1.
Broedplaatsbeleid:
doelstelling en projecten
Op basis van ideeën van de gemeenteraad heeft de projectgroep Broedplaats met betrekking tot vrijplaatsen of woonwerkpanden zich het volgende doel gesteld:
Zorgdragen
voor realisering van (woon-)werkpanden voor een samenwerkende groep . . . in
eerste instantie ter vervanging van de bedreigde of reeds verdwenen
voorzieningen . . . [Daarbij gaat het om] groepen van overwegend culturele
ondernemers (waaronder kunstenaars, ambachtelijke bedrijfjes, dienstverleners en
technici), gericht op het samen leven en werken om tot synergie en
kruisbestuiving te kunnen komen, deel uitmakend van een subcultuur, met een
eigen economie, niet direct gericht op commercieel succes. (PMB, Plan van aanpak
Broedplaats)
Doordat de gebruikers van vrijplaatsen moeilijk te traceren zijn, kan het PMB enkel een globale schatting geven van het aantal mensen dat door het beleid moet worden bediend. De omvang van de doelgroep van ‘overwegend cultureel ondernemers’ wordt door Stichting voor Economisch Onderzoek van de UvA (SEO) daarom geschat op ‘enkele honderden’ (Plan van aanpak Broedplaats). Het Gilde schat het totaal aantal gebruikers van woonwerkpanden in Amsterdam op 1200 en Breek en De Graad (2001) spreken in hun onderzoek van 1040 bewoners. Zij geven echter niet aan hoeveel mensen daarvan gebaat kunnen zijn bij het project Broedplaats. Daarom houd ik de schatting van ‘enkele honderden’ van het SEO aan, denkende aan drie- tot vijfhonderd behoeftige gebruikers.
Het aantal vrijplaatsen in Amsterdam is nauwkeuriger in te vullen en bedraagt vijfentwintig. Van deze plekken bestaan zes vrijplaatsen nog in een gekraakte situatie en zonder externe regelgeving. De andere zeventien vrijplaatsen zijn gereglementeerd, ofwel via HAT (individuele huurcontracten bij woningbouwvereniging), of via Casco (eigen invulling van het casco) of via erfpacht (bezit van pand en huur van grond van de gemeente)[1]. Er zijn dus weinig gekraakte vrijplaatsen meer over die door eventuele bedreiging in aanmerking kunnen komen voor het broedplaatsbeleid.
Dit is duidelijk terug te vinden in het projectoverzicht van het PMB die zij in haar voortgangsrapportage van december 2001 gaf (tabel 1): slechts twee van de in totaal achtentwintig projecten (inclusief ateliers voor individuele kunstenaars) hebben betrekking op bestaande vrijplaatsen waar gewoond en gewerkt mag worden. Dit zijn de oude filmacademie op de Overtoom 301 (OT301) en het pand Plantage Doklaan 8-12. OT301 is in oktober 2001 met hulp van het PMB een tijdelijk huurcontract met stadsdeel Oud West overeengekomen. De gebruikers van Plantage Doklaan 8-12 hebben hun pand in mei 2001 in erfpacht gekregen. Dit zijn de enige twee woonwerkpanden die vanuit een gekraakte situatie ‘broedplaats’ zijn geworden, wat wil zeggen dat ze zijn opgenomen in het broedplaatsbeleid. Deze twee broedplaatsen zullen in dit hoofdstuk dan ook veelvuldig aan de orde komen.
Tabel 1 Productieoverzicht project BroedplaatsAmsterdam (december 2001)
|
|
|
Projectoverzicht |
|
M2 |
|
Aantal |
|
Planning |
|
bijdrage |
1.a. |
(Woon)werkpanden |
1 |
Plantage
Doklaan 8-12 |
|
3.000 |
|
30 |
|
2001 |
|
|
|
|
2 |
Filmacademie
(OT301) |
|
2.700 |
|
25 |
|
2001 |
|
|
|
|
3 |
Pand
Zeeburg |
|
1.300 |
|
13 |
|
2002 |
|
|
|
|
4 |
Bonte
Zwaan |
|
2.000 |
|
30 |
|
2002 |
|
|
|
|
5 |
Pand
Oost/Watergr.meer |
|
3.850 |
|
50 |
|
2002 |
|
|
|
Totaal |
|
|
|
12.850 |
|
148
|
|
|
|
e 7.714.264 |
1.b. |
Werkpanden |
6 |
Paardenwei |
|
1.000 |
|
20 |
|
2002 |
|
|
|
|
7 |
Wilhelminapakhuis |
|
10.000 |
|
100 |
|
2001 |
|
|
|
|
8 |
NDSM-terrein/Vervakohal |
|
30.000 |
|
200 |
|
2002 |
|
|
|
|
9 |
Oost.
Handelskade 34b |
|
860 |
|
10 |
|
2002 |
|
|
|
|
10 |
Westerdokseiland |
|
3.000 |
|
60 |
|
2005 |
|
|
|
|
11 |
Zeeburgereiland |
|
1.375 |
|
14 |
|
2001 |
|
|
|
|
12 |
Pniëlkerk |
|
2.200 |
|
15 |
|
2002 |
|
|
|
|
13 |
Storkterrein |
|
10.000 |
|
100 |
|
2002 |
|
|
|
|
14 |
Pakhuis
de Zwijger |
|
2.500 |
|
50 |
|
2005 |
|
|
|
|
15 |
Steigereiland |
|
6.000 |
|
120 |
|
2003 |
|
|
|
|
16 |
Daalwijkdreef |
|
6.000 |
|
120 |
|
2005 |
|
|
|
Totaal |
|
|
|
73.735
|
|
809
|
|
|
|
e 28.425.264 |
2.a. |
Atelierpand |
17 |
Swammerdaminstituut |
|
1.500 |
|
30 |
|
2000 |
|
|
|
|
18 |
Polderweg
102 – tijdelijk |
|
1.530 |
|
40 |
|
2000 |
|
|
|
|
19 |
Polderweg
102 – perm. |
|
2.000 |
|
40 |
|
2003 |
|
|
|
|
20 |
Buyskade |
|
325 |
|
6 |
|
2002 |
|
|
|
|
21 |
Spaarndammerstraat |
|
360 |
|
7 |
|
2001 |
|
|
|
|
22 |
Pakhuis
Nw-Argentinië |
|
400 |
|
8 |
|
2002 |
|
|
|
|
23 |
Krayenhofstraat
30-34 |
|
500 |
|
15 |
|
2001 |
|
|
|
|
24 |
De
Heining |
|
1.500 |
|
30 |
|
2002 |
|
|
|
|
25 |
Luyksterrein |
|
600 |
|
12 |
|
2002 |
|
|
|
|
26 |
Vogeldorp |
|
670 |
|
13 |
|
2002 |
|
|
|
|
27 |
Beijersweg18
(Polderw.geb.) |
|
500 |
|
10 |
|
2001 |
|
|
|
Totaal |
|
|
|
9.855 |
|
211
|
|
|
|
e 3.487.238 |
2.b. |
Atelierwoning |
28 |
Flat
Florijn |
|
1.500 |
|
15 |
|
2003 |
|
|
|
Totaal |
|
|
|
1.500 |
|
15 |
|
|
|
e 449.242 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL |
|
|
|
97.940
|
|
1183
|
|
|
|
e 40.076.009 |
Het blijkt voor het PMB niet alleen moeilijk bestaande vrijplaatsen te vinden die in aanmerking (willen) komen voor het broedplaatsbeleid, ook het realiseren van nieuwe woonwerkpanden is problematisch. Naast OT301 en Plantage Doklaan 8-12 komen van de achtentwintig projecten drie andere panden in aanmerking voor woonwerkpand: Pand Zeeburg, Bonte Zwaan en Pand Oost/ Watergraafsmeer. Deze plekken moeten in 2002 opgeleverd worden. Met deze vijf projecten zouden 148 mensen onderdak en werkplek moeten vinden. Dat is nog geen tiende van het totaal aantal mensen (1183) dat via de achtentwintig projecten door het broedplaatsbeleid wordt bediend. Het is ook lager dan de beoogde doelgroep van enkele honderden culturele ondernemers. Wel zullen ruim achthonderd mensen een plek krijgen in werkpanden, maar de naam zegt het al: er mag daar niet gewoond worden (waardoor het niet aansluit op het gemengde gebruik van vrijplaatsen).
Voordat ik inga op de gevoelsmatige mogelijkheid om vrijplaatsen gemeentelijk te creëren (hoe achten gebruikers dat mogelijk, is een broedplaats ook een vrijplaats?), zal ik eerst bespreken welke praktische aspecten het voor het PMB moeilijk maken woonwerkpanden te realiseren en te behouden.
2.
Praktische mogelijkheden voor broedplaatsen
Subsidie
en regels
Om te beantwoorden waarom slechts vijf van de achtentwintig projecten naast werken ook bewoning toestaan, is het nodig stil te staan bij de consequenties van het verschaffen van subsidie door de overheid. De subsidies die het PMB voor broedplaatsen beschikbaar stelt, worden gebruikt om de kosten van de huur en verbouw relatief laag te houden voor gebruikers (een huurprijs tussen 27 en 45 euro per vierkante meter per jaar en een eenmalige subsidie van maximaal 682 euro per vierkante meter). Op het moment dat er subsidie wordt verschaft ontstaan tegelijkertijd verwachtingen: mensen moeten voor het geld dat zij ontvangen iets terug doen: ‘. . . voor wat hoort wat als je subsidie wil: dan zul je je ook moeten vastleggen op een aantal regels . . . wij hebben namelijk gemeenschapsgeld ergens aan uitgegeven’ (medewerker PMB); ‘ . . . niemand verlangt iets van je [in een ongesubsidieerde vrijplaats], wat in een officiële broedplaats anders is. Want daar stopt de gemeente geld in en heb je het gevoel dat je er iets voor terug moet doen’ (gebruiker Rijkshemelvaart). Het ontvangen van subsidie schept dus niet enkel verwachtingen, maar ook verplichtingen: regels waar gebruikers van de nieuwe broedplaatsen zich aan moeten houden. Er moeten ‘haalbare’
bedrijfsplannen worden gemaakt en verantwoord, statuten moeten worden opgesteld en vergunningen dienen aangevraagd te worden.
Ook de subsidieverschaffer, het PMB, moet zich aan allerlei regels omtrent bestemmingsplannen, bouwen, wonen en veiligheid houden (zij kan deze niet meer vrij laten): ‘ . . . regelgeving, als gemeente moeten wij ons vanzelfsprekend houden aan regelgeving’ (medewerker PMB). Deze regelgeving is, zoals we in wat volgt zullen zien, problematisch waar het om het behouden en creëren van woonwerkpanden of vrijplaatsen gaat. Het maakt het moeilijk de potentiële omgeving (broedplaatsen) in de praktijk aan te sluiten op de effectieve omgeving (oorspronkelijk gebruik vrijplaatsen).
Werken
én wonen
Het eerste waar het PMB bij het creëren van woonwerkpanden tegenaan loopt, is dat zij zeer weinig panden kan vinden en betalen die qua regelgeving geschikt zijn voor werken én wonen: ‘De menging van woon- en bedrijfsbestemmingen roept per definitie bezwaren op’, ‘ . . . de combinatie van wonen en werken wordt bijna nooit toegestaan’ (PMB, Voortgangsrapportage). ‘In veel gevallen kan het wonen formeel niet geregeld worden’ (medewerker PMB). Dit komt doordat aan de woonfunctie veel meer eisen worden gesteld:
Wonen,
dat is natuurlijk een heel belangrijk onderscheid met bedrijfsruimte. Wonen wil
zeggen dat je een heel ander niveau van veiligheid moet respecteren, onder
andere vluchtwegen . . . dat is allemaal weer complexer, ingewikkelder . . .
(medewerker PMB)
Ook bij de twee bestaande vrijplaatsen die werden gereglementeerd, OT301 en Plantage Doklaan 8-12, bracht dit moeilijkheden voor de toekomstige inrichting als broedplaats: ‘We was not even allowed to live here’ (gebruiker OT301). ‘Het wonen was het eerste probleem wat naar boven kwam, dat hadden we niet goed opgelost gekregen’, aldus een medewerker van stadsdeel Oud West die betrokken was bij de onderhandelingen met OT301. Bij OT301 is het uiteindelijk wel gelukt het wonen officieel te regelen, terwijl Plantage Doklaan 8-12 is ingericht als bedrijfspand met veiligheidseisen ‘als ware het een woongebouw’. Wonen wordt hier gedoogd:
Het
broedplaatsverhaal had zoiets van dat ze woningen niet zouden subsidiëren, want
daar zijn andere regels voor. Alleen wij weten allemaal dat er gewoond wordt.
Ook de gemeente weet dat hier gewoond wordt, maar officieel zijn het hier geen
officiële woningen. (Gebruiker Plantage Doklaan 8-12)
Wonen en werken is dus qua regelgeving moeilijk te combineren binnen een pand. Mede hierdoor is het PMB niet in staat een aanzienlijk aantal woonwerkpanden in haar broedplaatsbeleid op te nemen. De woonfunctie voor bedreigde of nieuwe vrijplaatsen kan zij niet garanderen: in Ruigoord, het vermaarde gekraakte dorp van vrijbuiters, mag met de naastliggende en thans niet-gebruikte Afrika-haven niet meer gewoond worden (want industriegebied en niet een woongebied). Wilhelmina, een pakhuis aan de Oostelijke Handelskade aan het IJ, mag met het pas getekende erfpachtcontract niet meer bewoond worden. De immense NDSM werf (30.000 m2), het grootste broedplaatsproject dat op dit moment in uitvoering is, zou eerst wel een woonfunctie krijgen, maar mag nu vanwege de bedrijfsbestemming in de toekomst geen bewoners huisvesten.
De dooor regelgeving moeilijke combinatie van wonen en werken binnen een pand maakt het creëren en behouden van vrijplaatsen problematisch, omdat de gebruikers van vrijplaatsen veel belang hechten aan het feit dat in vrijplaatsen ook gewoond wordt:
Nou,
wat je meestal ziet is dat . . . ja, dingen die spontaan gebeuren bijna altijd
worden opgevangen door mensen die er wonen. Het is namelijk een
leefomgeving . . . dat
is ook waarom je in een woonwerkpand zit en niet gewoon in een groot werkpand .
. . het hele gebeuren is gewoon veel meer dan op je fietsje naar je werk en ‘s
avonds weer op je fietsje terug. (Gebruikers Plantage Doklaan 8-12)
Volgens
mij is wonen wel goed voor zo’n plek: dan is ‘ie levend en levendig en dan
komen er initiatieven van feestjes en eten, terwijl als je alleen maar werk
doet, dan komen er alleen maar mensen op af die daar alleen maar willen werken,
werken om je geld te verdienen. (Gebruiker Rijkshemelvaart)
Dat
vind ik ook goed van het wonen hier, dat zijn ook de mensen die toch eerder
bereid zijn om werk te verzetten. Ik denk dat het goed is dat het bijvoorbeeld
ook ‘s avonds bewoond is, dat er mensen zijn. Anders wordt het een soort
spook[huis] . . . (Gebruiker Nieuw&Meer)
Het
[wonen] heeft ook een sociale goede werking natuurlijk deels . . . stel dat hier
niemand zou wonen, nou, ik zou mijn spullen hier niet meer laten . . . ik vind
het dan wel fijn dat hier gewoond wordt door een aantal mensen. (Gebruiker
Nieuw&Meer)
Uit deze citaten blijkt dat de betrokkenheid van de gebruikers bij de vrijplaats sterker wordt wanneer zij er ook wonen. Zij zijn eerder bereid werk te verzetten en zich in te zetten voor hun woonwerkpand. Daarnaast versterkt het wonen de sfeer van gezamenlijkheid in de broedplaats en zorgt het voor levendigheid. Ook het gevoel van veiligheid voor de gebruikers wordt erdoor versterkt, vooral voor ‘afgelegen’ vrijplaatsen als Nieuw&Meer en Rijkshemelvaart. Wanneer in de vrijplaats ook gewoond wordt, weet je dat er bij problemen altijd wel iemand in de buurt is en dat op je spullen wordt gepast. Gezien het belang dat gebruikers van vrijplaatsen aan het wonen toekennen, is het essentieel dat in de te creëren of te behouden broedplaatsen ook gewoond mag worden.
Primaat van lokale politiek: plaats voor kunst én leven?
Als het PMB ondanks de beperkingen van regelgeving er toch in slaagt een geschikt pand te vinden waarin gewerkt én gewoond kan worden, wil dat niet zeggen dat zij de bevoegdheid heeft het pand als ‘broedplaats’ te bestemmen. Het PMB mag niet zelf beslissen en is afhankelijk van andere marktpartijen en het betreffende stadsdeel[2]:
Vrijkomende
panden die de mogelijkheid tot combineren hebben, zijn ook zeer aantrekkelijk
voor de draagkrachtige marktpartijen die hierin lucratieve woonprojecten zien.
De concurrentie bij het verwerven van panden voor en door [project]
BroedplaatsAmsterdam is dan ook groot. Om hier verandering in te brengen is de
medewerking van stadsdelen nodig. De stadsdelen maken hun eigen afweging bij het
(her)bestemmen van panden en plekken. De prioriteit die daarbij aan
broedplaatsbestemmingen wordt gegeven, verschilt per stadsdeel. (PMB,
Voortgangsrapportage)
Vooralsnog zijn het vooral stadsdeel Noord en stadsdeel Westerpark die zich inzetten voor het creëren van broedplaatsen. Het PMB probeert de andere stadsdelen te overtuigen van het nut voor hen van broedplaatsen, door te wijzen op de uitstraling en de sfeer die het voor de buurt of wijk heeft. Daarnaast wordt er gevraagd om politiek ingrijpen bij de lage prioriteit die de broedplaatsbestemming heeft: ‘Om dit te kunnen doorbreken, is er de noodzaak van een politieke prioriteit ten gunste van een succesvolle woon/werkpanden-aanpak. Bijvoorbeeld door de politiek een paar grote panden te laten reserveren’ (PMB, Nieuwsbrief 2).
Kunst
Als een pand wel de bestemming ‘broedplaats’ krijgt, gaat het erom hoe het wordt ingevuld: hoe gaat de broedplaats gebruikt worden en wie komen erin (hoe wordt de potentiële omgeving vorm gegeven)? Ook hierin heeft het PMB niet het primaat: zij moet luisteren naar eisen vanuit de gemeenteraad en heeft altijd goedkeuring van de wethouder nodig. Vanuit de gemeenteraad wordt gevraagd om strakke regels voor de selectie van gebruikers en het beheer van broedplaatsen. Daarbij wordt door de lokale politiek gewezen op kunst: broedplaatsen worden vooral gezien als goedkope werkruimten voor (startende) kunstenaars. De nadruk op het kunstaspect van broedplaatsen wordt versterkt door de media die als ze over broedplaatsen en vrijplaatsen berichten vooral het kunstige van deze plekken aanhalen. Hiermee lijkt de discussie die gevoerd wordt door mensen die niet in vrijplaatsen leven zich te vernauwen tot kunst.
Onder deze vooral politieke maar ook maatschappelijke druk op de invulling van broedplaatsen, moet het PMB bij haar projecten de nadruk leggen op kunst in broedplaatsen: ‘ . . . der wordt vooral erg gefocust op het kunstgedeelte’ (medewerker stadsdeel Oud West). Het PMB stelt dat binnen stadsdelen en woningcorporaties de term ‘broedplaats’ de beoogde betekenis heeft gekregen: ‘ . . . betaalbare ruimte voor kunstenaars en cultuur [in enge zin]’ (PMB, Voortgangsrapportage). De vraag is dan wat kunst is en wanneer je jezelf kunstenaar mag noemen. Het PMB hanteert bij die vraag de officiële criteria van de Stichting Woon- en Werkruimten voor Kunstenaars (SWWK). Je bent kunstenaar als je een studie aan een kunstopleidingsinstituut hebt afgerond, als je lid bent van een beroepsvereniging voor kunstenaars en als je artistieke activiteiten tot uitdrukking komen in tentoonstellingen, opdrachten, stipendia, engagementen e.d. Mensen die naar eigen mening wel met kunst bezig zijn maar niet aan deze criteria voldoen, vallen niet onder het kunstenaarschap, terwijl
broedplaatsen juist voor hen een netwerk kunnen bieden om zich verder in hun bezigheden te verdiepen.
Met de twee bestaande woonwerkpanden is door de projectgroep Broedplaats echter soepel omgegaan. Bij Plantage Doklaan 8-12 moet veertig procent van het vloeroppervlak gebruikt worden door kunstenaars die aan officiële criteria voldoen van de SWWK. Dit betekent wel dat aan de overige zestig procent van de ruimte geen eisen worden gesteld en vrij kan worden ingevuld (eventueel met mensen die in mindere mate of helemaal niet aan de criteria van het kunstenaarsschap voldoen): ‘Dus het systeem is dat wij die zestig procent vrij kunnen invullen en daar vallen bijvoorbeeld de fietsenmaker onder, of de bakkerij en de houtwerkplaats, of gewoon wonen’ (gebruiker Plantage Doklaan 8-12). OT301 wordt, omdat het een tijdelijk huurcontract heeft (tot 2005), relatief vrij gelaten: er wordt niet gesproken over percentages kunst of kunstenaars. In het huurcontract wordt echter wel enige zekerheid ingebouwd: de atelierruimten moeten bestemd blijven als ateliers, de woonruimten als woningen, vergunningen moeten worden aangevraagd en als de gebruikers de bestemmingen wensen te wijzigen, dan moet dit gebeuren met ‘schriftelijke toestemming van verhuurster’ (stadsdeel Oud West). Het is echter te bezien in hoeverre nieuw te creëren broedplaatsen vrij worden gelaten in de invulling van de ruimte en of toekomstige gebruikersgroepen niet vooral op kunstcriteria geselecteerd gaan worden: ‘ . . . er zijn ook panden die er niet vanuit een kraaksituatie zijn, volgens mij stoppen ze daar wel zo veel mogelijk individuele kunstenaars in’ (gebruiker Plantage Doklaan 8-12). Een speciaal opgerichte commissie moet het PMB bij de selectie van gebruikers en de invulling van panden adviseren.
Vooralsnog geven betrokkenen en gebruikers van vrijplaatsen aan dat de broedplaatsprojecten van het PMB vooral bestaan uit werk- en atelierruimten en niet uit woonwerkpanden: ‘Tot nu toe gaat het vooral om individuele ateliers en niet om broedplaatsen [in de zin van vrijplaatsen]’ (medewerker actiegroep De Vrije Ruimte); ‘ . . . er worden voornamelijk atelierruimtes gecreëerd in plaats van constructieve oplossingen voor woonwerkpanden’ (gebruiker OT301); ‘Aanvankelijk werden broedplaatsen voor verschillende groepen gezien en daarna werd ineens gezegd, “nee, dat was nooit zo, want we [de gemeente] zijn altijd voor kunst en cultuur [in enge zin] geweest”’ (medewerker Gilde).
Leven
Met de problemen van regelgeving omtrent werken en wonen en de nadruk in het beleid op kunst, komt het idee van vrijplaatsen als leefwijze in de knel. Vrijplaatsen betekenen voor twaalf van de vijftien geïnterviewde gebruikers meer dan goedkope werkruimte voor kunstenaars:
In
feite zeg ik dat ik kunstenaar ben, maar ik ben deels ook levenskunstenaar,
omdat je gewoon helemaal zelf zoekt en kiést hoe je wilt leven . . . in feite
is iedereen naar deze plek gekomen omdat ‘ie hier iets voelt, een soort
levensspirit, wat ik net ook al zei: als zuurstof. Dat gaat dan nog misschien
voorbij aan of ze kunstenaars zijn. (Gebruiker Rijkshemelvaart).
Er is ruimte voor tegencultuur. Van de dominante cultuur afwijkende normen en ideeën over hoe te leven en werken, kunnen binnen vrijplaatsen worden geuit. Gebruikers van vrijplaatsen leven met een gevoel van vrijheid (om het anders te doen) en eigen verantwoordelijkheid: ‘We laten gewoon zien dat het anders kan. Het gaat om vrijheid’ (gebruiker OT301); ‘We hoeven aan niemand verantwoordelijkheid af te leggen. Dat is fantastisch’ (gebruiker Rijkshemelvaart);
Wat
ik zelf heel erg belangrijk vind, is dat je laat zien dat het anders kan. Een
andere manier van samenwerken, een andere manier van beheren, dat je meer je
eigen leven in eigen hand houdt, overlegstructuur: dat je zelf verantwoordelijk
bent en dat het ook wérkt, dat het ook een hoop ruimte geeft en, in mijn
opinie, ook een hoop vrijheid geeft, en dat je juist door die ruimte tot dingen
komt die je anders niet zou doen . . . je kan gewoon bepalen hoe je leeft. (Gebruiker Plantage Doklaan 8-12)
You control precicely what you require and at the same time you can fit
your life in it, so you’re able to be in relation with all the work around you,
but as well, you know, in nice relation with yourself. So you do what you have
to do . . . It’s just a matter of free your life. But this is good, because
the people have the freedom to organize it . . . the freedom of living and
working. (Gebruiker
OT301)
Op de een of andere manier sprak deze plek mij heel erg aan, wat het uitademde: het naar eigen inzicht invullen van een plek, niet zo geordend en volgens regels, dat was toch iets waar ik naar zocht. Ik denk dat het voortkomt uit de behoefte van zoeken naar wie ik echt ben en wat ik echt wil en als een plek niet is ingevuld, dan, nou ja, dat voelde ik hier, ‘van hier is vrijheid en ruimte voor creativiteit’. En dat was eerst heel raar, want dan ging ik toestemming vragen om een trap te bouwen en dat was heel raar, want iedereen had iets van ‘als jij dat wilt, dan doe je dat toch, we gaan jou niet vertellen dat dat niet mag’. Dat ben je zo gewend in het gebaande systeem, dat ergens toestemming voor gevraagd moet worden . . . dat was toch een soort omkering in mijn hoofd, in mijn denken. (Gebruiker Rijkshemelvaart)
De vrijheid staat wat mij betreft centraal. Bijna iedereen heeft ergens een creatieve kant en daar gaat het ons om. Het gaat ons erom dat mensen die niet in staat zijn om zonder die creatieve kant te leven, die creativiteit in hun leven een grotere rol willen laten spelen, [die] kunnen hier een levensvorm vinden waarin dat kan. Dat is iets heel anders dan mensen die een bestseller willen schrijven. Het gaat in wezen om de vrijheid . . . en iedereen weet dat als je vrij wilt zijn en je hebt geen vermomming, dan kom je in het gekkenhuis, of bij hulp voor onbehuisden, of de Jellinek terecht. Heel erg moeilijk, als je zelf helemaal vrij wilt zijn . . . Maar ons doel is dus niet om ‘geslaagde kunst’ te produceren, het doel is om een kader te produceren waarin mensen met een creatieve inslag zo kunnen leven zoals ze dat willen. Dat is het geheim. (Gebruiker Ruigoord)
Omdat vrijplaatsen ruimte bieden voor andersdenkenden en mensen met andere leefwijzen hebben deze plekken, zoals het laatste citaat al aangaf, ook een opvangfunctie voor mensen die moeite hebben zich te handhaven in de samenleving. Vanuit deze maatschappelijke betrokkenheid wordt hulp geboden aan mensen met leefwijzen waar buiten vrijplaatsen weinig of geen plek voor is:
. . . voor daklozen, mensen die nergens aan de bak
komen, daar was wel werk voor, die werden gewoon aan het werk gezet. Als je nou
kijkt naar waar de maatschappij mee in z’n maag zit en wat de maatschappij
geld kost, zoals mensen die geestelijk niet helemaal fit meer zijn, die lopen te
zwerven op straat . . . binnen zo’n [vrijplaats]groep met veel tolerantie, ja,
daar draaien die mensen gewoon mee, hoe achterlijk ze ook zijn, tussen
aanhalingstekens. Want dat wordt gewoon gedoogd, die hebben gewoon bestaansrecht
. . . in opvangtehuizen maken ze mot en worden ze eruit geschopt en mogen er
nooit meer in, maar binnen zo’n soort leefgemeenschap hebben ze gewoon een
plek voor de nacht als ze zich gedragen en anders worden ze eruit geknikkerd en
de volgende keer worden ze met net zo veel liefde weer opgenomen, dat is gewoon
een feit, dat gebeurt gewoon. (Gebruiker Nieuw&Meer)
Een heel belangrijk aspect van Ruigoord heb ik altijd
het open inrichting aspect gevonden. Voor mensen die het in de maatschappij niet
meer kunnen, niet meer willen, die denken dat ze gek worden, of gek, die niet
meer weten wat . . . die depressief worden, geen plekje in de wereld, dat soort
mensen, die vinden hier vaak, ja, toch een soort van geestverwantschap. Het zijn
eigenlijk de mensen die van binnenuit willen leven, die gewoon willen doen wat
ze zelf bedenken. (Gebruiker Ruigoord)
Vrijplaatsen betekenen voor de meeste gebruikers dus meer dan goedkope plekken waar kunst geproduceerd en geconsumeerd kan worden. Naast werken wordt er ook gewoond en geleefd. Gebruikers hebben het idee vrij te zijn en zelf verantwoordelijk te zijn voor de eigen leefomgeving. Er is ruimte voor mensen die anders willen leven en voor mensen die niet volgens de normen en ideeën van de dominante cultuur kunnen leven. Het is niet zo dat dit alles onbekend is bij het PMB, of dat daarvan het belang in het geheel niet wordt gezien. Bij de invulling van nieuwe broedplaatsen of te behouden vrijplaatsen heeft het PMB echter te maken met praktische problemen van regelgeving voor de combinatie werken-wonen en moet zij luisteren naar lokale bestuurders die vooral het kunstaspect van broedplaatsen benadrukken.
3. Gevoelsmatige mogelijkheden voor broedplaatsen
In de vorige paragraaf besprak ik de praktische mogelijkheden voor het creëren van broedplaatsen en het behouden van vrijplaatsen. In deze paragraaf zal ik mijn bevindingen geven van hoe gebruikers van vrijplaatsen zelf denken over de intentie en de mogelijkheden van het broedplaatsbeleid. Daarbij zal ik onderscheid maken naar typen gebruikers. Ik zal bespreken hoe zij denken over regelgeving in broedplaatsen en of zij vinden dat de gemeente voldoende kennis heeft omtrent vrijplaatsen. Kunnen broedplaatsen gevoelsmatig beantwoorden aan het idee van vrijplaatsen?
Het trauma van de Silo, Vrieshuis Amerika en de Kalenderpanden
De ontruiming van de Kalenderpanden, de Graansilo’s
en Vrieshuis Amerika hebben Amsterdam een trauma bezorgd waarvan de volle omvang
nog moet blijken. Er werd in die kolossale oude handelspanden geskate, brood
gebakken, theater gemaakt, onderhandeld met ambtenaren, gewebcast, onderdak
geboden aan Italiaanse backpackers, gedanst zonder horecavergunning –en toen
kwam de politie. (Volkskrant, 22 maart 2001)
Zoals gezegd moet het broedplaatsbeleid een antwoord vormen op de (dreiging van) ontruimingen van vrijplaatsen in de jaren tachtig en negentig. Toch werd na oprichting van de projectgroep Broedplaats in mei 1999 de ontruiming van enkele zeer bekende vrijplaatsen niet voorkomen. De aan de IJ-oevers gelegen (oude graan)Silo en Vrieshuis Amerika en de Kalenderpanden aan het Entrepot Dok moesten wijken voor andere bestemmingen[3]. Dit zorgde voor rellen en veel onbegrip bij de gebruikers van vrijplaatsen en bij bredere lagen van de Amsterdamse bevolking: waarom zou de gemeente met goede bedoelingen een beleid ontwikkelen om vrijplaatsen te behouden en te creëren terwijl enkele zeer bekende en zelf bewezen vrijplaatsen van Amsterdam op hetzelfde moment worden ontruimd. De intentie van de gemeente met het broedplaatsbeleid werd in twijfel getrokken. Dit werkt als een trauma door, vooral omdat deze vrijplaatsen voor veel gebruikers van woonwerkpanden gelden als de norm: ‘ . . . de echte vrijplekken, ja, de Silo zoals die vroeger was’ (gebruiker Ruigoord);
Maar
zoals de Silo bijvoorbeeld, ja, dat is toch verschrikkelijk wat daarmee is
gebeurd . . . en dat is onze geldende norm
. . . die Silo en de Kalenderpanden, die hadden zo’n hoog cultureel
gehalte van vrij denken en ook gedogen naar andersdenkenden en een frisse kijk
en zoveel openheid, dat wordt gewoon door de plee gespoeld. (Gebruiker
Nieuw&Meer)
De levendigheid van de vrijplaatsen wordt gememoreerd: ‘Uiteindelijk draait het natuurlijk om een plek zoals de Kalenderpanden: dat daar een bepaalde jus vanaf komt’ (medewerker De Vrije Ruimte). Een gebruiker van OT301 heeft naar aanleiding van een feest in Vrieshuis Amerika besloten voortaan in dat soort vrijplaatsen te willen leven: ‘That was great: all sorts of people and a stereo system lined up along the entire space. I decided I wanted to live like that.’
Als zelfs deze spraakmakende vrijplaatsen van Amsterdam niet konden blijven, wat kan de gemeente dan wel doen voor gebruikers die in hun bestaan worden bedreigd. Volgens veel gebruikers van vrijplaatsen getuigden deze ontruimingen door de gemeente van een hypocriet beleid jegens vrijplaatsen. Als er al sprake was van vertrouwen in de goede wil van de gemeente, dan is dat hiermee sterk geschaad. De gemeente heeft van deze gebeurtenissen geleerd: ‘We hadden natuurlijk het voorbeeld van de Kalenderpanden die in die tijd werden ontruimd met een grote rel. Dat was nog eens een voorbeeld van wat de gemeente eigenlijk niet wou’ (medewerker Stadsdeel Oud West).
Typen
gebruikers
Voordat ik inga op de ideeën van gebruikers over de mogelijkheden van het broedplaatsbeleid, is het nodig onderscheid te maken naar typen gebruikers. Niet alle gebruikers van vrijplaatsen hebben namelijk overeenkomstige ideeën over de regelgeving in broedplaatsen en over de kennis van de gemeente van wat er in vrijplaatsen leeft. Daarmee verschillen zij ook in de mogelijkheden die zij voor het broedplaatsbeleid zien.
Aan de hand van mijn onderzoeksmateriaal kunnen grofweg twee typen gebruikers van vrijplaatsen worden onderscheiden: idealisten en realisten. Drie van de vijftien ondervraagden kunnen worden getypeerd als realisten. Realisten zien vrijplaatsen als goedkope plekken om te wonen en werken, zonder daar veel meer betekenissen aan te verbinden. De vrijplaats is voor hen middel of ‘instrument’ om goed te kunnen werken. Buiten het voordeel van gezelligheid en onderlinge samenwerking binnen vrijplaatsen, zoals uitwisseling van kennis en materiaal, lijkt de vrijplaats voor hen niet een bepaalde meerwaarde te hebben:
Ja, waarom werk je op zo’n plek. Ik heb geen zin om de hele
tijd in m’n eentje te zitten, dat lijkt me niks. Ik zit liever op een plek
waar veel mensen rond stiefelen, je ziet mensen en je hebt allemaal een zelfde
soort wens, ernst, en daar ben je met z’n allen ook ernstig mee bezig. Je bent
niet alleen, je komt niet binnen gaat weg en doet de deur weer dicht en ç’est
ca . . . Maar ik denk niet dat mijn werk beïnvloed wordt door hier te zitten.
Ja, waarom ga je op zulke plekken zitten . . . gezelligheid misschien.
(Gebruiker Plantage Doklaan 8-12)
.
. . Je kan altijd wel gebruik maken van elkaars vakkennis, van elkaars
gereedschap . . . ik denk dat het hier toch wat
pragmatischer allemaal aan toe gaat, dat we ateliers hebben en goed kunnen
werken, ja, en een van die idealen is toch om die huur laag te houden en hier te
kunnen blijven zitten, zorgen dat je wel een relatie houdt met de gemeente, dat
je hier een soort, dat je hier bestaansrecht garandeert, maar verder echt
idealen in die zin van dat we het anders willen doen dan in de maatschappij, dat
geldt in ieder geval voor mij niet . . . Ik wil voorlopig wel blijven. Behalve
als er een atelier voor mijzelf in de stad is waar ik in kan. (Gebruiker
Nieuw&Meer)
Ik
zocht een betaalbaar atelier. Doelstelling was dat we [goedkope] ruimte nodig
hadden . . . om dingen te laten gebeuren die misschien kostendekkend zijn.
Zoeken naar structuren van succes zodat je een volgende keer subsidie kan
aanvragen. (Gebruiker OT301)
Veruit de meeste respondenten uit vrijplaatsen (twaalf van de vijftien)
kunnen getypeerd worden als idealisten. In tegenstelling tot de realisten
betekent voor idealisten de vrijplaats meer dan goedkope woon- en werkruimte.
Vrijplaatsen hebben een bepaalde meerwaarde voor hen. Idealisten worden dan ook
gekenmerkt door een bepaald ideaal dat zij in vrijplaatsen zien en nastreven.
Bijvoorbeeld dingen doen of maken die buiten de context van de vrijplaats niet
tot wasdom kunnen komen (door het afwezig zijn van gelddruk), doen waar je in
gelooft, een bepaald evenwicht in het leven nastreven, scharrelruimte voor de
mens, vrij leven en vrij denken:
Het produceren van iets dat uit eigen ideeën komt, is
gewoon vele malen belangrijker dan de vergoeding die daar tegenover staat. Als
je kan realiseren, met elkaar, gewoon een helemaal onwijs te gek ding . . . dat
kan hier of zo. Redeneren vanuit ‘dat moet gebeuren, dat moet er staan’, ja,
daar ben ik wel een aanhanger van, vanuit die gedrevenheid. (Gebruiker
Nieuw&Meer)
I do what I believe in: the right balance between work and free time . . . That was the reason. So you control precisely what you require and at the same time you can fit your life in it, so you’re able to be in relation with all the work around you, but as well in nice relation with yourself. (Gebruiker OT301)
. . . een plek waar wij onze gang kunnen gaan. De mens, of in ieder geval een aantal mensen, hebben scharrelruimte nodig om te kunnen functioneren . . . En wij pleiten dan dus voor, ja, het onbeschrijfbare, het onvoorspelbare, het toeval, het fantastische, de verbeelding, het grillige . . . nou ja, noem maar op. (Gebruiker Ruigoord)
. . . ik ben hier wel veel meer de diepte in gegaan. Door deze plek en door de mensen, de manier van omgaan met elkaar, maar ook dat ik hier geen gelddruk voel, dus ik hoef niet almaar te werken en geld te genereren. Ik kan hier gewoon de tijd nemen om . . . ja, me te verdiepen in het werk. Dat is een hele bijzondere ervaring eigenlijk. Vaak ben je zo opgejaagd door mensen, want je moet van alles. Nou, dat valt hier weg . . . Je hebt hier de vrijheid om zelf te denken en te beslissen. (Gebruiker Rijkshemelvaart)
Idealisten
vinden in vrijplaatsen dus een meerwaarde: ruimte voor andere normen, ideeën en
leefwijzen die buiten vrijplaatsen niet of in mindere mate tot uiting kunnen
worden gebracht. Vrijplaatsen zijn voor hen van belang om hun leven te leven
zoals zij dat zelf willen, met een gevoel van zelfbepaling en eigen
verantwoordelijkheid.
Realisten
en idealisten zijn verder onder te verdelen naar hun visie op reglementering van
vrijplaatsen. Zijn zij bereid om contact te leggen met de gemeente in het kader
van het broedplaatsbeleid? Uit mijn onderzoeksmateriaal bleek dat zowel
realisten als idealisten op twee manieren kunnen reageren: non-conformistisch en
pragmatisch. Een non-conformistische benadering wordt gekenmerkt door het niet wíllen
voldoen aan gemeentelijke regels (al dan niet van het broedplaatsbeleid):
Ik moet al naar meer vergaderingen dan mij lief is. Ik heb er een bloedhekel aan om drie keer in de week uren te moeten vergaderen, zeker als het vergaderingen zijn met het havenbedrijf of met politici, of officiëlen, dat vind ik echt helemaal, absoluut, dat wil ik gewoon niet! Daarom ben ik juist kunstenaar geworden, onder andere, om dat niet te hoeven en dan moet je dus via het achterdeurtje, dan kom je weer binnen in die wereld en moet je aan hun normen voldoen. Het gaat niet zozeer om het principe, maar ik heb er gewoon geen zin in. (Gebruiker Ruigoord)
.
. . Zodra je eisen gaat stellen, zoals in het broedplaatsenbeleid, mensen die
werkelijk vrij zijn, die in het verleden zeg maar iets hebben opgezet, die
zeggen ‘daag’, die zeggen niet eens ‘ja, daag’, maar lachen erom en die
gaan door met hun ding, want die hebben gewoon geen behoefte om zich te
conformeren . . . (Gebruiker Nieuw&Meer)
Gebruikers die op een non-conformistische
manier omgaan met het broedplaatsbeleid willen niet voldoen aan gemeentelijke
regels omdat hun normen, ideeën en uitingen niet daarop aansluiten: ‘alles
wat je daar in die maatschappij wilt bewerkstelligen gaat via hun normen en hun
waarden en hun wegen, en ja, dat is helemaal niet zo leuk’ (gebruiker Ruigoord).
Zij willen vanuit hun tegencultuur niet voldoen aan eisen van de dominante
cultuur. Vijf van de vijftien gebruikers hebben een non-conformistische houding.
Allen zijn idealisten. Zij vinden in vrijplaatsen een meerwaarde en willen niet
beantwoorden aan gemeentelijke regels, ook al moeten zij daarvoor hun leven in
de te reglementeren vrijplaats opgeven: ‘. . . als het hier niet meer lukt
[vrij te leven], vertrekken we wel naar een verlaten dorpje in Spanje of zo’
(gebruiker Ruigoord).
Gebruikers
die het broedplaatsbeleid meer pragmatisch benaderen, hoeven ook geen
voorstanders van dat beleid te zijn. Het verschil echter met gebruikers die
non-conformistisch reageren is dat pragmatici het broedplaatsbeleid als een
goede of een laatste mogelijkheid zien om hun bestaan in hun vrijplaats te
garanderen. Het broedplaatsbeleid biedt voor hen een kans om de onzekerheid van
de ongereglementeerde vrijplaats om te zetten in de zekerheid van de
gelegaliseerde broedplaats: ‘In de rest van Amsterdam kunnen we echter niks
[te kraken] vinden, misschien moeten we het [meedoen aan het broedplaatsbeleid]
daarom toch maar doen’ (gebruiker OT301); ‘Ons uitgangspunt was legaal
worden, deze plaats hebben en weten dat je erin kan investeren. Legalisering is
duidelijkheid’ (gebruiker OT301); ‘Institutionalisering is gunstig omdat we
dan veilig zijn, niet worden ontruimd. Er is stabiliteit voor de ontwikkeling
van projecten’ (gebruiker OT301); ‘If you negotiate you get your right,
otherwise you get something’ (gebruiker OT301);
.
. . ik heb tweeëntwintig jaar in de kraak gewoond en de gemeente genegeerd.
Totdat je in de moeilijkheden komt, dan denk je van ‘ja, hallo, ik zit hier al
vijf jaar, misschien moeten we toch een keer dat [legalisatie] proberen’ . . .
legaliseren was gewoon de volgende stap van het kraken ook, dat is gewoon een
vervolgverhaal op het kraken zelf. (Gebruiker Plantage Doklaan 8-12)
.
. . er is een groep die daar [samenwerking met en subsidiëring door gemeente]
niks van wil weten, die denken dat het beleid veel regels stelt en denken dat ze
daarmee iets te verliezen hebben. Die [non-conformisten] moesten we echt
proberen te overtuigen, terwijl de gemeente en het PMB welwillend tegenover ons
waren. Het probleem is dat ze hun eigen macht niet zien. Je kan beter de
organisatie zelf in de hand houden om je eigen macht ook te houden . . . ze
willen buiten de maatschappij functioneren, maar als je dat hier nog wil, nee,
dan moet je volgens mij gewoon naar een onbewoond eiland . . . (Gebruiker
Nieuw&Meer)
Pragmatici willen dus de kansen pakken
die het broedplaatsbeleid biedt. Tien van de vijftien gebruikers hebben een
pragmatische houding. Voor zeven van hen is legalisering de laatste optie om hun
leefwijze voort te zetten: door de druk op de stedelijke ruimte wordt het steeds
moeilijker om geschikte panden te vinden (‘In Amsterdam kunnen we echter niks
meer vinden’). Deze gebruikers zijn naar de eerdere typering onder te brengen
bij de idealisten. Voor de andere drie pragmatici was legalisering geen laatste
optie, maar een doel op zich (‘Ons uitgangspunt was legaal worden’). Deze
gebruikers zijn naar de eerdere typering te scharen onder de realisten. In tabel
2 zijn de verschillende typeringen ter verduidelijking tegen elkaar afgezet. (Ik
ben in mijn onderzoek geen gebruikers tegengekomen die ten opzichte van
vrijplaatsen realistisch zijn (de vrijplaats als sec woon- en werkplek) en ten
opzichte van het broedplaatsbeleid een non-conformistische houding hebben (niet
willen meedoen aan het broedplaatsbeleid). Een non-conformistische houding kwam
uitsluitend voor bij gebruikers met een idealistische benadering van
vrijplaatsen.)
Tabel 2 Typen gebruikers van vrijplaatsen in Amsterdam
|
|
Houding ten opzichte van het broedplaatsbeleid |
|
|
|
Pragmatisch |
Non-conformistisch |
Houding
ten opzichte van vrijplaatsen |
Idealistisch |
5 gebruikers OT301 1 gebruiker Plantage Doklaan 8-12 1 gebruiker Wilhelminapakhuis (Totaal: 7) |
2 gebruikers OT301 1 gebruiker Ruigoord 1 gebruiker Rijkshemelvaart 1 gebruiker Nieuw&Meer (Totaal: 5) |
Realistisch |
1 gebruiker OT301 1 gebruiker Plantage Doklaan 8-12 1 gebruiker Nieuw&Meer (Totaal: 3) |
(Totaal: 0) |
Nu duidelijk is dat niet alle gebruikers een zelfde houding hebben ten opzichte van vrijplaatsen en het broedplaatsbeleid, zal ik bespreken hoe zij denken over de mogelijkheden van het beleid voor het behouden of creëren van vrijplaatsen. Daarbij gaat het om de perceptie die zij daarvan hebben: sluiten broedplaatsen gevoelsmatig aan op het idee van vrijplaatsen?
In een vrijplaats gelden geen [externe] regels.
Behalve dan in Nederland Polderland, waar bestuurders net zo lang wringen totdat
ze de kleine enclaves hebben afgebakend met speciaal beleid. (Stedebouw &
Ruimtelijke Ordening 2001, nr 4: 11)
In broedplaatsen gelden regels. Doordat de gemeente zich beleidsmatig gaat bemoeien met vrijplaatsen en subsidie gaat verschaffen, kan zij de plekken niet meer vrij en ongereglementeerd laten. Veiligheids- en wooneisen moeten door zowel gebruikers als het PMB worden gerespecteerd. Daarnaast moeten de gebruikers haalbare bedrijfsplannen opstellen en ook verantwoorden en dienen vergunningen aangevraagd te worden (zie §2). Tevens moet huur worden betaald die vaak hoger is dan de kosten die gebruikers voorheen aan het gebouw hadden.
Vooralsnog zijn voor de invulling en het gebruik van broedplaatsen geen standaard regels door het PMB opgesteld, maar worden projecten per geval bekeken. Het contract met Plantage Doklaan 8-12 geldt daarbij als leidraad. Bij de selectie van nieuwe gebruikers moet rekening worden gehouden met de eis dat veertig procent van het vloeroppervlak gebruikt wordt door kunstenaars die voldoen aan de officiële criteria van de SWWK. De huurovereenkomsten voor deze kunstenaars hebben een duur van maximaal vijf jaar. Ten bate van de doorstroming is een inkomensafhankelijk huursysteem ingevoerd: wie meer verdiend moet ook meer huur betalen (30 procent van het geld dat over blijft na betaling van de erfpachtcanon wordt gereserveerd voor andere broedplaatsprojecten). Dit brengt met zich mee dat gebruikers elkaar op de hoogte moeten stellen van hun individuele inkomens, wat onderlinge spanningen teweeg kan brengen. Daarnaast staat in het erfpachtcontract van Plantage Doklaan 8-12 dat de gebruikers verplicht zijn jaarlijks ‘alle gegevens te rapporteren aan zowel B en W als aan de SWWK . . . over het gebruik, de toedeling, indeling, verschuiving en of andere wijzigingen betreffende het vloeroppervlak.’ Gebruikers van broedplaatsen worden dus gecontroleerd en moeten verantwoorden dat zij zich aan de regels van de broedplaats houden. Voor die verantwoording moeten zij zich bezighouden met zaken die voorheen niet voor hen bestonden:
. . . godverdorie, straks zit ik een week per maand
subsidieformulieren in te vullen en verslagen te schrijven, dat vind ik niet
leuk, natuurlijk niet . . . veel vergaderingen bijwonen, stukken schrijven, van
alle uitgaven een bonnetje moeten inleveren, kortom: al die dingen die we nooit
gedaan hebben. (Idealistisch/ non-conformistische gebruiker Ruigoord)
Bij NDSM, een oude scheepswerf aan het IJ en met dertigduizend vierkante meter het grootste broedplaatsproject, zijn de toekomstige gebruikers tegen allerlei problemen van regelgeving aangelopen. De nieuwe broedplaats moet aan tweehonderd mensen, verenigd in stichting Kinetisch Noord, onderdak bieden, maar er mag vanwege de bedrijfsbestemming uiteindelijk toch niet worden gewoond. Sommige gebruikers worden daar ‘helemaal moedeloos’ van. Als er gebouwd wordt hoger dan anderhalve meter, moeten vergunningen worden aangevraagd. Er moeten statuten worden opgesteld, profielschetsen worden gemaakt, er moet een voorzitter worden gekozen en er moet door de gebruikers een collectieve verzekering worden afgesloten. ‘Eigenlijk is er weinig vrijheid meer over’, aldus een toekomstige gebruiker van NDSM. Door beperkingen van regelgeving is er van een snelle in gebruik name van de werf geen sprake. Het PMB erkent in haar voortgangsrapportage dat het project veel meer tijd kost dan zij verwachtte, mede omdat ‘het opzetten van een organisatie met een haalbaar plan gepaard gaat met vallen en opstaan.’ Zonder deze aan regels gebonden organisatie was er waarschijnlijk al meer gebeurd: ‘Het duurt allemaal zo lang . . . er gebeurt veel minder dan als het een gekraakte plek zou zijn’ (toekomstige gebruiker NDSM).
Elf van de twaalf idealisten vinden dat de invulling en het gebruik van broedplaatsen door de gebruikers zelf bepaald moeten worden en niet via regels van de gemeente. Regelgeving doet voor hen afbreuk aan de meerwaarde die zij in vrijplaatsen vinden:
Als je iets in een broedplaats wilt veranderen, dan
zul je toch eerst door een heel parcours heen moeten, dan wordt je eigen
initiatief de kop in gedrukt omdat je moet denken: ‘voldoe ik aan die
regeltjes van buitenaf?’ (Idealistisch/ non-conformistische gebruiker
Rijkshemelvaart)
Voor de selectie [van gebruikers] wil de gemeente dus
ook criteria aanleggen: ‘Heb je wel een schoolopleiding gevolgd? Anders kan je
niet meedoen.’ Terwijl je door je eigen groep moet worden geballoteerd, word
je dus door de gemeente geballoteerd, dan staat het paard achter de wagen. Het
moet bottom up en niet top down. (Idealistisch/ pragmatische gebruiker
Wilhelminapakhuis)
Die veertig procent kunstenaars: je moet veel
verantwoorden, je moet jaarlijks naar de gemeente toe, anders moet je eruit.
Voor sommige dingen moet je toestemming hebben van de gemeente, weet je wel.
(Idealistisch/ pragmatische gebruiker Plantage Doklaan 8-12)
Vrij denken, anders denken: door middel van een
broedplaatskreet wordt daarvoor weer een mogelijkheid geschapen, dan mag dat
weer. Maar het mag helemaal níet, want je moet wel weer een bedrijfsplan
schrijven. (Idealistisch/ non-conformistische gebruiker Nieuw&Meer)
Gebruikers van OT301 zien vooral het idee van huur afdragen aan de gemeente als een probleem: ‘Ik ben bang dat het alleen nog maar over geld gaat. We zitten hier om mooie dingen aan mensen te geven. Dat kan verdwijnen met huur en subsidie’(idealistisch/ pragmatische gebruiker OT301). Zij zijn bang dat om de huur bij elkaar te krijgen hogere prijzen voor publiekactiviteiten moeten worden gevraagd en dat deze moeten veranderen:
De meeste mensen verrichten veel arbeid en verdienen
er bijna niets mee. Als er een contract komt, moet men ineens veel meer huur
gaan betalen en dat zal van invloed zijn op de projecten die momenteel
plaatsvinden: de projecten zullen veranderen. (Idealistisch/ pragmatische
gebruiker OT301)
De idealisten denken dat het leven en de activiteiten in broedplaatsen niet hetzelfde zijn (of worden) als in vrijplaatsen. Althans, als de gemeente regels blijft stellen.
De idealisten wijzen bij deze afkeuring van gemeentelijke regels in broedplaatsen op de zelfregulerende werking van vrijplaatsen. Voor het creëren van broedplaatsen (in de zin van vrijplaatsen) achten zij externe regels niet nodig. De selectie van nieuwe gebruikers, een van de knelpunten voor het PMB, wordt volgens hen binnen de vrijplaatsen zelf geregeld. Voor de selectie geldt dat het niet makkelijk is een vrijplaats binnen te komen. Vaak gaat dat via bekenden. Nieuwe gebruikers moeten passen binnen de groep en bijdragen aan de vrijplaats: ‘. . . via via, dat is eigenlijk de enige manier dat mensen hier binnen komen. Je moet er eigenlijk ingroeien’ (gebruiker Rijkshemelvaart); ‘Het is een kwestie van lobbyen en het moet je gegund zijn’ (gebruiker Nieuw&Meer); ‘Als je geen bijdrage gaat zitten leveren, dan hoef je hier niet te wezen, dat kan niet’ (gebruiker Plantage Doklaan 8-12); ‘I think there is a sort of natural flow of people, some quit and others come’ (gebruiker OT301).
Daarnaast hebben vrijplaatsen al dan niet geschreven interne regels en is het niet zo dat gebruikers geheel zonder verplichtingen leven. Vanuit zelfwerkzaamheid moeten gebruikers bereid zijn panden te verbouwen, op te knappen en bij te houden en interne problemen moeten door de mensen zelf worden opgelost. ‘Het kost gewoon tijd, veel tijd, allerlei commissies, je blijft bezig’ (gebruiker Plantage Doklaan 8-12). Voor sommige gebruikers wordt het teveel: ‘ . . . from living here you get mental problems. There are physical problems, money problems, project problems. When you’re living here you become crazy. It’s extremely stressfull’ (gebruiker OT301).
De drie door mij geïnterviewde
realisten en een idealistisch/ pragmatische gebruiker herkenden ook de
zelfregulerende werking van vrijplaatsen, maar vonden wel dat de gemeente een
aantal regels mocht stellen ten aanzien van broedplaatsen. Op de vraag of
broedplaatsen vooral op kunst gericht moeten zijn, antwoordde een gebruiker van
Nieuw&Meer: ‘Ja. Zeker. Ik bedoel, ik zou niet weten waar het anders op
gericht zou moeten zijn. Het moet absoluut daarop [kunst] gericht zijn.’ Ook
aan de selectie moeten volgens de respondent eisen worden gesteld:
Dat je met een groep een plan indient, dat vind ik
niet meer dan normaal eigenlijk. Kijk, het is wat anders als mensen gewoon gaan
kraken en vanuit die kraaksituatie zelf aan de slag gaan . . . maar als je het
hebt over voorwaarden om geld via [project] Broedplaatsen te krijgen, waarom
zouden zij [PMB] dan geen plan mogen eisen[4].
Twee gebruikers van Plantage Doklaan 8-12 vinden dat zij ondanks gemeentelijke regelgeving niet veel concessies moesten doen ten aanzien van zaken die zij echt belangrijk vinden. Zij benadrukten het belang van stichtingstatuten. Omdat deze statuten enkel met toestemming van de gemeente gewijzigd mogen worden, kunnen gebruikers niet zomaar grote veranderingen in het gebruik van het pand doorvoeren (zoals atelierruimte in woonruimte veranderen, of verkoop). Het gaat hen er niet om dat alles hetzelfde blijft, maar dat het voor gebruikers niet te makkelijk wordt gemaakt grote veranderingen door te voeren: ‘ . . . het gaat niet om het vasthouden, je moet het gewoon niet makkelijk maken om iemand zo ver te kunnen laten veranderen’ (realist Plantage Doklaan 8-12). Ook de inkomensafhankelijke huur wordt niet als een probleem gezien: ‘Die gedifferentieerde huur, dat is niet bij ons gekomen vanuit het broedplaatsverhaal, maar we zeiden zelf zo van: mensen die meer verdienen kunnen ook best wel wat meer inleveren’ (idealistisch/ pragmatische gebruiker Plantage Doklaan 8-12). OT301 heeft geen verplicht gedifferentieerd huursysteem, maar moet zoals gezegd voor de huur wel meer geld bij elkaar zien te krijgen dan voorheen nodig was. Dit is echter niet voor alle gebruikers onrealistisch: ‘Wij proberen onder de prijs van zeventig gulden per vierkante meter uit te komen, terwijl alle buurtgenoten dat wel gewoon moeten betalen’ (realist OT301).
De realistische gebruikers zien dus weinig beperkingen van gemeentelijke regelgeving in broedplaatsen en ondersteunen sommige eisen. Het broedplaatsbeleid hoeft geen inbreuk te zijn op ideeën en activiteiten van gebruikers. Dit komt omdat de realisten vrij- en broedplaatsen vooral beschouwen als goede en goedkope werk- en woonruimte, zaken die bij reglementering niet in het geding komen. De idealisten, die in vrijplaatsen een meerwaarde vinden (leven, vrijheid), zien hun mogelijkheden in broedplaatsen wel beperkt door gemeentelijke regels en eisen. Doordat in broedplaatsen gebruikers gecontroleerd worden, zich moeten verantwoorden en aan allerlei regels moeten voldoen, geloven zij niet dat in broedplaatsen ruimte is voor vrijheid zoals in vrijplaatsen, ruimte om je eigen dingen te doen en je eigen mensen te kiezen.
Kennis van de gemeente
De idealistische gebruikers wijten de in hun ogen te ver gaande reglementering van broedplaatsen aan de gebrekkige kennis die de gemeente en het PMB van vrijplaatsen hebben. Omdat de gemeente niet (voldoende) weet wat er in vrijplaatsen leeft, kan zij onmogelijk bepalen wat goed is voor broedplaatsen, is de mening. ‘Ze [de gemeente] hebben totaal geen idee. Ze denken: het zijn gewoon een stelletje vrijbuiters die zich niet willen aanpassen . . . parasieten, niksnutten, die zitten gewoon gratis in een huis en willen niet werken’ (idealistisch/ non-conformistische gebruiker Ruigoord); ‘ . . . nu bepaalt de gemeente, of een commissie van mensen die dat dus niet begrijpen, of het zogenaamd wel begrijpen’ (idealistisch/ non-conformistische gebruiker Nieuw&Meer); ‘Het bureau [PMB] zit vol met mensen die niks weten over de situatie’, ‘Ze [de gemeente] begrijpen het gewoon niet, ze zitten in hun eigen wereldje en de rest snappen ze niet. Van je eigen ding doen hebben ze nog nooit gehoord’ (idealistisch/ pragmatische gebruikers OT301).
Hieruit komt duidelijk naar
voren dat deze idealistische gebruikers het idee hebben dat hun wereld sterk
afwijkt van de gemeentelijke wereld. Door dit verschil kúnnen medewerkers van
de gemeente niet zien wat werkelijk in vrijplaatsen leeft, aldus de idealisten.
Daardoor zouden de betekenissen die de gemeente in haar beleid aan broedplaatsen
toekent, de potentiële omgeving, verschillen van de betekenissen die gebruikers
zelf aan vrijplaatsen geven, de effectieve omgeving. Als de gemeente echt wil
begrijpen wat er in vrijplaatsen leeft, zullen medewerkers van de gemeente zich
in de wereld van gebruikers moeten verplaatsen en het leven in vrijplaatsen
moeten meemaken: ‘Als ze echt willen weten wat deze plekken inhouden, dan
moeten ze zelf eerst op zo’n plek gaan wonen. Zij zitten zelf nog in een hele
veilige omgeving, een geregeld deel van de maatschappij’ (idealistisch/
non-conformistische gebruiker Rijkshemelvaart). Ook de realisten geven aan dat
de kennis omtrent vrijplaatsen bij de gemeente en het PMB niet volledig is, maar
zijn daarover genuanceerder:
In het begin wisten ze van niks, maar dat is nu wel
beter. Dat komt ook omdat een aantal van die types die zien die panden ook van
binnen en je ziet natuurlijk wel een hoop. Maar nog weten ze niet precies hoe
die panden draaien hoor. (Realist Plantage Doklaan 8-12)
De ideeën en betekenisgeving die de gemeente hanteert bij het behouden en creëren van broedplaatsen worden door de gebruikers gezien als afwijkend van hun eigen ideeën daarover. De oorzaak van dit verschil in perceptie wordt door hen herleid tot de verschillende ‘werelden’ waarin medewerkers van de gemeente en gebruikers zich bevinden. De gebruikers hebben het idee dat tegencultuur in vrijplaatsen niet door de gemeente op werkelijke waarde kan worden geschat, juist omdat de medewerkers geen deel uitmaken van die tegencultuur. Omdat de gebruikers vinden dat de gemeente hierdoor niet voldoende kennis over vrijplaatsen heeft, lijkt het voor hen (en dan met name de idealisten) onmogelijk dat diezelfde gemeente een beleid kan voeren dat aansluit op de leefwereld van gebruikers.
Onderhandelen over
broedplaatsen: Plantage Doklaan 8-12 en OT301
Ondanks de in de ogen van gebruikers gebrekkige kennis van de gemeente en overbodige regelgeving in broedplaatsen, hebben wel onderhandelingen plaatsgevonden. Zowel Plantage Doklaan 8-12 en OT301 zijn vanuit een kraaksituatie broedplaats geworden. Ook al geloofden in beide vrijplaatsen sommige gebruikers niet in legalisatie (vooral de idealisten) en zijn in OT301 spanningen ontstaan tussen gebruikers die wel met de gemeente wilden onderhandelen en zij die dat niet wilden, toch zijn vertegenwoordigers uit beide panden bij de gemeente aan tafel geschoven. In de onderhandelingen over wat in het kader van het broedplaatsbeleid in de toekomst wel en niet kon binnen de panden, zijn de gebruikers en de gemeente naar elkaar toe gegroeid. De eerste onderhandelingen werden gekenmerkt door een wederzijds wantrouwen of in ieder geval een afwezigheid van vertrouwen: ‘Ik geloofde gewoon niet in legalisatie, omdat het al tien jaar niet gebeurd was’ (gebruiker Plantage Doklaan 8-12). Tijdens de twee jaar durende onderhandelingen zijn gebruikers en gemeente echter meer met elkaar vertrouwd geraakt en waren beide partijen bereid concessies te doen. Het trauma van ontruimingen was enigszins verzacht.
Zowel bij OT301 als bij Plantage Doklaan 8-12 was in het begin van de onderhandelingen sprake van grote verschillen tussen wat de gemeente wilde en wat gebruikers wilden. Bij Plantage Doklaan 8-12, dat werd gekraakt in 1998, was voordat het project Broedplaats werd opgezet al een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd in opdracht van het Woningbedrijf Amsterdam (de toenmalige eigenaar van het pand). In het raadsadres aan de gemeenteraad hadden de gebruikers namelijk aangegeven in het pand te willen blijven en om hulp gevraagd. In het haalbaarheidsonderzoek was echter geen plaats voor de toenmalige gebruikers: in de toekomst zou het pand alleen bestemd zijn voor ateliers en kunstenaars. Er kon niet gewoond worden. Een tweede haalbaarheidsonderzoek, ondersteund door de inmiddels opgerichte projectgroep Broedplaats van het PMB, was wel volkomen toegespitst op de gebruikers zelf. Het bracht naar voren dat om kosten relatief laag te houden Plantage Doklaan 8-12 het best aan de gebruikers zelf in eigendom en beheer kon worden gegeven. Het Woningbedrijf Amsterdam was bereid het pand zonder winst en een voor het PMB qua subsidie ‘behapbaar’ bedrag aan de gemeente te verkopen. Toen begonnen de onderhandelingen met de gemeente en het PMB: ‘ . . . dat is heen en weer schuiven van papierwerk en je doet concessies uiteindelijk, maar iedereen doet heel veel concessies’ (gebruiker Plantage Doklaan 8-12). Omdat het contact tussen onderhandelaars van Plantage Doklaan 8-12 en medewerkers van het PMB steeds vertrouwelijker werd, konden gebruikers ondanks concessies (zoals veertig procent vloeroppervlak voor kunst) toch voor hen belangrijke zaken in het contract krijgen:
Op een gegeven moment ken je elkaar op een andere manier, weet je. Bij wijze van spreke: een medewerker van PMB die kan ik nu gewoon opbellen van ‘hé, we moeten morgen effe een afspraak maken’ . . . je kunt toch wel heel veel dingen van jezelf, die je echt belangrijk vindt [zoals wonen] . . . die kun je er dan toch erg goed doorheen krijgen. Ik heb het idee dat ze luisteren en oplossingen proberen te vinden. (Gebruiker Plantage Doklaan 8-12)
Na de door regelgeving nodige verbouwing van het pand, moet onderdak geboden worden aan dertig gebruikers (waarvan ongeveer vijfentwintig bewoners). De verbouwing zal voor een deel in zelfwerkzaamheid plaatsvinden. Met het erfpachtcontract dat naar aanleiding van het haalbaarheidsonderzoek is opgesteld en in mei 2001 werd ondertekend, is Plantage Doklaan 8-12 voor vijftig jaar een broedplaats. Wijziging van deze bestemming kan enkel plaatsvinden met toestemming van B en W.
Voor gebruikers van OT301, de oude filmacademie op de Overtoom die eind 1999 illegaal werd gekraakt (het pand stond namelijk nog geen jaar leeg), is er zekerheid tot 2003 en met eventuele verlenging van het tijdelijke huurcontract tot 2005. Het betreft hier een tijdelijk contract, omdat stadsdeel Oud West op de plek van OT301 plannen heeft voor een fietspad van de Overtoom naar het Vondelpark. Een medewerker van het stadsdeel gaf echter aan dat het fietspad op een andere locatie komt en dat OT301 mogelijk een permanente broedplaats wordt. Tijdens de twee jaar durende onderhandelingen met stadsdeel Oud West (de toekomstige bezitter van OT301) heeft het PMB naast de rol van subsidieverschaffer vooral als bemiddelaar tussen de twee partijen opgetreden. Dit was ook nodig, omdat de gebruikers van OT301 weinig vertrouwen hadden in het stadsdeel en andersom.
De sfeer was in het begin van de onderhandelingen volgens een medewerker van stadsdeel Oud West ‘heel grimmig’. De gebruikers reageerden geschokt op het eerste voorstel, waar het stadsdeel niet van wilde afwijken. Daarin stond dat OT301 uitsluitend als atelierruimte mocht worden gebruikt, dat bewoning vanwege juridische redenen niet meer werd toegestaan, dat het pand geen publieke functie mocht houden en dat er een huur
van ruim vijfenveertighonderd euro per maand moest worden betaald. Dit was voor de gebruikers onacceptabel omdat het betekende dat bijna alle (publieke) voorzieningen in OT301, zoals het vegetarische restaurant, de bioscoop, de podia, de studio’s, een doka en de woonruimtes moesten verdwijnen. Het stadsdeel dreigde met ontruiming als de gebruikers geen intentieverklaring voor aanname van een huurcontract zouden tekenen. Onder druk van het PMB en de Centrale Stad zijn het stadsdeel en OT301 weer in gesprek gegaan. Net als bij Plantage Doklaan 8-12 werden de onderhandelingen gekenmerkt door proberen niet toe te geven aan eisen en het doen van concessies: ‘We reached so many points and fought so many small battles’ (gebruiker OT301). Toch zijn ook hier de partijen naar elkaar toe gegroeid, al duurde dat enige tijd:
Dat vergt ook allemaal tijd . . . dat je eerst denkt
van ‘hier heerst de gemeente en die willen ons [gebruikers OT301] weg
hebben.’ Maar in een half jaar, driekwart jaar heeft dat wel tot een soort
pragmatiek geleid bij die groep, waardoor we zaken met ze hebben kunnen doen.
(Medewerker PMB)
Een medewerker van stadsdeel Oud West gaf aan dat toen het wonen in OT301 uiteindelijk toch doorgang kon vinden, het slagen van de onderhandelingen niet langer aankwam op inhoudelijke kwesties, maar op wederzijds vertrouwen:
Het was gewoon nodig om nog ontzettend te werken aan
de relatie van vertrouwen . . . je krijgt ook niets voor elkaar als je niet
zorgt dat er uiteindelijk ook een vertrouwensrelatie is ontstaan. Dat heeft niks
meer te maken met inhoud. Dat is gewoon een gevoel en daar moet je aan werken.
Met dit gegroeide vertrouwen zijn beide partijen in oktober 2001 gekomen tot ondertekening van het tijdelijke huurcontract. Als na de verbouwing, die deels in zelfwerkzaamheid plaats vindt, aan alle regels van wonen en veiligheid is voldaan, moeten in OT301 vijfentwintig gebruikers (waarvan veertien bewoners) een plek vinden. Wat betreft kunst zijn er geen verplichte percentages waaraan moet worden voldaan. De gebruikers zijn blij dat zij kunnen blijven, maar vooral de idealisten geven aan dat het gevoel van vrijheid verdwenen is: ‘Het is een goed contract, maar het is hetzelfde idee omdat er nog steeds verplichtingen zijn’ (gebruiker OT301). Eerder gaf ik deze verplichtingen al aan: de atelierruimten moeten bestemd blijven als ateliers, de woonruimten als woningen, vergunningen moeten worden aangevraagd en als de gebruikers de bestemmingen wensen te wijzigen, dan moet dit gebeuren met schriftelijke toestemming van het stadsdeel.
Gebruikers van Plantage Doklaan 8-12 en OT301 hebben vanuit een pragmatische houding ten opzichte van het broedplaatsbeleid hun bestaan (tijdelijk) zeker weten te stellen. Zij zagen in dat zonder met de gemeente in contact te treden hun toekomst onzeker zou zijn. Voor een deel konden zij het beeld dat de gemeente van hen en hun vrijplaatsen had positief beïnvloeden en konden meer zaken behouden blijven dan in het begin mogelijk leek. Met andere woorden: de gebruikers van Plantage Doklaan 8-12 en OT301 wisten door middel van onderhandelingen met de gemeente en het PMB de potentiële omgeving (plannen van de gemeente) beter af te stemmen op hoe zij de vrijplaatsen zelf gebruikten, de effectieve omgeving. Toch hebben de meeste gebruikers, zoals uit eerdere paragrafen bleek, door het idee van reglementering het gevoel dat het leven niet hetzelfde is als voorheen. Het broedplaatsbeleid heeft als toeeigende reactie van de gemeente op vrijplaatsen niet alle aspecten van vrijplaatsen en de daarin vertegenwoordigde leefwijzen overgenomen. Ik kom daar in de nu volgende conclusies op terug.
[1] Zie voor een compleet overzicht van vrijplaatsen in Amsterdam het onderzoek Laat 1000 vrijplaatsen bloeien van Breek en De Graad (2001).
[2] Door de binnengemeentelijke decentralisatie van mei 1990 is Amsterdam opgedeeld in zestien stadsdelen met eigen takenpakketten, eigen ambtelijke apparaten en eigen budgetten (zie Elshout & Van Hemel 1991).
[3] Zowel de IJ-oevers als het Entrepot Dok bevonden zich in de planologisch luwe rafelranden van Amsterdam. Deze gebieden zijn nu volop in ontwikkeling, waarbij de invulling van de ruimte vooral gericht is op appartementen.
[4] Dit citaat geeft goed de spanning weer tussen subsidiëring en afwezigheid van verwachtingen en regels (§2).