Nederlandse woord dat veel vluchtelingen kennen: 'kinderaspirientje'. Alle klachten die geuit worden na het insluiten om 21.15 uur, worden afgedaan met het onder de deur doorschuiven van paracetamol. Ook het drinken van thee wordt door de Medische Dienst aanbevolen om zijn medicinale werking. Van bijna iedereen die verkouden is geweest of griep heeft gehad hebben wij gehoord dat hen enkel werd geadviseerd thee te drinken. Een ander vaak verstrekt advies is meer aan sport te doen. Mocht dit alles niet helpen, dan is de Medische Dienst niet te beroerd naar zwaardere middelen te grijpen. De slaapproblemen die velen hebben worden bestreden door verstrekking van (zware) slaaptabletten. Mensen die door de spanningen en de uitzichtloosheid minder hanteerbaar worden, krijgen zonder al te veel moeite anti-psychotica. Het gemak waarmee dit soort middelen worden verstrekt staat in schril contrast met de moeilijkheden die vluchtelingen hebben om iets simpels als een vitaminepreparaat te krijgen.

PSYCHISCHE VERZORGING

In tegenstelling tot wat herhaaldelijk wordt beweerd door betrokkenen bij de grensgevangenis, is de psychische en psychiatrische hulp niet geregeld. Er is geen vaste psychiater verbonden aan de grensgevangenis. De Centrale RIAGG Dienst weigert te werken in de grensgevangenis. Zij zouden wel willen, maar slechts als er goede afspraken met Justitie te maken zijn. De Centrale RIAGG Dienst stelt zich op het standpunt dat behandeling van mensen in de grensgevangenis geen zin heeft omdat hun klachten grotendeels worden veroorzaakt door hun detentie. Behandeling zou pas zin hebben als Justitie de garantie geeft dat mensen na behandeling niet terugkeren in de grensgevangenis. Justitie wil die garantie niet geven.
Tot concrete afspraken met het AMC is het na bijna een jaar onderhandelen nog steeds niet gekomen. Er schijnt een afspraak te zijn dat assistenten in opleiding op verzoek langs komen in de grensgevangenis, maar bij het AMC kon niemand ons daar het fijne van vertellen.

Het enige dat wel geregeld is, is bijstand via de Districts Psychiatrische Dienst van Justitie. De districtspsychiater, die uit Alkmaar moet komen en dus in geval van nood niet snel ter plekke kan zijn, komt op verzoek van de artsen. Aangezien er in principe geen begin wordt gemaakt met langdurige behandelingen, komt de districtspsychiater bijna nooit. Alleen als de problemen van mensen zo groot worden dat ze een bedreiging gaan vormen voor 'orde en veiligheid' in het gebouw wordt de districtspsychiater ingeschakeld.

OVERDRACHT PATIËNTEN EN INFORMATIE

In een poging te achterhalen hoe de samenwerking verloopt tussen de grensgevangenis en de huisartsen in de gemeenten waar OC's zijn gevestigd, hebben wij al die artsen in december '92 een brief gestuurd.
Er zijn acht OC's. Twee waarnemerspraktijken hebben niet gereageerd. Uit de reakties van de overigen komen de volgende punten naar voren:
a) De overdracht van medische gegevens vindt nog steeds telefonisch plaats;
b) Er worden nog steeds mensen door gestuurd die gezien hun ziekte eigenlijk niet zouden mogen reizen.
Het betekent dat er nog regelmatig verkeerde informatie wordt doorgegeven. Ook komt het voor dat een arts aan het eind van de dag een telefoontje krijgt dat er een ziek iemand onderweg is vanuit Amsterdam. De arts rest meestal niets anders dan de patiënten direkt door te sturen naar een ziekenhuis. Een andere arts klaagt er over dat hij tot twee keer toe mensen heeft moeten terug sturen naar Amsterdam, omdat zij een behandeling nodig hadden die niet te krijgen was in de omgeving van het OC. Hij deelt ons mede dat hij het onverantwoord vindt dat deze twee zijn doorgestuurd en dat al in Amsterdam geconstateerd had moeten worden dat zij direct behandeling nodig hadden. Een andere arts klaagt dat er vaak zelfs geen overdracht van gegevens plaatsvindt. Hij moet vaak nog zelf de identiteit van de patiënt vaststellen, en het komt bij hem regelmatig voor dat mensen uit de grensgevangenis zijn weggestuurd met het verkeerde medische dossier. De artsen hebben het gevoel een verantwoordelijkheid in hun schoenen geschoven te krijgen die ze eigenlijk niet behoren te hebben, omdat die verantwoordelijk in Amsterdam ligt. Duidelijk is voor hen dat er sprake is van een 'defensieve zorg'. Het kan slechts tot de conclusie leiden dat van de aanbevelingen van de Geneeskundige Inspectie na de dood van mevrouw Muluta in ieder geval tot december '92 weinig is aangetrokken: de overdracht vindt nog steeds op dezelfde onzorgvuldige manier plaats.
In een uitzending van NOS-Binnenland van 16 februari '93 wordt ook duidelijk dat er nog steeds geen goede werkafspraken tussen de artsen en verpleegkundigen in de grensgevangenis zijn gemaakt. De verpleegkundigen weigeren nog langer werk te doen waartoe zij niet geautoriseerd zijn. Het betekent dat een deel van het werk waarschijnlijk niet meer gebeurt omdat ook de artsen het niet doen. In antwoord op een brief over deze situatie die wij aan Kosto sturen wordt door het hoofd Directie Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen gesteld dat de zaak "...thans de aandacht heeft van het ministerie'. De aandacht 'die thans geschonken wordt" heeft niets te maken met bezorgdheid voor het niveau van hulpverlening door de Medische Dienst, maar met een conflict tussen verpleegkundigen en artsen. De laatsten hebben zich inmiddels ziek gemeld.
zoekarchiefdiscussiereageerhomeenglish