augustus-september 1999
Oost-Timor Dagboek van een IFET-waarnemer
Op 12 augustus vertrok Ed Hollants
als waarnemer voor de volksraadpleging in Oost-Timor. De organisatie van
de waarnemers was geen activiteit van het Autonoom Centrum (AC), maar
het past in het motto ‘de wereld is van iedereen’, zoals we dat uitdragen
bij het AC. Waarom zou je je als actievoerder door grenzen laten weerhouden?
Zaterdag 14 augustus 1999
Ik ben nu een dag in Oost-Timor.
Gisteren aangekomen na een lange en vermoeiende reis. Terwijl tot een half
jaar geleden het zeer moeilijk was om Oost-Timor binnen te komen worden
we nu zonder bagage-check of ondervraging binnengelaten. Op de luchthaven
worden we opgewacht door andere deelnemers van IFET-OP (International Federation
for East-Timor-Observers Project). We gaan naar het IFET-kantoor in Dili.
‘s Middags worden we rondgeleid door Dili. We zien alle belangrijke gebouwen,
zoals het regeringsgebouw en de kazerne van het leger, en ook historische
plaatsen zoals de begraafplaats Santa Cruz waar in 1991 honderden mensen
zijn neergeschoten door het Indonesische leger. Het geeft een vreemd gevoel
om in een land te zijn dat al jarenlang onderdrukking kent, iets waarover
je veel in de krant hebt gelezen en waar je dan na 24 uur vliegen middenin
staat. Machteloos zou het Timorese volk staan tegenover het Indonesische
leger. Een volk van zo’n 800.000 mensen onderdrukt door een modern militair
apparaat. Zo lijkt het, maar de werkelijke situatie is anders. Al die jaren
heeft Indonesië het Timorese volk er niet onder gekregen, ondanks
alle denkbare militaire strategieën die zijn toegepast: aan Timorese
kant is slechts in geringe mate sprake van gewapend verzet. De bezetting
heeft meer dan 200.000 Timorezen het leven gekost.
Het is fantastisch om te zien hoe
vrijwilligers uit meer dan twintig landen als USA, Japan, Duitsland, Zweden,
Australië, die elkaar voor een groot gedeelte niet kennen, een goedlopend
kantoor opzetten. Het lijkt wel een Internet project: uit de hele wereld
komt voor korte tijd iets samen, er ontstaat iets en daarna zwermt men
weer uiteen. Het geheel komt over als een actiecentrum op volle toeren:
zes laptops, twee computers, twee aansluitingen voor e-mail en Internet
en overal aan de muur aanwijzingen en nieuwtjes.
Zondag 15 augustus 1999
Op zondag ga ik als invaller voor
de landencoördinator van Nederland naar de vergadering. Bijna acht
uur vergaderen. Om tien uur begint het. Alle belangrijke zaken worden doorgenomen.
Het blijkt al gauw dat de drukte de laatste weken haar tol heeft geëist,
want met name de mensen die het grootste deel van de coördinatie doen,
zijn niet echt uitgerust en een aantal punten is niet goed voorbereid door
tijdgebrek. Op zich is het een open vergadering maar de Amerikanen hebben
toch het overwicht, alleen al doordat Engels de voertaal is. Ook merk ik
dat er wel heel formalistisch wordt gedacht en dat technische zaken de
overhand krijgen terwijl deze vergadering juist bedoeld is voor de grote
lijnen.
Het geeft een vreemd gevoel in een
erg arm land te zijn waar een groep solidaire mensen neerstrijkt met laptops,
internetverbindingen, e-mail, etcetera. Nog vreemder is de aanwezigheid
van de VN. In Dili rijden overal terreinwagens en busjes in het wit met
grote zwarte letters ‘UN’ erop. Op de luchthaven een paar VN-helikopters
en een VN-vrachtvliegtuig. Contacten met de gewone Timorezen zijn er nauwelijks
want de VN-ers komen hun wagens niet uit.
Voor de meeste van hen zal het gewoon
een ‘job’ zijn die geklaard moet worden.
Maandag 16 augustus 1999
Vandaag krijgen we een voorlichtings-
en trainingsdag en een interview. Op zich wordt er over de onderwerpen
die op de agenda staan goede informatie gegeven. Alleen is het zo dat we
de meeste van deze informatie al in onze training in Nederland gehad hebben.
Wat de rollenspelen betreft is duidelijk de invloed van International Peace
Brigades te merken. En ook de Amerikaanse invloed op alles. Nadruk ligt
op een bijna therapeutische benadering van problemen die we kunnen verwachten.
Voor mij hoeft dat allemaal niet, maar ik sla me er wel doorheen. Ook als
je veel actie-ervaringen hebt en met politie-, ME-, en knokploeggeweld
te maken hebt gehad, komt het allemaal een beetje onrealistisch over en
word je er niet veel wijzer van. Aan de hand van de interviews worden morgen
teams samengesteld en een dag later uitgeplaatst naar elders in Oost-Timor.
Uit de voorlichting blijkt dat de
samenwerking met UNAMET (United Nations Mission East-Timor) tot nu toe
goed verloopt. Maar de spanning neemt toe en niemand durft te voorspellen
wat er de komende weken gaat gebeuren. Het wordt niet officieel gezegd
maar iedereen, ook UNAMET, is er van overtuigd dat er geen sprake is van
een eerlijke en open volksraadpleging. Er wordt gehoopt dat de uitslag
ondanks dat toch een weerspiegeling geeft van de wil van de Timorezen.
Dinsdag 17 augustus 1999
Vannacht is er een kogel afgevuurd
op het net geopende kantoor van het samenwerkingsverband van onafhankelijkheidsgroepen:
de CNRT (National Council of Resistance Timorese, leider-in-ballingschap:
Gusmao Xanana). Ook zijn er machinegeweer-salvo’s gehoord.
We hebben in Dili rondgelopen. Een
groepje vrouwen van een jaar of vijftig die we tegenkomen, geven ons een
hand. Ze maken duidelijk dat ze heel blij zijn dat we er zijn. Bij
een andere IFET-waarnemer begon een vrouw zelfs te huilen. Het geeft wel
iets aan wat er leeft onder de mensen. We spreken een straatventer. Hij
vertelt ons dat zijn ouders dood zijn. Gestorven in de eerste jaren van
de oorlog. Hij was toen negen en zegt dat hij zich alles nog exact herinnert.
Als we vragen wat hij gaat doen tijdens de volksraadpleging fluistert hij
na lang aarzelen: ‘Ik stem voor autonomie’. Als we vragen waarom zegt hij
dat hij bang is dat als hij voor onafhankelijkheid stemt alles (de oorlog)
weer opnieuw begint. Op weg naar het vliegveld waar we een aantal
nieuwe mensen gaan ophalen komen we een stoet van autonomie-aanhangers
tegen. Het is vandaag namelijk nationale onafhankelijkheidsdag van Indonesië.
Het is een zeer kleurrijke bonte stoet voornamelijk in het rood en wit,
de kleuren van de Indonesische vlag. Het zijn ongeveer 1200 mensen. Voorop
rijden zo’n honderd brommertjes en daarna vrachtwagens en bussen die afgeladen
vol zijn. De meeste deelnemers zijn tussen de zestien en twintig jaar oud.
Vandaag hoor ik dat ik met vier
anderen vertrek naar Viqueque, dat op dit moment als één
van de gevaarlijkste plaatsen beschouwd wordt. Vorige week nog zijn er
drie studenten doodgeschoten, wat ook in de Nederlandse pers te lezen was.
We krijgen een satelliet-telefoon mee. Het team is relatief klein omdat
we eerst de situatie moeten inschatten: eventueel kunnen later nog twee
waarnemers komen.
Woensdag 18 augustus 1999
Eindelijk gaan we dan naar onze vaste
plek in Viqueque. We willen om 9.00 uur weggaan maar zoals vaak blijken
op het laatste moment nog allerlei kleine zaken niet geregeld. Om 11.00
uur vertrekken we dan. We besluiten om eerst langs Santa Cruz te rijden,
de begraafplaats in Dili waar tijdens een begrafenis in 1991 honderden
mensen zijn doodgeschoten. We wandelen er een half uurtje. Je wordt toch
wel even stil als je beseft wat zich hier heeft afgespeeld in 1991.
De route naar Viqueque is heel mooi.
Eerst langs de kust en dan over de bergen naar de andere kant van het eiland.
We komen vachtwagens afgeladen met mensen tegen. Zij zijn op weg naar één
van de drie plaatsen waar op vrijdag een grote bijeenkomst is van CNRT,
de coalitie van groepen voor onafhankelijkheid. Het is de eerste landelijke
bijeenkomst die georganiseerd wordt in de campagne-tijd. De plaatsen zijn
zo gekozen dat het Indonesische leger er geen toegang heeft: op bergen
met slechts één toegangsweg. In de bergen is dorp na dorp
volgehangen met zo te zien zojuist gedrukte affiches. Eén met de
Timorese vlag en één met de leider Gusmao Xanana.
We zien in een klein dorp twee mensen
van UNAMET in de open lucht uitleg geven aan zo’n honderd mensen wat stemmen
inhoudt en hoe het moet. Het is zeer belangrijk in een land waar,
zeker in de dorpen het analfabetisme groot is en een democratische traditie
volstrekt onbekend is. Ook komen we een begrafenis tegen. Over de weg loopt
een groepje arme mensen die christelijke liederen zingen. Voorop loopt
een man met een klein wit pakje met een babylijkje. Onderweg zien we meerdere
malen zusters met groepjes kinderen. De rol van de kerk is groot en erg
belangrijk in Oost-Timor: veel mensen hebben onderwijs genoten via de kerk
waardoor er Oost-Timorezen konden gaan studeren. Uit deze groep mensen
ontstond het kader van de onafhankelijkheidsstrijders.
In de avond komen we aan in Viqueque.
Het huis waar we zullen verblijven ligt in de wijk Olobajo. Het is een
stenen huis met vier slaapkamers. De wijk ligt tussen palmbomen, jackfruit-bomen
en andere tropische planten.
We besluiten direct naar de politie
te gaan. Het is hier vereist wanneerje als buitenlander in een plaats
blijft overnachten dit meldt bij politie. politieburo zitten
drie agenten. Na onze komst worden er al gauw stuk of acht: bekende Indonesische nieuwsgierigheid. Ze behandelen ons hoffelijk en
vriendelijk. Terwijl namen paspoortnummers opgeschreven
arriveert vrachtauto vol
met leden van mobiele eenheidallen automatische wapens. maakt meteen duidelijk dat zal ook
komende dagen blijken we zeer gemilitariseerde omgeving verblijven. politiebeambte vraagt of politiebescherming huis willen hebben.
Wij zeggen daar nog over moeten nadenken eerst commissaris
Donderdag 19 augustus 1999
‘s Morgens discussiëren we eerst
over hoe we willen vergaderen: welke structuur en welke taakverdeling we
willen. Onze eerste dag in Viqueque lopen we naar het centrum. De mensen
kijken ons overal aan en een flink deel groet ons. Vandaag gaan we proberen
wat contacten te leggen met diverse instanties en ook gaan we proberen
informatie te verkrijgen over de huidige situatie. Op onze weg door het
centrum komen we langs het volkomen vernielde kantoortje van de CNRT. Het
ligt slechts honderd meter van het politieburo en een kazerne. Onze eerste
onderzoekingen lopen op niets uit, waarna we besluiten enig copieerwerk
bij de kantoorhandel te verrichten. De winkel blijkt in bezit bij een leraar
uit Surabaja op Java. Hij nodigt ons uit in zijn ernaast gelegen huisje.
We krijgen koffie en een broodje en hij vertelt dat zijn vrouw en kinderen
terug zijn naar Java omdat hij bang is voor de toekomst. Op dit moment
zijn er nog maar twee leraren op school voor acht klassen: de rest is gevlucht.
In de middag gaan we naar het UNAMET-kantoor. We krijgen wat informatie
en maken kennis met de medewerkers. We zagen al de hele dag UNAMET-personeel
rondrijden in ROVER- 4-wheeldrivers, die een schenking van Japan blijken
zijn. Iemand van UNAMET vertelt ons in welke gebieden de Internal Displaced
Persons (IDP, gevluchte mensen) verblijven. De opkomst bij de registratie
in Viqueque is 95 tot 98%. Nadat op 11 augustus het CNRT- kantoortje is
vernield en drie studenten zijn vermoord heeft de CNRT besloten geen campagne
meer te voeren in Viqueque. Dit betekent dat volgens de overeenkomst van
de volksraadpleging ook de andere kant, voor autonomie, geen campagne mag
voeren. Je ziet in Viqueque dan ook nauwelijks enig propagandamateriaal
en er worden ook geen bijeenkomsten georganiseerd. De laatste dagen worden
er slechts wat pro-autonomiestickers geplakt.
‘s Avonds horen we dat iedereen
al weet dat we er zijn en waarvoor we hier zijn. Iemand vertelt ons dat
iedereen blij is met onze aanwezigheid. Ook vertelt deze persoon dat de
milities de brug tussen het centrum van Viqueque en de wijk Olobajo als
gesloten beschouwen voor jongeren uit Olobajo die eroverheen willen. Het
is iets wat we moeten gaan natrekken.
Vrijdag 20 augustus 1999
Heel vroeg om 04.00 uur worden we
gewekt door een aantal stenen die op ons dak gegooid worden. Het is een
bekend middel om hier mensen te intimideren. In de ochtend splitsen we
ons op in twee groepen. E. en ik gaan op zoek naar een Nederlandse dokter
die hier zou wonen en naar de Father, de pastoor. Na lang heen en weer
lopen komen we er uiteindelijk achter dat de dokter inmiddels vertrokken
is en dat de Father er niet is. We maken met één van
de medewerkers van de laatste een afspraak. Terwijl we door Viqueque lopen
roepen twee jongens van een jaar of achttien ons. Eén van hen heeft
een zwart T-shirt aan met daarop ‘pro-autonomie’ geschreven. Het is het
T-shirt dat ook door de milities wordt gedragen. Hij biedt ons een glas
palmwijn aan. Aan het eind van de dag maak ik met T. een wandeling het
dorp uit naar een twee kilometer verder gelegen dorpje waar een militaire
post zou zijn. Het is een mooie wandeling tussen groene heuvels. Aangekomen
bij het dorpje zien we een soort grote schuur met wat half aangeklede soldaten
ervoor. We vragen of dit een militaire post is. Eén van de soldaten
wenkt ons bij hen te komen zitten. We nemen plaats en nog maar net zitten
we of de bevelhebber van deze post van 12 soldaten gaat bij ons zitten
en stuurt de anderen weg. Hij is heel voorzichtig met wat hij ons vertelt;
hij biedt ons een coca-cola aan. Deze post is één van de
vele in Oost-Timor. Bijna alle dorpen hebben er één. Soms
helpen ze met algemene werkzaamheden voor het dorp maar hun aanwezigheid
is er vooral om de bevolking te laten voelen dat het leger overal aanwezig
is. Zij zijn meestal slecht betaald. Na een half uurtje gaan we weer terug.
Op de terugweg praten we met een groepje vrouwen. Eén van hen zegt
plotseling dat ze veel bedreigd worden door de Makiti, de belangrijkste
militiegroep in Viqueque. De andere vrouwen reageren verschrikt en zeggen
haar dat ze haar mond moet houden. We dringen verder niet aan en lopen
door. Een paar huizen verderop worden pamfletten van de CNRT uitgedeeld.
Deze bestaan uit twee kolommen, één met de Indonesische vlag
er boven en de andere met de Oost-Timorese vlag. Het pamflet wijst op de
verschillen tussen deel zijn van Indonesië of een zelfstandig Oost-Timor
zijn.
Zaterdag 21 augustus 1999
Om zes uur in de ochtend zit ik voor
het huis. Ineens zie ik een aantal kinderen in de straat naar links wegrennen.
Als ik op straat ga kijken zie ik ze terugkomen met affiches van de CNRT
in hun handen. Het blijkt dat iets verder iemand een stapel affiches uitdeelt.
Opvallende is dat we de affiches en ook de pamfletten van gisteren in en
rond Viqueque later nergens zien hangen of liggen.
Iets later zie ik een aantal vrouwen
met de vrouw van de eigenaar van ons huis praten. Ze wijzen naar ons huis
en maken het gebaar van slapen en wijzen vervolgens naar drie plekken voor
het huis. Ik vermoed dat er ‘s nachts iets gebeurd is. Later als T. aan
hen vraagt of er iets is blijkt dat tussen 24.00 uur en 00.30 uur een aantal
mannen voor ons huis heeft gestaan, die niet uit de buurt komen. Na het
ontbijt ga ik met E. naar de commandant van de politie om kennis met hem
te maken en over veiligheid te praten.
Terwijl we op het buro wachten op
het gesprek komt er een Argentijnse VN-soldaat binnen die vraagt om een
escorte voor een VN-wagen naar Dilor, omdat de weg daarheen onveilig is.
Als hij weg is begint een aantal agenten met elkaar te praten. Ze weten
dat E. Indonesisch verstaat. Eén van hen zegt:: “Wat denkt die UNAMET
wel niet. Dit is de derde keer deze ochtend dat ze om een escorte vragen
naar dezelfde plaats. Kunnen ze dan niet eens regelen om tegelijkertijd
te gaan.” Dit is nog te begrijpen maar vervolgens zegt hij: “Die Europeanen,
ze komen heel Oost-Timor kapot maken, allemaal.”
Bij de commandant worden we niet
veel wijzer behalve dan dat hij net doet of er niks aan de hand is in Viqueque.
Hierna gaan we naar de afspraak met de Father. Hij is een imponerende en
moedige man. Hij is klein van stuk met fijne handen en een vrij tenger
postuur. Hij heeft zwart haar, een zwarte baard en donkere, heldere
ogen. Hij is de eerste persoon die vrij veel vertelt over de situatie in
Viqueque.
Hij vertelt dat de situatie ernstig
is: de milities hebben al mensen gedood en zullen dit weer doen. Voor hem
is daar geen twijfel over. De meeste mannen en vrouwen tussen achttien
en veertig jaar zijn gevlucht. Door middel van intimidaties is bewust gewerkt
aan het uit Viqueque wegjagen van onafhankelijkheidsstemmers. De Father
wijst op onze kaart aan waar de meeste IDP (gevluchte mensen) zitten. Volgens
hem zijn er zo’n honderd militieleden. Het zijn mensen die betaald worden
en hun werk ook vooral om het geld doen. De IDP durven niet terug te keren
en de Father is ervan overtuigd dat als ze dat wel doen ze vermoord worden.
Enige tijd geleden heeft de Father alle partijen rond de tafel gekregen
en na gesprekken een soort akkoord bereikt om af te zien van geweld. Vervolgens
zijn echter de moorden op de studenten gepleegd. Nu willen de militairen
weer dat hij een poging doet, wat de Father weigert. Hij stelt dat hoe
dan ook het moorden doorgaat. Het gesprek eindigt met zijn opmerking dat
hij over het één en ander wil nadenken en dat hij misschien
enkele gesprekken kan regelen.
‘s Middags zoeken we naar een auto
want morgen kunnen we in een VN-konvooi meerijden naar Dilor, het
meest gespannen gebied. Op de weg ernaartoe zijn check-points van de militie.
We vinden een microlet (busje met chauffeur) die de hele dag voor ons wil
rijden. Terwijl ik hier zit te werken aan dit verslag zitten tegenover
het huis enkele Timorese jongeren liedjes te zingen.
Zondag 22 augustus 1999
Vandaag rijden we samen met een VN-auto
en een escorte van een aantal agenten naar Dilor, dat op bijna anderhalfuur
rijden van Viqueque ligt. De weg er naar toe gaat door een prachtig landschap.
In Dilor vertelt iemand van de UNAMET hoe de registratie is gegaan en hoe
men op 30 augustus denkt de stemburo’s in te richten. E. en ik gaan praten
met een student die hier als waarnemer is, de anderen gaan naar de kerk.
De student komt uit Dili en werkt namens Jayasan Hak, een grote Indonesische
mensenrechtenorganisatie. Twaalf mensen uit de omgeving van Dilor helpen
hem met zijn werk. Volgens hem zijn de mensen in Dilor erg getraumatiseerd
en bang. Overdag is er niets aan de hand maar ‘s nachts lopen milities
al bedreigingen roepend rond en bonzen op deuren. Ze verzamelen zich ‘s
avonds bij de militiare post Koramil (onderdeel leger). Deze milities zijn
Makiti-aanhangers, er zijn er zo’n 160. Veel milities zijn geen overtuigd
aanhanger die niet meer durven uit te treden. Veel van hen zijn gerecruteerd
op 20 maart 1999 uit pro-autonomie aanhangers. Slechts een minderheid is
militielid uit overtuiging. Na Dilor vertrekken we naar Umatolu, waar we
ons opsplitsen in twee teams. E. en ik gaan naar het dorpshoofd. We stellen
hem enige vragen als: ‘Is de registratie goed verlopen?’ en ‘Hoeveel mensen
wonen hier?’. Hij is zeer gespannen. Hij kijkt af en toe naar een andere
aanwezige man, om te kijken wat hij moet zeggen. We besluiten niet verder
te gaan en vragen naar de catechist (de vertegenwoordiger van de kerk als
er geen priester aanwezig is). Dat blijkt de man te zijn waar hij af en
toe naar keek. We vragen hem of we de kerk mogen zien. In de kerk vragen
we of we hem ergens alleen kunnen spreken. Ook hij is zeer gespannen: als
we hem een aantal dingen vragen kijkt hij de hele tijd om zich heen. We
willen het gesprek kort houden en vragen hem het één en ander
op te schrijven, wat we dan de volgende dag zullen ophalen. We lopen met
hem nog rond de kerk. Het andere team is bij de leider van de milities
geweest. Hij zegt dat er niks aan de hand is en onrust de schuld is van
Falantil (pro-onafhankelijken). Daarna vertrekken we uit Umatolu
en gaan naar een transmigratiedorp (dorp waar enkel mensen uit andere eilanden
van Indonesië wonen). Daaruit zijn veel mensen weggetrokken, en dat
nu ingenomen wordt door IDP uit deze omgeving. We spreken een groep mensen
die vanaf 12 augustus hier is, gevlucht na de gewelddadigheden in Viqueque.
We spreken af dat we nog een keer terug komen.
Maandag 23 augustus 1999
We rijden weer dezelfde route naar
Dilor. We zijn net Viqueque uit als we veel autonomie-aanhangers zien.
Het blijkt dat die dag in Viqueque campagne gevoerd gaat worden. Tien minuten
na het dorp Luca staat langs de weg een auto met panne die ons hulp vraagt.
Het is een auto met laadbak, waarin twee totaal verwarde mensen met een
enorme wond op hun hoofd. Naast de bestuurder zit het dorpshoofd van Umatolu
dat we gisteren spraken, ook met een enorme hoofdwond. We spreken de bestuurder
aan over wat er gebeurd is. Hij zegt dat in Umatolu die ochtend een huis
is platgebrand en dat deze drie mannen met een wapen op hun hoofd zijn
geslagen. We besluiten niet verder te rijden en mee te rijden naar het
ziekenhuis. Onderweg komen we de auto van UNAMET tegen, die we aanhouden
en vertellen wat er gebeurd is. Er wordt eerst een legerpatrouille en CIVPOL
(Civiele VN-Politie) naar Umatolu gestuurd. De gewonden worden bij het
ziekenhuis geholpen en later door een aantal agenten weggeleid naar UNAMET.
De manifestatie is een bijeenkomst
bij de Bupati (districtshoofd) en uit het rondrijden van auto’s en vrachtauto’s
vol autonomie-aanhangers in rood en wit. Alles verloopt rustig. Er zijn
autonomie aanhangers uit veel dorpen en stadjes rond Viqueque hierheen
gebracht. Als we iemand, geheel in rood en wit uitgedost, vragen of hij
weet waarvoor hij kiest zegt hij: ‘Wat je kiest dat is toch geheim?’ Twee
anderen zeggen dat ze van Kompsol (Indonesische leger) zijn. Die middag
blijkt dat de campagne uiteindelijk zo’n 600 mensen trekt. De campagne
is in strijd met de regels omdat als de ene partij om redenen zoals bedreigingen
niet campagne voert de andere partij dat ook niet mag doen.
Dinsdag 24 augustus 1999
We verlaten Viqueque voor een nieuwe
poging om Umatolu en Dilor te bereiken. We gaan zonder de UNAMET met hun
politiebegeleiding maar weten dat ze niet lang na ons ook zullen vertrekken.
Terwijl we Umatolu inrijden worden we door een zestal militieleden waaronder
de leider aangehouden. Ze spreken de chauffeur aan en bedreigen hem en
ons: “Mijn bloed staat te koken, dus verstoor niet mijn rust. Als dit niet
tot je doordringt snij ik jullie allemaal in stukken. Morgen kom je hier
niet meer of ik vermoord je, nu kun je doorrijden.” Inmiddels komt achter
ons een vrachtwagen aanrijden die ook aangehouden wordt. We zien de militieleider
met de chauffeur een paar woorden wisselen waarop hij zijn machete probeert
uit de schede te trekken. Op dat moment verschijnt de VN en de militieleider
wordt door een aantal andere militieleden teruggetrokken. We lopen rond
in Umatolu. Terwijl twee dagen geleden nog hele groepen kinderen achter
ons aanliepen blijft nu iedereen op afstand. Groeten doet iedereen nog
wel. Er is duidelijk sprake van een heel gespannen situatie die we ook
voor ons zelf voelen. Na een tijdje rondgelopen te hebben, vooral om de
bevolking daarmee nog enige steun te geven, gaan we verder met de auto
naar Dilor, waar we meteen benaderd worden door de student/waarnemer. Hij
zegt dat iemand waarvan de broer door milities is mishandeld met ons wil
spreken. Hij wil ook met UNAMET spreken. Terwijl hij dat doet gaan wij
op zoek gaan naar de catechist. Als we deze vinden blijkt hij bang te zijn
maar wel te willen spreken op een andere plek waar we gescheiden heen moeten
lopen. Op weg erheen horen we dat UNAMET niet lang blijft en als we met
de jongen en zijn broer (17 jaar oud) die ook aanwezig is, willen
praten, moeten we het meteen doen want hij moet naar het ziekenhuis. We
besluiten het gesprek met de catechist af te zeggen en gaan naar de twee
broers die in het kiesburootje zitten. Het blijkt dat de mishandelde jongen
twee grote open wonden van zeker tien centimeter. op zijn hoofd heeft en
dat hij ook klappen op zijn borst heeft gehad. Hij en zijn broer reden
die ochtend in een vrachtwagen met cement naar Dilor. Ze komen uit Dili.
Bij Umatolu werden ze door de militie aangehouden. Hij en vier anderen
moeten uit de vrachtwagen komen. Ze vragen wie hij is en wat hij hier doet.
Als hij gewoon een antwoord geeft wordt hij door de militieleider met een
pistool geslagen, eerst één maal daarna nog enige malen.
Twee militairen die ook meerijden zeggen er niets van.
Inmiddels is er een verpleegster
die een soort eerste hulp post heeft in Dilor, binnen gekomen. Ze maakt
de wond goed schoonmaakt en plaatst gaas met verband. Het liefst wil de
jongen zo snel mogelijk naar Dili terug, maar we proberen hem ervan te
overtuigen dat hij eerst de wond moet laten hechten en een nacht rust moet
nemen.
Daarop rijden we in konvooi richting
Viqueque: UNAMET, politie, vrachtwagen en wijzelf. Halverwege, al voorbij
de milities, slaan we af naar het transmigratiegebied waar we al eerder
waren. We gaan naar hetzelfde huis. Weer wordt er op de bel geslagen om
iedereen te verzamelen. We vragen hoe de situatie is. Het blijkt dat hier
sinds een aantal dagen ook sprake is van intimidaties. Een aantal mensen
is inmiddels verder gevlucht. ‘s Avonds rond tien uur wordt door milities
met een auto heen en weer gereden. Affiches van de CNRT zijn door bewoners
weggehaald omdat ze bang zijn. We vragen of er mensen zijn die uit Umatolu
aangekomen zijn de laatste dagen. Er zijn twee mannen die met ons willen
praten, die inderdaad twee dagen geleden gevlucht zijn. Eén van
hen heeft nauwkeurig bijgehouden wat er gebeurd is en heeft vooral alle
namen van militieleden en mensen die geslagen zijn genoteerd. Volgens hen
worden drie mensen vermist, zijn er veel mensen gewond en is er een huis
uitgebrand. Hun verhaal is dat op de avond van de 22ste augustus iemand
in zijn been werd geschoten door militieleden, waarna de mensen in het
dorp één kant op werden gedreven. Toen mensen probeerden
weg te komen bleek dat er van twee kanten militairen en milities aan kwamen
lopen. De mensen werden min of meer omsingeld en probeerden er uit te breken,
waarop de militie en militairen begonnen met mishandelen. Die nacht
en de ochtend erop zijn er 260 mensen uit Umatolu weggevlucht. Van een
aantal van hen zijn kleding, eten en registratiekaarten afgenomen en verbrand.
Woensdag 25 augustus 1999
We vertrekken naar onze afspraak
met Father Franciscus. Helaas is hij nog steeds in Dili. We besluiten naar
Ossu te vertrekken. Bij Ossu zitten veel IDP’s en het is een stad die een
sterke CNRT-aanhang heeft. Onderweg horen we dat er die dag een vergadering
is van studenten. Het blijkt dat de studenten voorlichting krijgen van
de UNAMET over de volksraadpleging waarna ze die dag nog naar allerlei
dorpjes zullen vertrekken om mensen in te lichten. We worden door twee
mannen te woord gestaan die, als je ze op hun uiterlijk en manier van voorkomen
beoordeelt, tot het kader van CNRT behoren. Ze vertellen ons met behulp
van een kaart waar de meeste IDP’s in de omgeving zitten. Hun meeste zorg
is hoe mensen naar de volksraadpleging moeten. UNAMET geeft geen bescherming
op de weg naar en van Viqueque. Het staat niet in de akkoorden: Indonesische
politie is namelijk verantwoordelijk voor de veiligheid. Gevolg daarvan
is, dat de meeste IDP’s eigenlijk niet durven te gaan terwijl ze dat graag
willen. Ze stellen dat ze niets aan de bescherming hebben van de politie
want die heeft zelf meegedaan aan de gewelddadigheden in Viqueque.
Er wordt ons meegedeeld dat er in
totaal 1600 mensen uit Viqueque gevlucht zijn. We krijgen een lijstje met
specifieke aantallen per plaats. Bijna 600 mensen zitten in de omgeving
van Ossu. Gisteren hebben militieleden Ossu en omgeving geobserveerd wat
tot het vermoeden leidt dat milities Ossu willen aanvallen. Een aantal
mensen denkt erover om verder de bergen in te vluchten.
We lopen richting een aantal huizen
waar IDP zijn ondergebracht. Bij het eerste huis vertelt iemand kort wat
er op de 10 en 11 augustus gebeurde in Viqueque. ging om aanval
van milities met studenten (het CNRT-kantoor). Deze
probeerden zich stokken stenen te verdedigen. Omdat dit niet lukte
renden ze naar militaire basis.
plaats van hulp te bieden begonnen
de militairen op hen te schieten. Vervolgens ontstond er een kloppartij
door Viqueque waar drie mensen bij omkwamen. De volgende dag werd het CNRT-kantoor
aangevallen en totaal vernield; op die dag en de dag erna hebben verscheidene
mensen schotwonden opgelopen. Het volgende huis is overvol. In vier kamers
leven zeker twintig à dertig mensen. Eén van hen ligt met
malaria op bed. Er is gebrek aan medicijnen en voedsel. We nemen afscheid
met het voornemen over twee dagen terug te komen.
Het volgende doel is een ander plaatsje
waar veel IDP zitten. Maar we stoppen ergens anders. Iemand wacht ons op
en we worden de heuvels ingeleid. Tegen een steile rots aan tussen bosjes
komen we bij een schuilplaats van twee CNRT-mannen. Het is een slechts
met een zeil overdekt stukje tegen de rots aan, met twee matten. Tegen
de rots en boom hangen een aantal kleurige CNRT-affiches, een vreemd gezicht.
Ook zien we een antenne, we vermoeden dat dit een belangrijk communicatiepunt
is. We hebben een gesprek met de twee mannen over de situatie. Ze vertellen
in grote lijnen hetzelfde als de sprekers in Ossu. Verder vertellen ze
dat de onafhankelijkheidsguerilla Fretilin niet de wapens weer zal opnemen:
de guerrillatijd is definitief voorbij. Ze schatten de situatie rond de
volksraadpleging echter zeer somber in. Ze verwachten dat de milities verdere
acties.
Het geeft ons te denken dat de milities
én gewelddadiger worden én de laatste dagen er hun activiteiten
in een groter aantal gebieden opvoeren, zowel in de transmigratiegebieden
als in Ossu. Het lijkt erop dat ze binnenkort door hun acties mensen verder
willen wegjagen om hun deelname aan de volksraadpleging te voorkomen.
Ook kan het zijn dat ze met de voorbereiding van een burgeroorlog bezig
zijn.
Aan het eind van het gesprek zeggen
ze nog, dat we met iemand anders kunnen spreken die alle informatie kan
geven die we willen. Maar dat kan pas aan de eind van de week.
We lopen terug en vervolgen onze
reis. Bij ons in de bus zijn de twee jongens komen zitten die ons ook naar
de CNRT-schuilplaats hadden begeleid. Ze brengen ons nu naar een plek waar
IDP zijn. Een groep van zestig mensen verzamelt zich om ons heen. Ook hier
is de belangrijkste vraag aan ons: ‘Hoe zit het met de veiligheid van ons
op en na de 30ste?’. We moeten het antwoord schuldig blijven en zeggen
dat wat wij slechts kunnen doen is, de dingen te signaleren, er rapport
van opmaken en hopen dat dit via publiciteit druk oplevert. We kunnen zen
via ons een stem naar de buitenwereld geven. Uit hun reaktie maken we op
dat ze dat beseffen en het ook belangrijk vinden om hun informatie aan
ons door te geven. De angst wordt goed zichtbaar als op de verderop gelegen
weg het geluid van een truck die door leger en politie gebruikt wordt,
te horen is. Iedereen duikt meteen naar de grond, niemand blijft staan.
Inmiddels is het al wat later op
de middag en rijden we terug. We gaan nog even op bezoek bij UNAMET voor
nieuws en een aantal vragen. Het moet gezegd worden: UNAMET is over het
algemeen zeer behulpzaam en we kunnen rekenen op steun en medewerking.
De kritiek die we op UNAMET hebben, delen ze maar ze moeten nu eenmaal
handelen naar de overeenkomst zoals die gesloten is. We horen ook nog dat
ze de laatste keer dat we terugreden vanuit Dilor naar Viqueque ongerust
over ons waren. We sloegen vlak na Umatolu af naar de transmigratiegebieden.
Ons toeteren hadden ze niet gehoord en zij passeerden even later een hen
tegemoetkomende truck vol met deels gemaskerde en bewapende milities. ‘s
Avonds hebben E. en T. een afspraak met Portugese waarnemers. Ze besluiten
dat vroeg op de avond wel een keer in het donker gelopen kan worden. Ze
zijn echter nog geen vijftig meter op weg of de eerste buurtbewoners spreken
hen aan en raden hen af om verder te gaan. Ze zeggen: ‘Als er iets met
jullie gebeurt krijgen de buurt of de onafhankelijkheidsmensen de schuld.
De komende paar honderd meter worden ze nog door verschillende andere mensen
op dezelfde manier aangesproken en een aantal jongens biedt zelfs aan hen
te begeleiden. Hierop besluiten E. en T. maar rechtsomkeert te maken.
Donderdag 26 augustus 1999
‘s Morgens gaan E. En ik voor een
derde keer naar het transmigratiegebied. Er verzamelen zich veertig à
vijftig mensen. Er wordt ons verteld dat iedere keer als wij langs geweest
zijn iemand van de BTT (een legeronderdeel dat in bijna elke plaats en
langs elke weg gestationeerd is) langskomt om te vragen waar wij voor kwamen.
Na de laatste keer werd er aangedrongen en hebben mensen uiteindelijk gezegd
dat wij vragen hadden over Umatolu. Daarna vertelden de BTT-militairen
dat het om een aanval van Falantil ging en dat Falantil haar wapens van
Australië krijgt.
Over 30 augustus 1999 wordt gezegd
dat mensen pas willen gaan stemmen als UNAMET al in Dilor is. Die dag is
lang niet iedereen overtuigd om te gaan stemmen en het risico te nemen.
Omdat ons de vorige keer al verteld
was dat er gebrek is aan voedsel, met name rijst, hebben we twee zakken
van vijftig kilo meegenomen die we hen aanbieden.
We rijden weer terug naar Viqueque
en na de lunch gaan we naar Ratau. In Ratau stopt onze chauffeur en vraagt
iets aan iemand bij een huis langs de weg. We moeten uitstappen en
achter de man aanlopen. Na vijf
minuten komen we bij een open plek onder de bomen waar ongeveer 30 mensen
zitten. Het blijkt dat er net een vergadering is van alle vertegenwoordigers
van de CNRT-afdelingen in Viqueque plus kaderleden. Zo is er bijvoorbeeld
ook een vertegenwoordiger van de studenten. Een woordvoerder vertelt ons
eerst dat men al meerdere malen over ons gehoord heeft en blij is ons nu
te ontmoeten. Onze bezoeken beuren mensen een beetje op en men vindt dat
we aktief bezig zijn plaatsen te bezoeken waar onze aanwezigheid hard nodig
is. Ons wordt gevraagd of we met de bevolking willen praten of met de CNRT.
We willen allebei. Eerst vragen we aan de CNRT om kort te schetsen wat
de laatste maanden gebeurd is.
Vanaf de periode tussen 4 en 7 april
1999 zijn CNRT-mensen bedreigd. Velen zijn toen naar Dili gevlucht. In
april en mei zijn achttien mensen omgekomen door geweld van milities.
Op 16 juli kwam er een brief van
de pro-autonomiegroep gericht aan de CNRT met de uitnodiging tot een gesprek,
dat zou gaan over de terugkeer van de CNRT. Het overleg vond op 19 juli
plaats waarbij ook de plaatselijke overheid en de Bupati aanwezig waren.
Men kwam overeen dat elke stroming een kantoor moet kunnen openen en politiek
aktief moet kunnen zijn. Daarna zijn ongeveer honderd CNRT-mensen teruggekomen
en is op 2 augustus het CNRT- kantoor geopend. De CNRT werd al gauw gewaarschuwd
vanuit de bevolking dat de pro-autonomiebeweging het kantoor niet zou dulden
en hen zou vermoorden. Een deel van de CNRT is meteen al weer gevlucht.
Vlak na de opening op 10 en 11 augustus werd de bedreiging bewaarheid.
De analyse van de CNRT is dat het
een strategische zet was van de pro-autonomiebeweging om de CNRT naar voren
te laten komen en daarna uit te schakelen. Dit is dan ook de reden dat
de CNRT geen campagne voert in Viqueque. Ze hebben elk vertrouwen in een
overleg en een afspraak met de pro-autonomiebeweging verloren. Campagne
voeren en mensen op straat krijgen is nu levensgevaarlijk.
Een voorbeeld is een optocht van
de CNRT in Bayatsa. Een vrachtwagen met gewapende en gemaskerde milities
ging achter de optocht rijden. Op een gegeven moment sprongen ze uit de
truck en begonnen te schieten.
De CNRT kiest nu als strategie voor
voorlichtingscampagnes in dorpen over de verkiezingen.
De CNRT-vertegenwoordiger die zich
ook vertegenwoordiger van het volk noemt, vraagt ons nadrukkelijk of wij
de wereld willen vertellen over wat hier gebeurt en dat bescherming hard
nodig is.
Vervolgens spreekt de vertegenwoordiger
van de studenten. Hij stelt dat de studenten de discussie willen aangaan
met UNAMET over veiligheid. Volgens hem is iedereen voorbereid op de volksraadpleging
behalve de Timorezen voor wie geen er geen veiligheid is. Ze denken erover
om in plaats van te stemmen op de 30ste een demonstratie te houden tegen
de onveiligheid. Zowel als een signaal tegen de UNAMET als tegen de milities.
Als je door te stemmen risico’s moet nemen kun je immers net zo goed het
risico van demonstreren nemen. Voorts vertelt hij over de aanval op het
CNRT-kantoor op 11 augustus 1999, dat hij zeker weet dat de Bupati (districtshoofd)
rechtsreeks aan de Kapdres (politiecommandant) opdracht heeft gegeven voor
de aanval. De studenten denken dat er die dag een vierde dode is gevallen
maar er is geen enkele informatie over slachtoffers te krijgen bij autoriteiten.
Vlak na 11 augustus is er een discussie
geweest tussen studenten en UNAMET in Ossu. Ze waren toen nog zo getraumatiseerd
dat ze niets aan het gesprek hadden. Op dat moment beschouwen ze zichzelf
meer als waarnemers.
Een ander lid van de CNRT vertelt
ons, na een vraag over de situatie in Dilor, dat de CNRT informanten heeft
gestuurd.
We krijgen ook te horen dat een
militielid uit Beobe (deel van Viqueque) overgelopen is naar de CNRT. Er
zouden op 8 maart 1999 12 kisten met wapens overgedragen zijn van het leger
aan de milities. Het waren leden van de KODIM (districtskomando leger)
die het registreerden..
Aan het eind van het gesprek wordt
een afspraak gemaakt om de volgende dag enkele schuilplaatsen van IDP’s
in de heuvels te bezoeken.
‘s Avonds horen we wat het andere
deel van ons team voor informatie heeft. Ze zijn bij de Bupati op bezoek
geweest. Hij komt over als een vriendelijk man maar is zo glad als een
aal, een echte politicus. Ze krijgen een lunch en drankjes maar de man
kijkt wel uit wat hij zegt. Hij is eigenlijk ook voor een vrij Oost-Timor
maar ‘op dit moment is het zonder meer economisch het beste dat Oost-Timor
deel blijft uitmaken van Indonesië’. Verder is het ‘heel rustig in
en om Viqueque en als er sprake is van gewelddadigheden komt dit door het
optreden van Falantil’. Maar ja wat verwacht je anders van de man die aan
het hoofd staat van de pro-autonomie beweging en daarmee waarschijnlijk
ook de militie.
Vrijdag 27 augustus 1999
Eerst gaan twee van ons naar het
politieburo om de drie gewonden van Umatolu te ontmoeten. Gisteren hebben
we vernomen dat ze vast zitten om hen te ‘beschermen’. Het lukt ons om
bij ze te komen en omdat we ook UNAMET hebben ingelicht die eveneens zijn
gaan informeren, krijgen we te horen dat ze die dag naar een transmigratiedorp
worden gebracht waar ze familie hebben. Het doet ze goed om ons te zien.
Ze zitten nog steeds in dezelfde kleren met bloed erop en hebben geen dokter
meer gezien.
Vervolgens hebben we een afspraak
bij UNAMET waar ook andere observers uit Portugal en Australië zijn.
We krijgen een goede uitleg over waar de kiesburo’s zijn, hoe UNAMET alles
denkt aan te pakken en wat de probleemgebieden zijn. Naast het organisatorische
probleem dat bij verschillende kiesburo’s om zes uur ‘s morgens al duizenden
mensen staan te wachten is het probleem vooral de milities in Viqueque
en Dilor.
T., S. en ik gaan na de afspraak
naar de heuvels rond Ratau. Na eerst een uurtje gesproken te hebben, waarin
ons vooral cijfers en plaatsen van IDP’s worden medegedeeld, lopen we een
uur door de heuvels. We worden begeleid door een twaalftal Timorezen. Dan
komen we aan de top van een met bomen begroeide heuvel en zien we geheel
verscholen met een van bladeren gemaakt dakje een aantal matten met daarop
een tiental mannen liggen. Het zijn alle IDP’s die in de week na de 11de
augustus uit Viqueque zijn gevlucht. Ook hier weer vooral vragen over de
veiligheid van en naar Viqueque en na de 30ste. Weer moeten we het antwoord
schuldig blijven.
We lopen nog een uur verder en zien
nog een viertal andere schuilplaatsen op heuvels waarin tussen de 10 en
20 mannen verblijven, waarbij opvallend is dat vooral de mannen tussen
de 17 en 25 jaar gevlucht zijn.
We dalen weer langzaam af naar de
weg. Vlak voor we die bereiken wordt een twintigtal kokosnoten uit een
boom gehaald en worden we getrakteerd op kokosmelk. Wij dragen sigaretten
en crackers bij. Het is ons werk, maar omdat we vandaag door een prachtig
landschap liepen, lijkt bijna een vakantie-wandeling.
Zaterdag 28 augustus 1999
Vandaag besteden we de hele dag aan
het verwerken van onze aantekeningen en we beginnen met het schrijven van
een rapport dat op 31 augustus af moet zijn. De grote lijnen zijn duidelijk:
er is geen sprake van ‘free and fair’ in deze regio. Als de volksraadpleging
een succes wordt is dat vooral te danken aan het Timorese volk, dat ondanks
alle intimidaties en gewelddadigheden en zonder enige garantie op veiligheid
toch naar de stembus gaat. Velen moeten er één of twee dagen
voor lopen. In de ochtend komt het hulpje van onze chauffeur vertellen
dat we die dag geen auto hebben omdat onze chauffeur plotseling zijn baas
naar Baucau moet brengen. Een vreemd verhaal, zeker omdat de chauffeur
buiten in zijn busje zit en het zelf niet komt vertellen. Later zien we
hem toevallig in een bus naar Baucau langsrijden. We denken dat hij bedreigd
is door milities die willen dat hij onmiddellijk stopt met ons rond te
rijden. Als hij ook de volgende dag niet komt opdagen is dat voor ons wel
duidelijk.
We hebben op de dertigste zeker
twee auto’s nodig. Ons plan voor die dag is om samen met twee Australische
waarnemers drie teams te vormen. Eén gaat met het UN-konvooi mee
naar Dilor en blijft daar de hele dag. Het team probeert wel af en toe
de weg naar Umatolu te verkennen. Het tweede team bezoekt Viqueque-Caraubolo
en Luca en het derde Viqueque-Boloi, Ossu en Beacu.
Tenslotte hebben we het gehad over
onze eigen veiligheid en over een evacuatieplan. Eigenlijk komt het er
op neer dat als de pleuris uitbreekt we als ratten in de val zitten, want
we moeten een brug over om de stad Viqueque te bereiken, we zijn zes uur
rijden van Dili verwijderd en we hebben slechts een gebrekkig werkende
sateliettelefoon. Het beste is dan ook bij schietpartijen met een matras
tegen de muur in je kamer te gaan zitten en als het weer wat rustiger is
te proberen naar het UNAMET-kantoor te gaan.
Zondag 29 augustus 1999
Vandaag gaan we naar Luca, één
van de plaatsen die we morgen gaan bezoeken tijdens de volksraadpleging.
Het stemburo in Luca ligt er prachtig bij. De bevolking heeft van twijgen
en bamboe een afrastering gemaakt zodat er 7 rijen kiezers kunnen ontstaan.
In de afrasteringen zijn bloemen gevlochten. De lokale medewerkers van
het kiesburo zijn zeer gemotiveerd. Het hoofd van dit kiesburo van UNAMET
heeft er speciaal voor gezorgd dat er ook vrouwen zijn in het team. De
medewerkers vertellen ons dat het belangrijkste van dit werk is dat je
de moed opbrengt om het te doen ondanks intimidaties. Ze vertellen
ook dat een aantal van hen direct na de 30 augustus ‘99 de heuvels in zal
vluchten. Het is iets wat we al vaak hebben horen zeggen de laatste dagen.
Er is ook een tip van een zuster van een militielid gekomen: op de dertigste
zou de militie een aanval met handgranaten op het stemburo doen. Ook heeft
iemand gezien dat een militielid vier handgranaten heeft.
Eén van de medewerkers vertelt
dat vanaf 7 juli 1999 intimidaties van milities in Luca plaatsvinden. Milities
lopen ‘s nachts om het huis, kloppen op deuren en schreeuwen
bedreigingen, zoals dat ze mensen
zullen doden. De TNI-legercommandant van Luca is één van
degenen die zich hier schuldig aan maakt. Tijdens intimidatie-akties draagt
hij burgerkleren. Een medewerker die op 12 november ‘91 in Santa Cruz anwezig
was en daarbij door schotwonden een deel van zijn onderbeen heeft verloren,
wordt al langere tijd bedreigd: ‘zo snel als de volksraadpleging voorbij
is, ben je dood’, wordt hem gezegd. Ze weten dat hij in Santa Cruz was
en het lijkt erop dat mensen die toen aktief waren nog steeds achtervolgd
worden. Als we vragen naar voorbeelden van intimidaties krijgen we een
gruwelijk verhaal te horen dat mede verklaart waarom er vanaf begin april
zoveel mensen gevlucht zijn uit Viqueque. Begin april zijn in Viqueque
de milities gevormd op initiatief van Kopassus (speciale eenheid leger)
en TNI (reguliere leger). Daarna begonnen de moorden en de intimidaties.
Zo werd een vriend van de verteller voor het kantoor van de Bupati op 3
mei 1999 om 15.00 uur aangehouden door politie. Later werd hij gezien terwijl
hij geblinddoekt werd uitgekleed op het plein voor de kerk. Aanwezig zijn
leden van de Polres (politie), Kopassus, Kodim (plaatelijk-commando leger)
en milities: in totaal 13 mensen. Heranglido van de politie begint met
een stuk hout te slaan. Na een tijdje wordt er een mes in de buik van de
geblinddoekte gestoken. Mensen horen het slachtoffer tussen 24.00 uur en
1.00 uur schreeuwen van de pijn. Daarna is het stil. Om 4.00 uur wordt
het lijk opgehaald door milities en begraven in Beobe (militiebasis).
Om 6.00 uur wordt de verteller gewaarschuwd
dat dezelfde politie, die zijn vriend heeft opgepakt en vermoord, hem aan
het zoeken is. Hij vlucht meteen en inderdaad, vlak daarna staat de politie
voor de deur van zijn verblijfplaats.
De lokale stafmedewerkers vragen
of wij iets uit kunnen zoeken. Het eerste is of het klopt dat het leger
de milities drugs in de vorm van pillen geeft en of het klopt dat de vrouw
van generaal Prabowo Jenderal de milities van geld voorziet. Het verhaal
over de pillen hebben we al vaker gehoord. De stafmedewerkers vertellen
dat dorpsbewoners van de ene dag op de ander van rustige mensen veranderde
in zeer agressieve mensen. Ze waren niet meer te herkennen.
Net als we weggaan vraagt een man
of hij nog iets belangrijks mag vertellen. We gaan weer zitten en hij vertelt.
Op 12 augustus 1998 wordt hij aangehouden
door Kopassus op beschuldiging van het leveren van voedsel aan de Falantil.
Hij wordt gemarteld: er worden brandende sigaretten op zijn huid gehouden,
hij wordt geslagen en ze zetten een mes in zijn mond waarmee hij lange
tijd moet blijven zitten. Tenslotte wordt hij op 30 augustus vrijgelaten
met de waarschuwing dat als ze nog ooit een verhaal horen over hulp aan
Falantil door iemand uit zijn dorp, Buikarin, zijn tong wordt afgesneden.
Het is waarschijnlijk de eerste
keer dat deze man het verhaal aan een buitenstaander vertelt. Alhoewel
we er niet zoveel mee kunnen is het voor de man belangrijk dat hij zijn
verhaal
kwijt kan. Hopenlijk weet hij de
gebeurtenis nu ook beter te verwerken.
30 augustus 1999
Eindelijk is de dag aangebroken waarop
de toekomst van Oost-Timor wordt beslist. De eerste keer dat Oost-Timorezen
kunnen beslissen over hun eigen toekomst. Om drie uur in de ochtend gaan
onze wekkers af. Met de twee Australiërs samen hebben we drie teams.
Een bestrijkt Ossu, Viqueque (Caraubolo) en Beacu het tweede Viqueque (Baloi)
en Luca en het derde blijft in Dilor.
Ik maak deel uit van het tweede
team dat om 5.30 uur in Viqueque begint met het waarnemen van de inrichting
van het kiesburo en de voorbereidingen door UNAMET. De eerste mensen die
gaan stemmen staan al te wachten. Als om 6.30 uur het kiesburo opengaat
zijn er al zo’n duizend mensen en is er een continue stroom mensen richting
kiesburo’s. Op de gezichten van de mensen valt weinig af te lezen. Veel
gezichten lijken zelfs stuurs. Men komt binnen, vult het biljet in en prikt
met een spijker een gaatje in wat men kiest, stopt het biljet in de kist
en loopt weer naar buiten zonder dat er enige emotie valt waar te nemen.
Om 8.00 uur vertrekken we naar Luca.
We rijden voor de zoveelste keer over de prachtige weg die via Luca en
Umatolu naar Dilor leidt. Dit keer sta ik achterop een pick-up truck. De
eerste kleine dorpjes waar we doorheen rijden lijken totaal verlaten: op
wat vee en honden na zien we niemand. Ook een aantal rijstvelden waar normaal
gesproken altijd mensen aan het werk zijn verlaten. Een paar kilometer
voor Luca zien we de eerste mensen lopen en hoe meer we Luca naderen hoe
meer mensen we zien. In Luca zelf staan tussen de duizend en twee duizend
mensen. In zeven lange rijen staan mensen tussen bamboe-afrasteringen te
wachten op hun beurt. Heel veel oudere mensen. Vooral de oude vrouwen in
hun ‘zondagse’ kleurrijke sarongs en de grijze haren netjes gekamd in knotjes
met soms trotse blikken, vallen op. Andere ouderen zijn halfblind en bijna
kreupel. Het valt hen af te zien dat ze een hard leven hebben gehad. Medewerkers
van het kiesburo helpen hen. Lezen en schrijven hebben ze nooit geleerd
en iets als de UN valt totaal niet binnen hun begrippenkader. Het enige
dat ze weten is dat door een spijker door een plaatje van de Oost-Timorese
vlag te slaan er misschien iets gaat veranderen. Zodat misschien het geweld
stopt. Verder valt ook hier niets van de gezichten af te lezen. Voor de
Oost-Timorezen is het natuurlijk ook geen dag van bevrijding. Iedereen
is bang voor de dag van morgen. Ze moeten eerst nog zien of er iets gaat
veranderen, maar ze vrezen het ergste. Het is het lijdzame wachten en ondergaan,
waar tegelijkertijd iets onverzettelijks in zit, dat elke militaire overheersing
uiteindelijk overwint.
De lokale staf die het meeste werk
moet doen op de kiesburo’s werkt snel en goed. Ik reken uit dat er zeker
zo’n 600 mensen per uur kunnen kiezen.
Om 10.30 uur als we terug gaan naar
Viqueque heeft al meer dan 60% van de mensen hun stem uit kunnen brengen.
Terug in Viqueque wacht ons een verrassing: het kiesburo Caraubolo ligt
er bijna verlaten bij. Het veld waar een paar uur geleden nog duizenden
mensen stonden is leeg. Het is bijna 12.00 uur. Ik vraag aan het hoofd
van het kiesburo hoeveel mensen hier geweest zijn: zij rekent uit dat meer
dan 95% van de geregistreerde kiezers is langs geweest. Bij het andere
kiesburo in Viqueque hetzelfde beeld. We komen daar het team tegen
dat naar Ossu is geweest. Ze zijn net hun auto kwijt geraakt doordat een
aantal militieleden hun chauffeur heeft bedreigd. Ze hebben zelfs zijn
auto tijdelijk gestolen. Omdat er niets meer te doen is in Viqueque, want
ook de straten zijn verlaten, rijden we terug naar Luca. In Luca, het is
inmiddels 14.00 uur, is er ook geen kiezer meer te bekennen. UNAMET had
verwacht dat niet overal het stemmen klaar zou zijn om 16.00 uur wanneer
de stemburo’s sluiten. Er was dan ook een regel dat iedereen die om 16.00
uur nog stond te wachten, nog mocht stemmen. Maar boven verwachting is
in het hele district Viqueque rond 13.00 uur de klus geklaard.
In Luca moeten we om 16.00 uur toezien
of alle dozen met stembiljetten en andere materialen van genummerde zegels
zijn voorzien en alles op formulieren genoteerd is. Inmiddels is ook ons
team uit Dilor gearriveerd. Het blijkt dat het overal rustig gebleven is.
‘s Avonds horen we in het UNAMET-kantoor
dat in het district Viqueque 99% van de geregistreerde kiezers heeft gestemd.
Een groot succes en een grote overwinning van de Timorezen op geweld en
intimidaties.
Dinsdag 31 augustus 1999
Het is de dag na de volksraadpleging.
We zijn nog steeds een beetje verbaasd over hoe snel alles gegaan is. We
maken ons rapport af. In Viqueque is het opmerkelijk stil. Van sommige
huizen zijn de luiken dicht en er rijdt minder verkeer. Het is overduidelijk
dat een deel van de bevolking voor een tijdje naar andere plekken is vertrokken.
Het lijkt nu helemaal of Viqueque een stad is waar uitsluitend militieleden,
militairen en politie-agenten wonen.
Woensdag 1 september 1999
Een rustdag. Op naar strand en zee,
op 19 kilometer van ons huis. Een paar mensen in de microlet (busje) waarmee
we rijden zeggen dat ze een mooie plek weten. Daar aangekomen blijkt dat
de chauffeur en nog vijf andere inzittenden het leuk vinden om met ons
mee te gaan. We zwemmen in zee en zitten op een strand dat waarschijnlijk
nog nooit een toerist gezien heeft. Eén van onze medereizigers haalt
kokosnoten uit een palmboom, we drinken de kokosmelk en eten de kokos.
Daarna rijden we weer terug naar huis.
‘s Avonds klinkt op de hoek vlak
bij ons huis een geweerschot. S., die vlak daarvoor nog op het terras zat,
heeft drie mannen zien lopen met een wapen. Als ze net binnen is om dit
vertellen klinkt het schot. Het is duidelijk weer een vorm van intimidatie
in deze buurt en waarschijnlijk voor ons bedoeld. Er wordt niet gericht
op iemand geschoten maar het gaat er dat ze ons schrik aanjagen. En dat
werkt. Binnen vijf minuten zit de hele familie van de eigenaar, zo’n 14
personen, bij ons op de vloer. Lichten zijn uit en één van
de familieleden doet meteen een kaarsje aan voor een klein houten kapelletje
dat in het huis staat. Even later horen we een jongen zingen op straat.
Het is een signaal om te laten horen dat het goed volk is en dat men bij
elkaar kan komen. Na 15 minuten staan dan ook ongeveer 15 jonge mannen
bijeen die in de buurt gaan patrouilleren. Die avond zien we op CNN ook
dat er weer veel geweld in Dili is.
Donderdag 2 september 1999
We willen vandaag een aantal bezoeken
afleggen bij Father Franciscus en de Bupati. Voor de middag is het plan
om naar Ossu te gaan. We bellen eerst naar het kantoor van IFET in Dili.
Het bericht dat we krijgen stemt niet vrolijk. Er zijn steeds meer ‘roadblocks’
van militia, chauffeurs willen niet meer rijden, Indonesische journalisten
verlaten het eiland, enzovoorts. Omdat de verwachting is dat het de komende
dagen alleen maar erger wordt heeft IFET besloten bijna alle teams terug
te halen voor de volgende week waarin de uitslag wordt verwacht. Er blijken
al 16 mensen op eigen verzoek uit verschillende teams terug naar Dili te
zijn gegaan omdat ze de situatie te gevaarlijk vonden. Er wordt ons geadviseerd
om morgen te vertrekken. Ineens besef je volledig dat je hier na morgen
niet meer bent. Dat doet pijn. We willen bij de mensen in Viqueque blijven.
Bij die mensen die misschien door onze aanwezigheid een stimulans in hun
strijd hebben gevoeld. Je moet ze achterlaten terwijl het ergste nog gaat
komen. Misschien begrijpen ze dat je gaat, maar het blijft moeilijk te
verkroppen. We hebben zoveel vrienden gemaakt, zoveel hartelijkheid ondervonden.
Ik bedenk me dat ik kan stoppen met IFET en op persoonlijke titel en op
eigen gelegenheid kan blijven. Maar wat kun je in je eentje? Ik voel me
letterlijk verscheurd. In Viqueque was het ook vandaag weer veel te rustig.
Het is de stilte voor de storm. Mijn vliegtuig terug gaat over een week
dus als ik Dili op tijd wil bereiken, kan ik beter nu gaan nu het nog kan.
In plaats van naar Ossu regelen
we vervoer voor de volgende dag naar Baucau, aan de kust halverwege Dili.
Gelukkig vinden we een microlet die ons met een UNAMET- wagen en onder
politiebegeleiding, wil brengen.
In Viqueque komen we een andere
waarnemer tegen. Hij werkt bij de Indonesische organisatie Kipper. Hij
komt van West-Papoea. Een vriendelijke, zeer sympathieke man. Iemand die
uitstraalt dat hij geen vlieg kwaad doet. Hij is hier alleen en kan niet
wegkomen. Hij had er net over gedacht om maar lopend op weg naar Dili te
gaan waar de rest van zijn organisatie zit. We besluiten hem mee te nemen
naar Dili en de laatste nacht in Viqueque slaapt hij bij ons. Hij reist
op een andere naam dan waarmee hij bij de Indonesische autoritei ten geregistreerd
staat. We horen iets over zijn verleden. Vorig jaar is hij vrijgekomen
na 10 jaar gevangenschap in Indonesische gevangenissen. Opgepakt omdat
hij strijdt voor een vrij onafhankelijk West-Papoea. Zijn ouders en familie
hebben zeer geleden onder de Indonesische heerschappij, wat hem tot verzet
bracht. Hij heeft gevangen gezeten in Irian-Jaya (West-Papoea), Sulawesi,
Sumatra, Timor en Java. De laatste vier jaar zat hij gevangen samen met
Xanana, leider van het Oost-Timorese verzet. Hij heeft hem nog een jong
poesje gegeven toen hij vrijgelaten werd. Xanana beloofde dat, mocht hij
vrijkomen, hij de poes zou meenemen naar Oost-Timor.
Ook in Viqueque spreken we iemand
van de lokale staf van UNAMET. Hij wilde de 30ste augustus meteen de heuvels
in vluchten maar hij is nog niet betaald voor zijn werk. Het blijkt dat
het geld uit Dili moet komen maar dat het er nog niet is. UNAMET in Viqueque
kan hem niet zelf betalen. Onbegrijpelijk hoe er met deze Timorezen wordt
omgegaan, zij zijn degene die het meeste risiko lopen om vermoord te worden.
Aan het einde van de middag laat
ik een liedje horen aan de kinderen rond het huis, een liedje door hun
gezongen dat ik ‘s morgens heb opgenomen. Ze zijn totaal verbaasd om zichzelf
terug te horen. Daarna beginnen ze weer met het liedje te zingen. Er komen
meer kinderen bij en een aantal volwassenen. Iedereen lacht en heeft veel
plezier. Als het donker wordt schuiven we alle meubilair in huis aan de
kant en roepen de kinderen. We laten ze hun dansje en liedje door ons uitgevoerd
zien. Na tien minuten staan door de voordeur zo’n twintig mensen te kijken
en door de achterdeur is de hele familie van onze eigenaar binnen gekomen.
De kinderen zingen daarna het hele repertoire aan liedjes dat ze kennen.
Het is een heel feest.
Vrijdag 4 september 1999
Bij ons ontbijt verzamelen de hele
familie van de eigenaar van het huis en mensen uit de buurt
zich in ons huis. We nemen afscheid,
grootmoeder in tranen, en nog vele foto’s worden gemaakt.
We rijden in konvooi met een UNAMET-auto
onder politie-escorte naar Baucau. De reis vlot want er is geen ‘roadblock’
te bekennen. We zijn al om 9.30 uur in Baucau. Om 11.00 uur komt er een
auto uit Dili om ons te halen, maar als we naar Dili bellen horen we dat
er geen auto komt. Het verhaal doet de ronde dat ‘s avonds al het verkeer
tussen de steden wordt stilgelegd. Dan maar naar het IFET-huis in Baucau.
Er zitten nog drie mensen in het team van Baucau. Later op de dag horen
we uit vertrouwelijke bron dat de uitslag van de volksraadpleging morgen
om 9.00 uur bekend wordt gemaakt. Intussen neemt het geweld toe. In Maliana,
een bolwerk van de militia in het westen van Oost-Timor, wordt het hele
UNAMET-team geëvacueerd. De volgende morgen verklaart de als laatste
vertrekkende CIVPOL (Civilian Police) van UNAMET dat het hele dorp in brand
staat. Ook worden sinds een aantal dagen steeds meer journalisten bedreigd
en velen verlaten het land. De luchthaven in Dili wordt overgenomen door
de militairen. Uit Dili komt ook het bericht dat 2 bataljons van in totaal
1400 man uit Indonesië ingevlogen worden om de orde te helpen bewaren.
Wat een onzin, denk je bij jezelf. In Oost-Timor zijn meer dan voldoende
politiemensen en militairen aanwezig. Het probleem is dat ze niets doen
dan wel meedoen aan de gewelddadigheden.
We blijven in ieder geval een dag
in Baucau, maar het kunnen er ook meerdere worden, tot dat het mogelijk
is om naar Dili te komen. Het huis in Baucau krijgt vanaf vandaag voor
drie dagen ‘s nachts drie politie-agenten ter bescherming voor de deur.
Zaterdag 5 september 1999
Om 9 uur zitten we bij de buren aan
de overkant naar een live-uitzending van CNN te kijken. Kofi Annan deelt
de uitslag van de volksraadpleging mee. Wat iedereen al lang voorspelde
is dat de autonomie wordt afgewezen en dat dus een meerderheid voor onafhankelijkheid
stemt. De cijfers geven echter te denken: meer dan 21procent van de Oost-Tomorezen
stemt voor autonomie. Natuurlijk zal meer dan de helft van deze 21procent
uit pure angst voor represailles voor autonomie hebben gestemd. Maar dat
blijft tot op zekere hoogte speculeren. Vast staat dat de pro-autonomie
beweging en ook de milities zich keer op keer zullen beroepen op deze niet
te verwaarlozen 21%. Het betekent dat er met hen rekening gehouden moet
worden en dat er voorlopig nog vele acties van hen te verwachten zijn.
De uitslag geeft bij enkele Timorezen
en enkele teamleden emotionele reacties. Toch geen juichstemming, en op
straat is al helemaal niets te merken. Dat zal de hele dag zo blijven.
Voor de Timorezen verandert er natuurlijk voorlopig ook niets en wat hen
het meest bezighoudt, is de verwachting dat de jaren zeventig zich zullen
gaan herhalen. Toen kwamen meer dan 200.000 Timorezen om.
Morgen gaat er een konvooi met politiebegeleiding
naar Dili en waarschijnlijk kunnen enkelen van ons meerijden.
Later op de dag zien we herhaaldelijk
gewapende militieleden op motors langsrijden. En aan het eind van de dag
komt het bericht van iemand die met twee militieleden heeft gepraat, dat
veel militieleden vanaf de uitslag alcohol aan het drinken zijn en ook
drugs gebruiken die Koramil levert. De wapens zijn afkomstig van
de Kodim. De militia willen vanavond gaan ‘feesten’ rond de stad.
Baucau is tot nu toe rustig gebleven
en er is elke dag overleg tussen de CNRT, pro-autonomie groepen, de Bupati,
kerkleiders en UNAMET. Er is vooral een kleine militiegroep die problemen
kan gaan veroorzaken en dat is de door de Kodim opgerichte groep Partisan.
In de avond worden de geruchten
bewaarheid. Vanaf 21.00 uur horen we bijna een uur lang schoten waaronder
af en toe het geluid van automatisch geweervuur. We doen het licht uit
en gaan op de grond zitten. De schoten komen uit het centrum dat een kilometer
van ons huis vandaan ligt. Als het rustiger wordt besluit ik maar gewoon
te gaan slapen. Het geweervuur zal wel voornamelijk intimidatie zijn en
daar moet je dus niet te veel wakker van gaan liggen.
Zondag 6 september 1999
We krijgen bezoek van het hoofd van
UNAMET. Zij vertelt dat er problemen zijn op de weg naar Dili en geeft
informatie over gisteravond. Er waren 6 militieleden op drie motoren die
rondreden en schoten losten. Bij het UNAMET-kantoor zijn met stenen de
ruiten van een UNAMET-wagen vernield en er zijn schoten gelost richting
Civpol-huis. Eén schot in de muur en één door een
ruit. De inschatting is dat het niet de bedoeling was om iemand te raken
maar vooral om angst aan te jagen. Men weet zo goed als zeker dat de militie
hulp kreeg van de BRI MOB, de mobiele eenheid van de politie. Verder is
een aantal motoren en een auto van de overheid gestolen.
Het konvooi dat vandaag zou gaan
rijden van Baucau naar Dili gaat niet door. De situatie op de weg is te
gevaarlijk. Vooral de plaats Manatuto is een groot probleem. Manatuto ligt
halverwege de weg van Baucau naar Dili en de militia zijn er steeds actiever.
UNAMET heeft gisteren besloten al haar personeel uit Manatuto te evacueren.
Het is de vierde plaats in Oost-Timor waar dit gebeurt. Er blijven slechts
16 CIVPOL’s achter. Afgelopen nacht hebben zij op advies van de politie
wegens hun veiligheid op het politieburo in Manatuto geslapen. Er zijn
berichten dat militia er langs de deuren trekken. Onregelmatig zijn er
‘road blocks’ op de weg naar Dili die dwars door Manatuto gaat.
We bellen het IFET-kantoor in Dili.
Zij hadden net besloten om ons als het kan vandaag naar Dili te halen.
De situatie verslechtert in heel Timor en is erg instabiel. Grote aantallen
journalisten vertrekken en meerdere ambassades hebben aan hun onderdanen
het advies gegeven om te vertrekken. Het zou een kwestie van dagen kunnen
zijn tot er overgegaan wordt tot totale evacuatie en op dat moment moet
iedereen die weg wil in Dili zijn. Na overleg wordt besloten dat morgen
twee auto’s met politie-escorte uit Dili naar ons toe proberen te komen
en om met ons direct terug naar Dili te rijden. Die middag rijdt er een
auto rond met luidsprekers waarover de een mededeling komt die burgers
moet geruststellen. Het is een reactie op gisteravond van een aantal pro-autonomie
groepen, de CNRT en de lokale overheid.
‘s Avonds horen we dat de situatie
in Dili snel verslechtert. Er is een aanval van de milities op het kantoor
van Jayasan Hak (mensenrechtenorganisatie), niet ver van het IFET-kantoor.
Vannacht moeten alle IFET-mensen die in Dili zijn (veertig à vijftig)
in het politieburo op de betonnen vloer overnachten.
Rond acht uur horen we weer
een tijdje schoten.Vlak na een paar schoten komt een motor ons terrein
oprijden om voor de deur te stoppen. We doen snel het licht uit en laten
ons op de grond vallen. Er wordt op de deur gebonsd. We zijn in de overtuiging
dat er twee militieleden voor de deur staan, maar het blijken politie mannen
te zijn die ons mededelen dat ze vannacht niet op ons terras waken maar
schuin aan de overkant bij de bank staan.
Maandag 7 september 1999
We horen uit Dili dat bijna iedereen
vanochtend met vliegtuigen van het Australische leger geëvacueerd
wordt. Het gaat zowel om UNAMET-stafleden als om mensen uit andere landen
dan Indonesië waaronder ook de meeste IFET-mensen. Er blijven voorlopig
24 mensen van IFET in Dili achter. Er komen geen auto’s naar ons toe want
het is veel te gevaarlijk. We besluiten in Baucau te blijven aangezien
het hier tot nu toe redelijk veilig is, en omdat UNAMET beloofd heeft dat
als zij evacueren ze ons mee nemen. De pastor van Baucau komt ‘s morgens
vroeg langs en vertelt dat in Dili het kantoor van bisschop Belo met handgranaten
door milities is aangevallen en uitgebrand. Er is een persoon bij omgekomen.
Verder is een huis van nonnen aangevallen waarbij drie mensen zijn omgekomen.
Na de aanvallen op de journalisten
is dit een volgende stap: het aanvallen van de kerk en haar vertegenwoordigers.
Als je bedenkt dat Dili de enige plaats is waar nog wat journalisten zitten
(in de UNAMET-compound) wat het mogelijk maakt om ieder geval nog minimaal
te volgen wat er gebeurt, kun je je afvragen wat er dan wel niet in andere
delen van Oost-Timor (vooral het westen) op dit moment aan de hand is.
Via de chauffeur van onze microlet horen we dat er gisteravond hier in
Baucau bij de markt iemand die pro-onafhankelijkheid was, vanachter is
neergeschoten in de buik door een militielid. Ook zijn huis en zijn fiets
zijn vernield. De chauffeur hoorde het als we aan het bellen zijn bij de
Telcom (de telefoon winkel waar de meeste mensen bellen). De tranen staan
in zijn ogenen ook bij een vrouw die hij het ook vertelt. Het is de angst
dat het nu ook in Baucau begint. De neergeschoten persoon ligt nu in het
ziekenhuis. Als we hem bezoeken blijkt dat hij weet wie het gedaan hebben
maar durft hen niet bij naam aan ons te noemen. De arts deelt ons mede
dat hij nog niet zeker weet of de man het zal overleven.
Vandaag zijn er meerdere militaire
troepenbewegingen waar te nemen maar onduidelijk is voor welk doel. Er
zijn nieuwe troepen, zeker 400 soldaten van elite-eenheden, waarschijnlijk
via Dili ingevlogen.
Als we TV kijken bij de overburen
voor het nieuws zien we een interview met leiders van de pro-autonomie
beweging. Zij verwerpen de uitslag van de volksraadpleging en zeggen dat
UNAMET tegen de wil van het volk deze volksraadpleging heeft opgedrongen
omdat de UN de onafhankelijkheid wil opleggen aan het Timorese volk. De
milities bestaan volgens hen bijna niet, het gaat om spontane uitingen
van volkswoede. Verder wordt er op de nationalistische gevoelens van Indonesiërs
ingespeeld en op hun trots. Eén en ander geeft het angstige gevoel
dat Oost-Timor speelbal is in een strijd tussen leger en politiek, die
heel Indonesië aangaat. Habibie’s politiek wordt dan ook afgewezen;
hij handelt niet in de wil van de Indonesiërs. Op het nieuws is verder
de aankondiging dat Xanana woensdag wordt vrijgelaten. We zijn benieuwd
wat er gaat gebeuren als hij direct naar Oost-Timor komt.
Via iemand van Civpol horen we ‘s
middags dat Falantil een stadje in de bergen heeft ingenomen. Het is niet
onwaarschijnlijk dat dit meer gaat gebeuren vanwege de noodzaak om mensen
een veilige plek te bieden.
In de middag gaan we met een aantal
mensen alvast afscheid nemen van studenten van Solidaridad, de kerk en
Kipper. Een van ons (uit het Baucau team) is hier al vier weken en hij
heeft inmiddels sterke banden met een aantal personen waar we een bezoek
afleggen. Dit is iets waar altijd voor gewaarschuwd wordt: het afscheid
nemen van mensen waarvan de problemen nog lang niet achter de rug zijn
terwijl jij naar je veilige huis gaat. Je ziet dat bij de mensen tranen
in de ogen staan en een blik die duidelijk maakt dat ze voelen dat ze in
de steek gelaten worden. Het is niet beschuldigend of verwijtend, maar
het feit blijft dat ze hier overgeleverd zijn aan wat gaat gebeuren zonder
onze steun.
Die avond besluiten we niet langer
politiebescherming te nemen rond het huis. Gisteren was één
van de agenten dronken en vertrou wen doen we de politie ook niet. We kunnen
beter zelf waken.
Dinsdag 8 september 1999
Vanaf de vroege ochtend is er opvallend
veel verkeer. Lege vrachtwagens en busjes. Ook veel verkeer van politie
en leger. Als we boodschappen gaan doen blijken zo goed als alle winkels
dicht. Als we Telcom passeren zien we dat deze ook dicht is. Er staan een
paar militairen voor. In de hele stad heerst een angstige sfeer. Een totaal
andere dan in vergelijking met voorafgaande dagen. Bij een winkel tegenover
een kazerne staat een lange rij vrachtwagens volgepakt met mensen (ook
politie) en huisraad. De winkel wordt door iedereen in sneltreinvaart leeggekocht.
Alle ambtenaren in Indonesische dienst hebben opdracht gekregen vandaag
in konvooi naar Dili te vertrekken waarna ze naar West-Timor worden gebracht.
Het wordt ons duidelijk dat het een kwestie van uren is voordat ook hier
in Baucau de hel gaat losbreken. Vandaag is de dag dat de staat van beleg
voor Oost-Timor ingaat. Eén ding weten we zeker: die is niet bedoeld
ter beschermen van de Oost-Timorezen, behalve dan de milities en militairen
in hun vuile werk.
Als we thuiskomen is net het bericht
gekomen dat we in een half uur bij het UNAMET-kantoor moeten zijn voor
evacuatie. Terwijl we verderop geweervuur horen gooien alles snel in tassen.
Bij UNAMET laten we onze spullen achter en gaan naar het tegenover liggende
Civpol-huis van UNAMET. We zijn nog geen tien minuten binnen of er begint
intens geweervuur. De UNAMET-gebouwen worden van verschillende kanten onder
vuur genomen. Een uur lang worden duizenden kogels afgevuurd. De meeste
gelukkig in de lucht. We zitten achter muren met de deuren en ramen gebarricadeerd.
De rust keert terug en verschillende mensen hebben gezien dat het vooral
leger en BRIMOB waren die aan het schieten waren. Bij ons is een Oost-Timorees
die als stafmedewerker voor UNAMET in Baucau heeft gwerkt. Evenals een
aantal mederwerkers van UNAMET in Viqueque is hij nog niet betaald. Hij
wacht al zes dagen op zijn geld. Zijn vrouw en kinderen zijn de heuvels
ingevlucht en hij wil graag naar ze toe. De man wordt het teveel hij is
doodsbang en hij weet dat hij hier moet achter blijven. We bemiddelen met
de Civpol en die brengen hem in ieder geval naar een veilig huis.
We worden in de landrovers van UNAMET
geplaatst, en een lange rij van twintig auto’s met een escorte van een
legertruck met zes militairen en twee militieleden
vertrekt naar de luchthaven.
Op de luchthaven staat een Hercules-vrachtvliegtuig
van de Australische luchtmacht om ons te evacueren. Het blijkt dat we maar
weinig bagage kunnen meenemen omdat er veel mensen mee moeten. Australische
militairen schrijven paspoortnummers op en het lukt ons de waarnemer van
West-Papoea, zonder zijn paspoort te laten zien, er ook door te krijgen.
Als we net in het vliegtuig zitten
komt het volgende konvooi van twintig wagens van UNAMET. Zij hebben bisschop
Belo en de lokale staf van UNAMET bij zich. Australië heeft toegezegd
de lokale staf toe te laten tot hun grondgebied. De bisschop loopt met
de groep Timorezen om zich heen die angstig en schichtig om zich heen kijken
naar het vliegtuig. Meteen komen de Indonesische militairen in actie. Scheldend
en heftig gebarend scheiden ze de Timorezen van de anderen af. Onderhandelingen
maken niets uit. Uiteindelijk is er een toezegging dat UNAMET ze met de
helikopter naar Dili mag vervoeren waarna ze misschien het land uit kunnen.
Belo lukt het wel aan boord te komen. Het vliegtuig zit overvol, 124 mensen
in plaats van 75. Ook de rest van onze bagage moet er uit: we mogen alleen
een handtas meenemen.
We stijgen op en je voelt alleen
maar verdriet, schaamte en spijt. Hadden we niet moeten blijven? Hoe kunnen
we deze mensen achterlaten? Al die gastvrije mensen die geen vlieg kwaad
hebben gedaan en die nu als vee opgejaagd en deels afgeslacht worden.
In Darwin worden we prima ondergebracht
bij een soort universiteit voor Aborigines. Die avond horen we nog een
bericht uit Baucau: verschillende huizen staan in brand, de elektriciteit
is afgesneden en ook telefoonverkeer is stilgelegd. Het Indonesische leger
is samen met de door haar opgerichte militia met de volgende zuivering
bezig.
Ik besluit snel een nieuw ticket
te kopen en niet mijn oude te gebruiken waarmee ik pas over vier dagen
naar Nederland kan. Het heeft meer zin om zo snel mogelijk naar Nederland
te ver-
trekken om daar mijn ervaringen
te verspreiden en acties voor de Timorezen en tegen de Indonesische bezetting
te organiseren.