Artikel uit Archis #1 2002

Transurbanisme

Door Arjen Mulder

Post-
Terugkijkend moet je constateren dat het begrip 'postmodernisme' iets
geruststellends had, net als alle 'post'-begrippen trouwens. 'Post'-
betekent niet meer dan dat iets een snelle verandering ondergaat waarvan
de uitkomst onbekend is. Omdat voor de uitkomst nog geen (nieuwe)
begrippen bestaan, noemt men de ontwikkeling naar wat er niet meer is. Dat
voorbije evenwel - de moderniteit zoals in 'postmoderniteit', de stad
zoals in 'postmetropolis', de industriële productie zoals in
'postindustriële samenleving' - al dat voorbije wordt op zijn beurt steeds
inzichtelijker en tastbaarder naarmate we ons er verder van af bewegen.
Het wordt ook steeds mooier. Hoe duidelijker het verleden evenwel vorm
krijgt, des te vormlozer verschijnt het heden. Alle 'post'-begrippen zijn
door hun oriëntatie op een vroeger nostalgisch en voeren op hun best tot
cultuurkritiek en deconstructie en op hun slechtst tot wanhoop en een
'laat anderen het maar opknappen'-politiek. Het gezegde dat wie het
verleden niet kent, verplicht is het steeds weer te herhalen, vindt hier
een tegenhanger: omdat men alleen het verleden kent, kan men niet anders
dan hetzelfde verhaal over de teloorgang van het voorbije eindeloos
blijven afdraaien.

En zo is het in kringen van architecten en urbanisten nu al veertig jaar
bon ton om van de stad te zeggen dat ze aan het oplossen en verdwijnen is
onder invloed van de technische verkeers- en communicatiemiddelen. De vier
stedelijke functies van werken, wonen, ontspanning en transport waarmee Le
Corbusier indertijd de stad zo mooi in model wist te brengen, zijn
ruimtelijk noch sociaal meer uit elkaar te houden: werken en ontspannen
zijn samengevallen (de vrijetijdsbranche is de grootste industrie ter
wereld); wonen en transport zijn min of meer identiek geworden (Paul
Virilio's verhalen over de forens die zijn vrienden en kennissen in de bus
en trein ontmoet, en in de slaapsteden enkel overnacht); en als het huis
nog een andere functie heeft dan slaapplek is die een afgeleide van het
pretpark-karakter van de wijk waarin de woning staat (Walt Disney's
Celebration, de gated community's, Amsterdams grachtengordel). Wat ooit
een plek was, de stad, is een merknaam geworden, een logo, een
'stadsbeeld' dat zelf bestaat uit clusters merken en logo's. De stad als
duidelijk lokaliseerbare ruimtelijke eenheid is overgegaan in iets als een
'stedelijk veld', een verzameling activiteiten in plaats van een materiële
structuur. De actuele stedelijke ervaring wordt prachtig gesymboliseerd
door de gsm: overal waar je mobieltje het doet ben je in de stad, overal
waar je niet kunt bellen ben je in de vrije natuur. Nederland is dus één
stad, een regio-stad, en niet eens zo'n grote vergeleken met Peking of Sao
Paulo, steden met bijna het dubbele aantal inwoners als de lage landen bij
de zee.

Het verhaal over het uiteenvallen van de stad begint altijd met een
impliciete verwijzing naar wat nog wel een echte stad was. Er zijn twee
ideaalbeelden in omloop. Het eerste is de middeleeuwse variant: de stad
als wirwar van straatjes en wijkjes rond een centraal marktplein met
kathedraal en stadhuis - economie, religie, politiek -, welk geheel aan de
buitenrand is omgeven door een muur die de grens tussen stad en land
vastlegt. Het andere archetype is dat van de laat negentiende-eeuwse,
semi-geïndustrialiseerde avenue- annex parkstad, waarin de
ondoordringbaarheid en starheid van de vroegere stedelijke massa is
opengebroken en de grenzen tussen binnen en buiten, tussen politiek en
economie niet zozeer zijn opgelost alswel verzacht. De middeleeuwse stad
hoort bij het architectuurloze tijdperk - er is geen architect of
stedenplanner aan te pas gekomen -, de negentiende-eeuwse stad is deel van
de glorietijd van planning en gerichte architectuur. De eerste stad is
militair van aard, de tweede scenografisch. Het stratenplan van de eerste
stad volgt de logica van het labyrint, de tweede die van het 'grid'.
Enzovoort. Is het beeld eenmaal opgeroepen, dan kan vervolgens met
schrille kleuren het verval worden afgeschilderd: hoe het stedelijk
weefsel is verscheurd en gefragmenteerd met de komst van trein, auto,
vliegtuig, televisie, computer, internet; hoe de tegenstelling centrale
markt-stadsrand is vervangen door die van centrum-buitenwijken en hoe daar
vervolgens identiteitloze satellietsteden uit ontstonden die allemaal
hetzelfde zijn maar zich vermommen als allemaal anders, terwijl de
oorspronkelijke centrumstad ofwel een authentiek getto is geworden ofwel
een gesimuleerd openluchtmuseum.


Trans-
De wereld zelf is het beste model van de wereld. De wereld wordt niet
begrijpelijker als je haar reduceert tot een paar beelden, slogans,
formules, ontwikkelingslijnen. 'De stad' heeft nooit bestaan in de
geschiedenis, er waren alleen maar 'steden'. Een stad is geen machine voor
de productie van goederen, mensen en stedelijke ervaringen - de enige
verandering die machines kunnen ondergaan is slijten en stukgaan, waarna
onderdelen worden vervangen, of desnoods het hele apparaat wordt
weggedaan. Zo werkt het niet in steden. Een stad is een instabiel systeem,
een levend systeem dat de hele tijd bezig is uit elkaar te vallen en de
hele tijd zichzelf herorganiseert, herordent, uitbreidt, inkrimpt. Een van
de actoren of agentia in dit proces van zelforganisatie zijn de
stadsbewoners, waaronder architecten, urbanisten en stadsbestuurders.
Andere agentia zijn: technische ontwikkelingen, massamedia, migraties. Wat
er mis is met de diverse 'post'-verhalen is dat ze de stad van buitenaf
beschrijven, in dit geval vanuit het verleden. Maar elke beschrijving van
een proces is zelf een product van dat proces, elk stadsbeeld is een
functie van de verbeelde stad zelf. Wil je een ontwikkeling begrijpen, dan
moet je niet buiten het procesverloop gaan staan, maar er middenin
stappen. Je moet jezélf door de ontwikkelingen laten ontwikkelen. Van
buitenaf zie je alleen de bewegingen: wat blijft staan, wat verschuift,
wat verdwijnt. Binnenin bespeur je de transformaties: welke kanten het
opgaat, wat verandert, wat er bij komt.

De steden zijn niet vormelozer geworden in de afgelopen veertig of honderd
of duizend jaar, er is geen sprake van een toename van entropie, maar
juist van een steeds grotere geïnformeerdheid en ordening. De steden
worden almaar complexer, almaar rijker aan interne en externe
verbindingen, almaar omvattender en geconcentreerder, almaar doorzichtiger
en onbegrijpelijker. Dat zie je zodra je de 'post'-positie verlaat en
overstapt op een 'trans'-aanpak, dat wil zeggen: als je bij je volle
verstand meegaat met de ontwikkelingen in plaats van er krampachtig buiten
te willen blijven. Mensen veranderen niet omdat ze zich wensen te
veranderen, maar omdat ze zich láten veranderen en al veranderend het
grotere veranderingsproces waarin ze meegaan zelf weer wijzigen.
'Posturbanisme' als variant binnen het postmodernisme, is urbanisme minus
het heden: een ontwerpstrategie die zich kenmerkt door fragmentatie van
bekend materiaal, door collage, montage, citeren. Hoe 'post' men ook is,
men ontkomt nooit aan de grote vergissing van het modernisme: dat de
gebouwde omgeving, de muren en de plafonds niet echt ter zake doen en dus
zo transparant en functioneel (onzichtbaar) mogelijk moeten worden
gemaakt. Waar het om gaat zijn de gecreëerde ruimten en de bewegingen die
daarin mogelijk worden. Die bewegingen worden door het bouwen
geïnformeerd, de gebouwen zelf zijn informatiearm. 'Transurbanisme' is
daarentegen urbanisme plus transformatie. Transformatie is
informatievermeerdering. Transurbanisme is een theorie over de transitie
van de steden nu, op weg naar een ontwerppraktijk waarin het
hooggeïnformeerde karakter van elke gebouwde omgeving door die omgeving
zelf als ontwerpmiddel wordt gebruikt.

Co-
In steden hebben altijd vreemdelingen verkeerd en gewoond: hun
aanwezigheid maakte het de inwoners mogelijk zichzelf als autochtoon te
definiëren. Het woord 'cultuur' duidde een verzameling beelden, gebruiken,
vanzelfsprekendheden en bijzonderheden aan waarin de autochtonie van de
inwoners een concrete invulling kreeg. Een stad of landstreek of natie was
te herkennen aan de eigen bouwstijl, kleding, feesten, de mentaliteit. Om
Johan Huizinga te parafraseren: in de cultuur 'speelt' de plaatselijke
bevolking haar identiteit. Op de school bij mij om de hoek zitten kinderen
van zesentwintig nationaliteiten en in mijn stad zijn vijfennegentig
verschillende nationaliteiten woonachtig, soms in complete stadswijken
tegelijk, meestal her en der verspreid. De naam van mijn stad doet er niet
toe, want iets dergelijks geldt voor alle steden, waar ook ter wereld. Al
die nationaliteiten, en binnen deze nationaliteiten weer allerlei
subgroepen die voor buitenstaanders niet altijd uit elkaar te houden zijn,
spelen hun eigen cultuur, nu eens om zich te onderscheiden van elkaar, dan
weer om de onderlinge verbindingen en soms zelfs overeenkomsten te
benadrukken. Men heeft eigen sporten, godsdienstige momenten, videotheken,
eethuisjes, volksvertegenwoordigers, muziek, tv-kanalen, straatgedrag,
opvoedingsmethoden, vervoersmiddelen, en die kruisen alle telkens weer met
de culturele netwerken die andere groepen door het stadsweb weven. Niemand
heeft meer één cultuur, iedereen neemt deel aan hele reeksen 'culturen'.
Wat ooit een homogene, laaggeïnformeerde monocultuur was, is nu een
hooggeïnformeerd, heterogeen cultureel proces geworden, een continu
transformatieproces vol tijdelijke coalities, botsingen, hybridisaties en
migraties dat 'stedelijk leven' heet.

De regel voor deelname aan een 'cultuur' is: je moet jezelf veranderen
zodat je in de bestaande culturele vormen past, telkens weer. En je moet
de gegeven culturele vormen veranderen zodat jij daarin past, telkens
weer. Wij zijn niet meer aanwezig op één plek, we zijn voortdurend
co-present op heel veel plekken, niet alleen als je de voordeur uitstapt
en je stedelijke context betreedt, maar ook in je eigen huis, bijvoorbeeld
zodra je je tv-toestel of computer aanzet. De laaggeïnformeerde woonplek
is evenzeer een hooggeïnformeerd punt geworden in een netwerk van data- en
goederenstromen. In een straal van honderd meter rond mijn huis is niet
alleen een Ethiopisch, Turks, Indiaas, Japans en Amerikaans eethuis te
vinden, maar ook een groenteboer waar je in november aardbeien kunt kopen
uit Egypte, peulen uit Kenia, sinaasappels uit Zuid-Afrika enzovoort. De
woningen van de diverse groente- en fruittelers in Ethiopië, Kenia,
Turkije, Egypte, India en Japan zijn overigens even hooggeïnformeerd als
die in het Westen en hun verbeelding wordt evenzeer geprikkeld om hierheen
te komen als de onze om daar naar toe te gaan: migratie respectievelijk
toerisme.

Zoals Arjun Appadurai constateert: de verbeeldingskracht, zoals opgeladen
door de massamedia, is een van de belangrijkste sociale en politieke
factoren van onze tijd geworden. Enerzijds zetten de media mensen ertoe
aan de reis naar elders, naar een beter leven te ondernemen. De
'asielzoekersproblematiek' is een permanent maatschappelijke toestand
geworden. Anderzijds maken diezelfde media het de migranten mogelijk na
voorlopige setteling elders het contact met de thuisbasis te onderhouden,
ook al wordt het land van herkomst al binnen een generatie zelf weer
imaginair. Een stad is niet zozeer een netwerk van elkaar kruisende
informatie- en goederenstromen - dat is een te mager beeld. De stad is nog
wel gelokaliseerd als plek of regio, maar 'lokaliteit' betekent daarbij:
het gevoel ergens te zijn, het gevoel in een context te verkeren waarin je
leven ergens op slaat. Een stad produceert reeksen 'lokaliteiten', ze kent
niet meer één publieke ruimte, maar is een bundeling van een serie
diasporische publieke ruimten waarin allerhande 'culturen' of 'contexten'
gevestigd zijn die via media verbonden zijn met vergelijkbare culturen en
contexten elders. 'India' bevindt zich evenzeer in India als in de
Golfstraten als in Londen als in het Caribisch gebied als bij mij in de
straat. 'Amerika' is overal de hele wereld te vinden, zij het steeds
minder in de Verenigde Staten. Een 'cultuur' is een translokaal, instabiel
systeem dat telkens her en der tot bloei komt, lokaliteiten produceert, in
verval raakt, transformeert, weer wegzakt, zich herstelt. In plaats van
'culturen' kun je beter spreken van 'culturele systemen', van
'translokaliteiten'.

De filosofie van het postmodernisme luidde dat de grote verhalen verdwenen
zijn, de 'grand récits' waarin alles aan elkaar wordt gepraat tot een
hoger besef van het heden en de belofte van een lichtende toekomst.
Niemand gelooft meer in de vooruitgang, het arbeidersparadijs, de
christelijke heilstaat, de maakbare samenleving. Er bestaat geen laatste
waarheid, alles is toegestaan, zie maar. Alleen is het wereldwijde
herstructureringsproces dat postmodernisme heet thans zo ver
voortgeschreden dat er weer wél zo'n verhaal is ontstaan waarin alles
bijeenkomt, waarin alles aan elkaar wordt gepraat tot een nu eens
inspirerend, dan weer tot verzet prikkelend besef van waar het met ons
leven naar toe gaat. Dat verhaal heet 'globalisation', mondialisering - de
beschouwing over translokale culturen hierboven is er onderdeel van.
Transurbanisme is stedenbouw in het tijdperk van de globalisering. Voor de
architectuur is de ontwerpopgave in deze context: creëer 'lokaliteiten' of
schep de mogelijkheden voor hun ontstaan. Voor de stedenbouw is de opgave:
creëer in plaats van één publieke ruimte een atmosfeer voor de vestiging
en co-existentie van verspreide publieke ruimten. Transcontextualiseer.
Een stad kun je niet ontwerpen, maar je kunt een stad wel helpen zichzelf
te organiseren als levende structuur, niet door alle barrières te slechten
voor de stromen van informatie en goederen, maar door die stromen hun
eigen obstakels, glijbanen, onderbrekingen en versnellingen te laten
ontwerpen, dus door de stad zichzelf te laten informeren. Het apparaat dat
deze ontwerppraktijk mogelijk maakt is in de afgelopen veertig jaar
volwassen geworden. De technische basis onder het verhaal van de
globalisering is immers de computer, de 'grote informator', de 'grote
interactor'.