oktober 1999

Dagboek Oost-Timor deel 2 (oktober - november '99)





Dinsdag 26 oktober 1999

Op 26 oktober om 07.00 uur kom ook met de boot vanuit in de haven van Dili aan. Na een tweedaags verblijf in Darwin ben ik gisteravond met de snelle catamaran van de Australische marine richting Dili vertrokken. Fauteuils, eten, koffie en thee: een comfortabele manier van reizen. De snelheid van de boot is zo'n tachtig kilometer per uur.

Dili doet spookachtig aan. Terwijl we de haven invaren cirkelen twee helikopters boven onze hoofden. Er ligt een zestal schepen in de wateren voor Dili. Een drietal vrachtschepen met hulpgoederen en een drietal marineschepen waaronder een helikopterschip. Langs ons vaart een landingsvaartuig met twee pantservoertuigen.

De haven is in handen van Interfet. Overal lopen robuuste militairen met hun onafscheidelijke geweren. Nadat de militairen van boord zijn gegaan kunnen wij ook voet aan wal zetten. Al dit wapengekletter nu doet vreemd aan, zeker vergeleken met mijn vorig verblijf op oost-Timor, toen het echt nodig was bij het geweld rondom het referendum van 30 augustus zelfs het kleinste pistooltje ontbrak bij de UN. In plaats van de Apocalyps Now van Amerika in Vietnam lijkt dit meer op de Apocalyps After van Australië in Timor. Ik loop door het hek het haventerrein af en sta in Dili. Groepjes Timorezen staan naar de militaire bedrijvigheid te kijken alsof het iets is waar ze part nog deel van uit maken.

Een vrouw staat te wachten op een passagier van de boot. Ik vraag hoever het kantoor van Timor Aid hiervandaan is. Ze antwoordt: ' niet zo ver' en houdt een brommer aan die mij wel wil brengen. Met rugzak en tas achter op de brommer rijdt ik naar Timor Aid. Het enige dat je ziet zijn zwartgeblakerde gebouwen. Pas bij hotel Turismo begint een rij van ongeschonden gebouwen. In één ervan bevindt zich de organisatie Timor Aid, waar ook veel ex-IFET- waarnemers werken (IFET = International Federation For East-Timor). Voor hotel Turismo is een roadblock omdat daar zich het CNRT-kantoor bevindt (CNRT = Council National of Resistance of Timorese).

Bij het Timor Aid kantoor ontmoet ik meteen J. met wie ik samen reisde vanuit Nederland naar Darwin, maar die een dag eerder uit Darwin naar Dili kon vertrekken. Ook zie ik R., met wie ik in het IFET-team in de stad Baucau zat en met wie ik de laatste dagen voor de evacuatie doorbracht. M., de coördinator van het Shelterproject van Timor Aid wil meteen met me praten. Hij vraagt of ik drie weken wil werken aan het opknappen van een huis dat als kantoor dienst moet gaan doen voor het Shelterproject. Ik houd de boot af want ik wil me eerst wat oriënteren; mijn bedoeling is ook om naar Viqueque te gaan waar ik als IFET-observer gewerkt heb rondom de volksraadpleging. Viqueque schijnt niet tot het werkterrein van Timor Aid te vallen. De hulporganisaties hebben nog maar net Timor ingedeeld in verschillende gebieden. Per gebied is een organisatie als verantwoordelijk aangewezen. Voor Viqueque is dat Caritas.

M. stelt ook meteen dat als ik niet direct wil werken voor Timor Aid ik eigenlijk ook niet bij Timor Aid kan slapen en eten. Voor het werk wordt betaald want dan zou de vrijblijvendheid minder zijn. Ik schrik een beetje van deze aanpak. Later, als M. hoort waarom ik gekomen ben komt hij op zijn woorden terug en kan ik wel bij Timor Aid logeren.

Ik besluit eerst wat door Dili te gaan lopen om te zien. Ik loop door het centrum naar de markt. Wat opvalt is dat niet alles is afgebrand maar wel veel. Op een paar kantoorgebouwen en het gouvernementele paleis na, is de vernietiging enorm. Geen winkel is overgeslagen en elk gebouw is totaal leeggeplunderd. De straten zijn inmiddels wel schoongeveegd en een bescheiden markt functioneert weer. Ook zijn er enkele taxi's en microlets in het straatbeeld. Yzeren golfplaten van afgebrande huizen worden verzameld en gebouwen die niet afgebrand zijn maar waarvan alleen de ruiten eruit liggen, en welke ook geplunderd zijn, worden schoongemaakt. Bij een bankgebouw verdwijnen honderden kilo's dossier in de vuilcontainer. Op de markt is veel groente en fruit te krijgen en ook wat vlees, palmwijn en sigaretten. Sigaretten zijn enorm in prijs gestegen en kosten zo'n 4,00 per pakje van 19 stuks. Ook van benzine is de prijs meer dan vervijfvoudigd tot nu 3,00 per liter.

Ik loop ook langs het voetbalstadion dat als eerste opvang dient voor de vluchtelingen die uit Kupang (hoofdstad van West-Timor) terugkeren. Er begint schot in de zaak te komen en bijna elke nacht arriveert nu een boot met zo'n 900 mensen, die uit Kupang terugkomen.

Op de weg teruglopend in Dili heb ik een gesprek met vier Timorese jongens die vorige week uit Kupang zijn terug gekomen en nu voor Medicins Sans Frontiers werken. Later op de dag heb ik nog een gesprek met een BBC-journalist die een documentaire aan het maken is. Met hem en enkele anderen beland ik op het terras van het Dilihotel aan de boulevard. Het is de eerste en vrijwel enige openbare gelegenheid die open is in Oost-Timor. Het terras wordt vooral bevolkt door hulpverleners, UN-ers en journalisten die voor 3,50 gulden per blikje bier komen drinken. Het doet vreemd aan, deze plek in een bijna geheel verwoeste stad. Ik krijg ook nog een verhaal te horen over Sander Thoenes, de vermoorde journalist. Binnen Franse kringen die bij het onderzoek betrokken zijn is te horen dat de motor met Sander en chauffeur een stopverbod negeerde en langs een aantal militairen probeerde te rijden waarna op hen geschoten is.

Woensdag 27 oktober

Op het moment dat ik met R. wil vertrekken - ik kan met hem meerijden naar Catholic Relief Service (CRS) dat onder Caritas valt - en in Viqueque wil gaan werken, komt J. binnen lopen. Hij vertelt dat hij met een ander naar Samé vertrekt voor twee dagen om 'fieldwork' te doen voor het shelterproject. J. werkt voor drie weken bij dit project. Ik zeg dat het me goed lijkt te zien wat er in die streek gebeurd is. J. loopt weg en twee minuten later komt hij terug: ik kan mee, er is nog plaats in de auto maar dan wel meteen want de auto staat al klaar. Ik besluit het te doen. Het gesprek met CRS kan wel twee dagen uitgesteld worden en zo'n kans komt misschien niet weer.

We rijden met een pick-up-truc met four wheeldrive Dili uit naar het Noorden. Het is zo'n vier uur rijden naar Samé. Onderweg krijg je een goede indruk van het spoor van vernielingen dat door het land getrokken is. Overal verbrande huizen. Zo nu en dan een dorpje dat het er nog enigszins 'goed' heeft afgebracht, maar vele dus niet. In het iets grotere dorp Aileu lijkt geen huis meer te staan dat niet in brand heeft gestaan. Ook hoger in de bergen overal hetzelfde beeld. Van stenen huizen staan de zwartgeblakerde muren veelal nog overeind. Van de vele traditionele huizen van boomstammen met bladerdaken rest slechts een zwart vierkant op de grond met af en toe een stompje zwart verbrand hout dat uitsteekt naar boven. Het is onvoorstelbaar om soms wel meer dan dertig van die zwarte vierkanten verlaten te zien liggen. Bij de meeste van die totaal verwoeste dorpjes is niemand of slechts een enkeling te bekennen. Er is dan ook niets om naar terug te gaan, een letterlijke verschroeide aarde.

Meer in de bergen zien we veel kleine paarden. In Timor hebben veel mensen, zeker in de bergen, een paard. Het is een veel kleiner soort paard dan dat wij in Europa gewend zijn.

Samé is een mooi gelegen dorp zo'n twintig kilometer van de noordkust iets in het westen van Oost-Timor. Het dorp is in vergelijking van wat we al gezien hebben er nog 'genadig' van af gekomen. Zo'n vijftig procent is vernietigd. We zijn niet de enigen die die dag aankomen: ook OIKOS met twee dokters, een aantal mensen van het World Food Progam (WFP) en enkele CIVPOL's (civiele politie van de UN) zijn die dag aangekomen. Tot dan toe had Samé slechts een keer rijst ontvangen, verder is er niemand van de hulpverlening of UNTAET in Samé gebleven.

We gaan eerst langs de kerk en spreken de priester. Hij verzorgt de distributie van de rijst. We vragen hoe hij dat doet omdat er ook verhalen zijn dat de distributie niet geheel eerlijk verloopt.

Wat opvalt in Samé is het grote aantal mannen en jongens zeker in vergelijking met het beeld dat ik heb van voor de dertigste augustus. Het is ook wel te verklaren. De meeste jongens vanaf ongeveer veertien jaar en mannen waren al voor de dertigste de heuvels ingevlucht. Zij zijn nu voor een groot deel terug terwijl een relatief groot aantal vrouwen en kinderen naar West-Timor zijn afgevoerd. We kunnen in een leeg huis terecht dat de CIVPOL geregeld heeft. Hier slapen voor vannacht zowel CIVPOL, drie mensen van OIKOS, twee mensen van World Food Progam en wij. s'Avonds hebben we kort overleg met iedereen over wat men wil gaan doen in Samé. Het blijkt dat OIKOS over een week een kliniek wil openen en dat over een week ook UNTAET komt om het bestuur op te zetten. Maar morgen gaat iedereen eerst weer terug naar Dili.

Later op de avond loop ik met J. nog door Samé om wat praatjes te maken met bewoners. We horen verhalen over het verblijf in de bergen en over enkele mensen die in Samé vermoord zijn door de milities. Van de mensen die naar West-Timor zijn gebracht is nog niemand terug. Er zijn ook nog steeds mensen die in de bergen rond Samé verblijven. Ze zijn nog bang, zeker zolang er geen Interfet of hulporganisaties in Samé aanwezig zijn.

Donderdag 28 oktober

We rijden eerst naar de zuidkust om te kijken of er via een schip goederen gebracht kunnen worden. De vrees is dat over enkele weken door het regenseizoen de weg naar Dili onbegaanbaar wordt. Het blijkt dat ook de deportaties via drie schepen van de Indonesische marine vanuit hier is verlopen. Mensen wijzen ons aan waar iedereen langs het strand naar het schip moesten en zeggen dat ook mensen aan bomen werden vastgebonden tot het tijdstip van de gedwongen deportatie. Er liggen hier inderdaad opvallend veel kledingstukken en rommel op het strand. Iets verderop staat een oud pakhuis, nog uit de Portugese tijd. Het blijkt geschikt voor opslag. Later horen we dat ook WFP hier al heeft gekeken en dat ze ook van het pakhuis gebruik willen maken.

Ook de weg van Samé naar de kust geeft weer het beeld van veel verbrande huizen. In Samé bekijken we kantoorruimten die van Indonesische instanties waren. Vrij veel kantoorruimten zijn intact gebleven. We zien onder andere een apotheek waar de grond bezaaid ligt met een centimeters dikke laag van medicijnen en andere apothekersspullen. We zoeken een ruimte die geschikt is voor het Shelterproject. Een vier- tot zestal mensen zal daar meer dan een half jaar moeten werken. We vinden een geschikte ruimte en onderzoeken hoe het met de watervoorziening zit.

Aan het eind van de ochtend is er een vergadering met vertegenwoordigers en bewoners van het dorp en de verschillende hulporganisaties. Er zijn zo'n honderd bewoners aanwezig.

Na het voorstellingsrondje mogen verschillende vertegenwoordigers van de gemeenschap vragen stellen. Gelukkig is hier naast de CNRT en de kerk ook een vrouwenorganisatie en een vertegenwoordiger van studenten. Het blijkt dat zowel de kerk als de CNRT distributielijsten aan het samenstellen zijn. Na enig heen en weer gepraat zegt men toe te gaan samenwerken.

Als benodigde goederen worden vooral zeep, waspoeder en zout genoemd. Dit zal ik in de volgende weken steeds weer horen. Een aardige vraag uit het publiek is: wat gebeurt met de mensen die hun geld op de bank hadden staan, krijgen ze dat terug? De UN moet het antwoord schuldig blijven, evenals het antwoord op de vraag of men nog steeds met roepia's moet betalen en of die niet minder waard worden omdat misschien binnenkort de roepia als betaalmiddel komt te vervallen. Alle organisaties wordt gevraagd of ze, wanneer ze een kantoorruimte willen hebben, dit kenbaar willen maken aan de UN. Alle overheidsgebouwen zijn namelijk nu eigendom van de UN die de gebouwen moet verdelen waarbij de UN zelf uiteraard de eerste keus heeft. We krijgen een lunch. Het blijkt dat de pastor er nog warmpjes bij zit. Hij heeft een enorme tuin, veel eten twee auto's waaronder een jeep.

We rijden daarna terug naar Dili. Onderweg zien we veel mensen die provisorische onderkomens aan het bouwen zijn en ook veel mensen die de aarde in hun akkertjes aan het omspitten zijn. Het regenseizoen begint over ongeveer een week en het is zaak om dan te gaan zaaien. Doe je dat niet dan is de ellende volgend jaar helemaal niet te overzien. Dan krijgt de bevolking zeker met een hongersituatie te maken.

Als ik terugkom in Dili bij Timor Aid blijkt T. te zijn aangekomen. Hij zat ook bij mij in het waarnemersteam van Viqueque. Ik ben blij hem te zien. Hij gaat voor zes maanden voor het Shelterproject werken.

s'Avonds drink ik met wat anderen enkele whisky's. Iemand heeft een fles belastingvrij meegenomen, gekocht op het vliegveld. We komen op het idee om eens bij de achtergebleven Indonesische militairen op bezoek te gaan. In enkele gebouwen bevinden zich nog honderden Indonesiërs. De wegen eromheen zijn afgesloten maar met een pasje van de UN dat de meeste hulpverleners hebben kun je er wel langsrijden. We rijden naar de Indonesische compound in een UN-wagen waarvan de radio en wat andere elektronica gejat zijn en die aan Timor Aid beschikbaar is gesteld. We zien een achttal Indonesische militairen buiten voor hun barak zitten. We stoppen, stappen uit en lopen naar hen toe. Ze reageren meteen heel gastvrij, maken stoelen vrij en bieden koffie aan. 'De koffie is niet vergiftigd hoor', zeggen ze lachend. Een paar dagen geleden bleek een aantal UN-ers te zijn langs geweest die weigerden koffie te drinken of iets aan te nemen. We praten wat en ze vertellen dat ze graag willen vertrekken. 'Misschien is het ook wel goed dat Oost-Timor nu onafhankelijk is'. zeggen ze en de veranderingen in Indonesië zien ze ook wel zitten. Al met al komen ze over als 'niet zo kwade jongens'. Het verbaast je alleen maar hoe zulke jongens, als ze het bevel krijgen of genoeg opgestookt zijn, tot misdaden in staat zijn. We proberen hen te ontfutselen wanneer ze vertrekken. Ze zeggen: 'over een dag of twee'. Morgen kunnen we langs komen als we willen en dan krijgen we kip van de barbecue en ander eten. 'We hebben genoeg', zeggen ze en als we willen bellen of douchen kan dat ook bij hen.

Een vreemde gewaarwording zo midden in Dili te praten met de 'vijand'.

Vrijdag 29 oktober

s' Morgens heb ik een gesprek met I. over de protestantse minderheid. Zij is ook een ex-IFET- waarneemster. Ze vertelt dat veel protestanten zich gediscrimineerd voelen. De protestanten zijn een kleine minderheid in het overwegend katholieke Oost-Timor. Een deel van de protestanten is van Indonesische afkomst, hetgeen hun positie nu niet bepaald bevordert. Er zijn klachten over oneerlijke distributie van voedsel en deze protestanten zijn buitengesloten van deelname aan de distributie zelf. Over het algemeen heerst er ook angst, waardoor ze hun stem niet laten horen.

Later help ik T. met het inladen van de auto. Hij gaat vandaag naar Samé om zich daar te vestigen voor het Shelterproject. J. gaat ook vandaag weg. Hij gaat nar Ainaro waar hij zal blijven tot onze terugreis naar Nederland.

s' Middags ga ik op zoek naar de mensenrechtenorganisatie Yayasan Hak. Deze heeft een ruimte betrokken ergens achteraf, aangezien hun kantoor ook afgebrand is. Ik kan het kantoor niet vinden en vervolg mijn tocht naar de Catholic Relief Service en Caritas. Beide zijn gevestigd naast de UN-compound in een schoolgebouw, samen met een tiental andere organisaties. Allemaal kantoortjes met tientallen auto's voor de deur. Er is ook een speciaal restaurant waar de hulpverleners eten. Het is een eilandje binnen Dili. Onbegrijpelijk dat niet veel meer organisaties gewoon tussen de Timorezen zitten en er voor gezorgd hebben dat bijvoorbeeld een aantal Timorese eethuisjes weer open zijn, ook voor hulpverleners. Het lijken weer twee strikt gescheiden werelden: die van de Timorezen en die van de UN en hulporganisaties. Bij Caritas hoor ik dat net vandaag iemand van CRS naar Viqueque is gegaan. Men is geïnteresseerd in mijn verhaal en ik spreek af die avond één en ander op papier te zetten.

Op de terugweg loop ik langs de markt. Het is vijf uur, het tijdstip na de meest drukkende warmte en dat is te merken. Het is er een enorme drukte. Terug gekomen praat ik weer met I.. Ook zij heeft veel kritiek op hoe de meeste hulporganisaties bezig zijn. Aan het eind van de dag gaan we kijken in de haven naar de vertrekkende, laatste Indonesiërs. Het blijkt dat ze vannacht en morgen inschepen om definitief en tot en met de laatste man te vertrekken.

Zaterdag 30 oktober

Ik besluit die ochtend te gaan helpen in het kantoor van het Shelterproject. Mijn taak is het repareren van alle deuren waarvan veelal de klink kapot of ontzet is door het intrappen van de deuren. In de middag dool ik een beetje rond. Om een uur of twee volgt een grote stortbui. Ik schuil met zo'n tien Timorezen onder een afdakje van een rij uitgebrande winkels. Ik probeer met paar woorden Indonesisch wat te communiceren, maar dat valt tegen. Vaak is er wel iemand die een beetje Engels kent, maar in dit geval niet. Ik vraag de Timorezen waarmee ik schuil of zij weten waar Yayasan Hak gevestigd is, want ik wil deze organisatie toch graag bezoeken. Eerst begrijpen ze me niet maar dan volgt toch een blijk van herkenning; uiteindelijk blijken twee jongens me te willen brengen. Zo gauw het droog is gaan we op weg. We lopen zo'n half uur en ik begin al ernstig te twijfelen want ik heb eerder gehoord dat Yayasan Hak en heel andere kant op is. En ja hoor, we komen bij een medische organisatie uit. Ze hebben me dan toch niet begrepen of ze kennen Yayasan Hak niet.

Ik ga terug naar Timor Aid waar een feestje is georganiseerd voor alle NGO's.

Ik raak in gesprek met M., een Timorees die bij OIKOS werkt. Hij wil ook naar Viqueque voor de distributie van zaden. Zijn ouders wonen er. We hebben het over de situatie in Oost-Timor. Hij vertelt dat er grote onzekerheid is, wat gaat de leiding doen? Leiders hebben de laatste maanden weinig gedaan voor de Oost-Timorezen, vindt men. Xanana is eigenlijk de enige op wie eensgezind geen kritiek bestaat. Op een gegeven momenr vertelt hij dat het voor het eerst dat we zo'n feest in het openbaar kunnen hebben en waar zo open over alles gesproken wordt. Het doet hem vreemd aan. We praten ook nog over het feit dat de CNRT Portugees tot nationale taal heeft uitgeroepen. Wat moet je nu met Portugees in een Aziatisch land?

Als ik even over straat loop hoor ik muziek vanaf het strand. Ik loop ernaar toe. Het is inmiddels donker. De Oost-Timorese jongens (zes of zeven) die bij Timor Aid werken als schoonmaker, nachtwaker, klusjesman of daar een andere taak hebben, trommelen op plastic jerrycans bij een vuurtje en zingen het lied 'Oh lélé'. Het is een oud Timorees lied dat iedereen kent en dat vaak door kinderen wordt gezongen. De tekst nu is aangepast: deze gaat over bevrijding. Ik zing en dans met ze mee zo goed en kwaad als dat gaat, dat stellen ze erg op prijs. Later vertellen ze me dat ze blij zijn omdat die dag de laatste Indonesiërs zijn vertrokken. Ook hoor ik dat van meerderen van hen de ouders nog in Atambur (West-Timor) zitten. Het is vreemd, normaal merk je niet zoveel bij deze jongens. Nu het feestje nog gaande is bij Timor Aid, hebben zij zich stilletjes teruggetrokken en zitten hier nu op het strand, uiting te geven aan hun emoties. Het maakt ook duidelijk in wat voor volstrekt verschillende werelden de Timorezen en degenen die hen komen helpen leven.

:

Zondag 31 oktober

Deze zondag is er in de middag een processie langs de boulevard met als eindpunt het plein voor het afgebrande huis van bisschop Belo. Het is een katholieke feestdag, het gaat om de Maria-verering. Langs de hele weg zijn om de tien meter aan beide zijden een soort tot bloem gesneden bladeren neergezet. Om de honderd meter staan er zelfgemaakte kleine kapelletjes met Mariabeeldjes. Het is stil op straat, er is geen verkeer en van alle kanten komen Timorezen aanlopen in hun nette kleren voor zoverre ze die nog hebben; ze praten zachtjes. Bij de kerk waar de optocht begint staan duizenden mensen. Als de stoet begint te lopen zie ik vooraan een groep jongens met banieren van verschillende wijken in Dili. Daarna volgen aan de beide zijde van de straat vertegenwoordigers van ordes, katholieke organisaties en verenigingen. Vervolgens bisschop Belo met meteen achter hem aan een gedragen platform met daarop een groot Mariabeeld. Daar weer achter volgen duizenden Timorezen. Bij elk kapelletje wordt even stilgestaan waarop, meestal door kinderen, bloemen over de kleine Mariabeeldjes worden gegooid. Door een luidspreker op een UN-wagen worden de gehele tijd een aantal zinnen aan Maria opgedragen waarop het publiek een antwoord prevelt. Als je naar de stoet achter het Mariabeeld kijkt zie je alleen maar hoofden, een enorm aantal. Een prachtig gezicht, voor zover het zicht reikt een donkerbruine gloed met het zwart van haardossen erboven, dat nog versterkt wordt door de ondergaande zon: daar loopt het Timorese volk!

In deze processie is het soms is het ook een macaber gezicht: spierwit geklede nonnen tegen de achtergrond van zwart geblakerde ruïnes. Uiteindelijk eindigt de optocht bij het huis van bisschop Belo waar hij een toespraak houdt. Het eerste deel is vooral religieus van aard maar dan hoor ik woorden als Interfet, UN, enz.. Hij eindigt met een stukje in het Engels. Het komt er op neer dat hij iedereen bedankt die de laatste tijd de Timorezen te hulp is geschoten. Ook maakt hij in zijn toespraak af en toe grappen waarop iedereen begint te lachen of te klappen. Hij stelt bijvoorbeeld: 'Indonesië heeft altijd gezegd dat een Indonesië zonder Oost-Timor geen Indonesië meer is. Wij als Oost-Timor kunnen echter prima zonder Indonesië bestaan.

Maandag 1 november

De hele dag werken we in het pakhuis van Timor Aid. In het pakhuis staan grote hoeveelheden zeep, pannen, tandpasta, kleren en medicijnen. Het zijn vooral non-food producten. We zijn met meer dan tien en de we gaan pakketjes samenstellen voor distributie. We vullen van die goedkope plastic tassen met de kleuren rood wit en blauw met: een pan, doosjes lucifers, pakjes zeep, 5 borden, 5 koppen en shampoo. Later op de dag breng ik nog twee ziekenhuisbedden en een doos medicijnen naar de Hosannakerk die een kliniek gaat starten.

Dinsdag 2 november

Vandaag ga ik met I. en een aantal mensen van de protestante Timorese organisatie GCTT waarvoor zij werkt, rijst brengen naar een plaats die vanaf Liquica landinwaarts ligt, niet zo ver van de grens. Het gaat om een groep mensen die daar nu in een transmigratiedorp leeft. Zij komen uit de bergen in de grensstreek en zijn al tien maanden op de vlucht door de dreiging van de milities. Twee van hen zijn eerst zo'n 25 kilometer naar de weg van Liquica naar Dili gelopen en verder naar Dili gelift, om kenbaar te maken dat ze in die tien maanden nog geen enkele hulp hebben gekregen en dat ze een te kort aan rijst hebben.

We vertreken met een pickup-truc en een vrachtwagen die we eerst laden met de rijst.

De weg langs de kust vanuit Dili is mooi maar wordt ook hier weer ontsierd door afgebrande huizen overal. We rijden net buiten Dili langs de stort van oude olievaten, waar in een autowrak zeven verbrande lichamen zijn gevonden. Langs de kust in de buurt van Liquica zijn al meerdere lijken aangespoeld. Mensen willen daar geen vis eten want er schijnen bij het eten van vis haren en nagels in de vis gevonden te zijn. In Liquica heeft in april 1999 een grote moordpartij plaats gevonden.

In Liquica stoppen we omdat er van de andere kant een optocht komt. Het is vandaag Allerzielen, de dag waarop iedereen de doden herdenkt. Zo'n vijfhonderd armoedig uitziende mensen met een priester voorop lopen langs ons richting kerkhof. Verder om ons heen allemaal verbrande huizen. Ook is er hier een Interfet-eenheid, de eerste die ik zie buiten Dili.

We komen aan in het transmigratiedorp via een nog net begaanbare weg. Het ligt in een enorme vallei tussen de heuvels. Het is het stroomgebied van twee rivieren. We geven de rijst af en de twee Timorese zusters die met ons mee zijn gereisd geven een soort spreekuur van twee uur voor medische hulp. Ondertussen worden wij rondgeleid in het dorp. Naast de transmigratiehuisjes staan er ook oude traditionele huizen. Van het kerkje dat ook van bamboe en bladeren is gebouwd, staan alleen de staanders met het dak nog overeind. De zijpanelen zijn door militia vernield.

Op de terugweg stoppen we bij een enorm veld, een soort plantage. Het zijn allemaal stukjes grond met een irrigatiesysteem, die in het bezit zijn geweest van militieleden van Mera Putih (mera is rood, putih is wit, de kleuren van de Indonesische vlag). Iedereen stapt uit en begint fruit te verzamelen. Overal zijn mangobomen. Het is net de tijd van het jaar dat mango's rijp zijn. Verder zijn er bananen, jack fruit en papaya's. Er worden honderden kilo's fruit in de wagen geladen en daarna gaan we zitten eten. Er is rijst, waterspinazie en sambal meegenomen.

In de avond ga ik nog even naar 'de andere wereld', die hotel Dili heet.

Woensdag 3 november

Het is de hele ochtend wachten. Ik verwacht antwoord van de organisaties CRS en Caritas, waarvan mensen eigenlijk begin deze week naar Viqueque zouden gaan; ook GCTT zou naar Viqueque gaan maar dat wordt elke dag weer een dag uitgesteld. Wachten is iets dat je vaak moet doen hier. Geduld is wat dat betreft een schone zaak. Men spreekt hier van 'Dili-tijd' als het om afspraken gaat. Het is hetzelfde als de veel gebezigde term 'rubber-time' in Indonesië, rekbare tijd. Dus wordt het maar een beetje kletsen met Timorese jongens.

Later op de dag ga ik mee met anderen van Timor Aid om een container in de haven te lossen. De container is die ochtend van de boot gelost en moet nu met de hand leeggehaald en op de vrachtauto van Timor Aid geladen worden om vervolgens naar het pakhuis gebracht te worden. In de container bevinden zich plastic teilen en veel dozen met pannen. Het is weer zweten geblazen. Of je nu aktief iets doet dan wel stil zit, zweten zul je. Het is namelijk zo net aan het begin van het natte seizoen, heet maar met een vochtigheidsgraad van bijna 100%. Ook Timorezen klagen over de warmte; het is dan ook een figuurlijke muur van warmte waar je tegenaan loopt.

Donderdag 4 november

Inmiddels heb ik het besluit genomen met I. en GCTT mee te gaan naar Viqueque. In de ochtend halen we spullen op die we mee willen nemen: zakken maïs, dozen medicijnen en zeep. De rest van de dag is het weer wachten. Het blijkt dat we toch niet vandaag vertrekken maar morgen, misschien! De GCTT heeft ook geprobeerd rijst te krijgen voor distributie van de World Food Organsation. Dat blijkt allemaal niet zo makkelijk te krijgen. Waarvoor is het? Heb je wel bewijs dat mensen echt rijst nodig hebben? Iedereen vraagt hier om rijst! Zo zijn de vragen en opmerkingen. Als kleine organisatie moet je bijna op de knieën om te smeken om wat te krijgen. Uiteindelijk is tegen GCTT gezegd dat ze hen wel vertrouwen dus ze kunnen 20 ton rijst krijgen. Aan het eind van het gesprek dat ze hadden wordt nog een grapje gemaakt over wel of geen honger, waarop I. die ook bij het gesprek is, uit elkaar ploft. Gevolg een stilte op het kantoor WFO van enkele minuten. Het zijn verhalen die je vaker hoort: een verstikkende burocratie en een ongecoördineerd zooitje. De UN heeft net als in Bosnië het initiatief genomen om de hulp enigszins te centraliseren waar natuurlijk wel wat voor te zeggen is met de aanwezigheid van het grote aantal hulporganisaties. Het UN-orgaan dat dit doet in Oost-Timor heet OCHA. Dit orgaan zit ook in Darwin waar het bijvoorbeeld beoordeelt of je met de boot naar Oost-Timor mee kunt. Het vreemde is natuurlijk dat niet Oost-Timorezen zijn die beoordelen of jouw te bieden hulp gewenst is, maar dat de UN dat bepaalt. Ondertussen hoor ik velen klagen, vooral degene waar ik wel wat vertrouwen in heb, dat de vergaderingen die elke avond gehouden worden in Dili voor hulporganisatie een ramp zijn. Ik krijg de sterke indruk dat er geen organisatie van naam is die hierbij niet aanwezig is. Dat is dan ook goede reclame voor het thuisfont en de werving van donateurs om te kunnen aangeven dat men in Oost-Timor actief is. Tenslotte zijn veel hulporganisaties min of meer een bedrijf. De salarissen zijn er ook naar. Een ingenieur verdient al gauw 4000 dollar per maand. Wat UN-ers betreft heb ik gehoord, dat ze 200 dollar per dag verdienen.

Kritiek van Timorezen begint ook toe te nemen. Zo vragen ze zich onder andere af wat al die hulpverleners in Dili doen. Ze zien elke dag honderden wagens met slechts één of twee personen erin langsrijden terwijl zij soms uren in de hitte moeten lopen.

Vrijdag 5 november

De hele ochtend is het weer wachten op een auto van de GCTT, maar er is er geen te bekennen. Om 11.00 uur is het dan toch zover; we vertrekken. De bedoeling is dat we die dag naar Baucau rijden en daar overnachten. De volgende dag gaan we naar Los Palos en terug naar Baucau, vervolgens naar Uatulari in het district Viqueque en dan over twee dagen naar Viqueque. Ik zal daar dan achterblijven terwijl de rest teruggaat naar Dili.

De weg naar Baucau heb ik in augustus jl. ook gereden. Halverwege ligt Manatuto. Van Manatuto is echter weinig overgebleven. Het is één van de ergst getroffen stadjes. Meer dan 90% is vernietigd. Je ziet slechts een enkel gebouw dat niet uitgebrand is. Onder andere aan de rand van Manatuto waar nu manschappen van Interfet bivakkeren. Enkele huizen staan nog overeind en midden in het centrum op een groot plein staat een modern kantoorgebouw waarvan alleen de ruiten eruit liggen. Ik geloof dat het het kantoor van de Bupati is geweest. Het staat ziels alleen, erom heen slechts vernietiging. R., die tot vlak voor het referendum voor IFET in Manatuto werkte, vertelde me dat er eigenlijk voor de dertigste nauwelijks incidenten zijn geweest en dat het er betrekkelijk rustig was. Wel scheen het plaatselijk bestuur fel pro-autonomie te zijn. Vanaf de dertigste is het er fout gegaan met als resultaat een bijna volledige verwoesting.

Iets voorbij Manatuto stoppen we om vers gebakken vis te eten, Fish at a Stick, en we drinken een glas palmwijn. Het wordt hier langs de weg verkocht.

Vlak voor Baucau rijden we langs het vliegveld waar een rij van zo'n acht gesloopte UN- wagens staat. We rijden Baucau binnen en stoppen bij de protestantse kerk waar we in het bijgelegen huis overnachten. Ik loop naar het centrum. Baucau is vrijwel ongeschonden mede doordat de Bupati tot het uiterste is gegaan om geweld te voorkomen door bijna dagelijks overleg tussen verschillende groeperingen. Slechts een kleine groep militia heeft uiteindelijk geweld gebruikt. Er zijn een stuk of vijf kantoorgebouwen afgebrand, onder andere het gebouw waar de UN gehuisvest was, waar vandaan we indertijd zijn geëvacueerd en een enkel huis. Een ander kantoor dat geheel is uitgebrand is dat van de TelCom. Het is de plek waar we altijd naar Dili belden. Op de weg terug loop ik langs het huis waar ik in september bijna vier dagen verbleef en bezoek ik het huis aan de overkant waar we wel televisie keken en ook de uitzending zagen waar het resultaat van de volksraadpleging bekend werd gemaakt.

De mensen reageren nu gastvrij maar niet al te uitbundig. Het valt me een beetje tegen. Ik hoor van hen dat Gusmao Xanana de volgende dagen onder andere in Viqueque is. Op de weg terug ontmoet ik nog een leraar van de plaatselijke school waar ik een tijdje mee praat. Het blijkt dat de scholen in Baucau weer gewoon functioneren.

Aan het eind van de middag rijden we naar een heel klein protestants kerkje in een dorpje net buiten Baucau. De mensen daar vertellen dat ze geluiden horen dat nu maar iedereen katholiek moet worden. Ze voelen zich als kleine minderheid een beetje in de hoek gedrukt.

Zaterdag 6 november

In de ochtend hoor ik het verhaal dat hier in Baucau water wordt rondgebracht door Caritas omdat een deel van het leidingnet kapot is. Mensen zijn verontwaardigd omdat ze 2500 Roepia per ton water moeten betalen.

We vertrekken naar Los Palos dat helemaal in het oosten van Oost-Timor ligt. Een weg langs prachtige witte zandstrandjes maar ook langs zwart geblakerde dorpjes. In een dorpje zit een groepje gewapende Falantil mensen.

Los Palos ziet er ook niet best uit. Zeker het centrum waar de meeste stenen huizen staan is voor een groot deel afgebrand. Veel mensen zijn bezig de doorgaande weg te versieren met de zelfde soort gesneden bloemen als in Dili tijdens de processie. Het blijkt dat Gusmao Xanana morgenochtend op bezoek komt. Veel mensen uit Los Palos zijn naar Kupang in West-Timor gedeporteerd, een deel is weer terug. We gaan eerst naar het huis van de koster van de protestantse kerk. Hij blijkt al een week terug te zijn maar heeft het nog niet aangedurfd om naar de kerk in het centrum te gaan. We nemen hem mee en rijden naar de kerk. In de gebouwen die bij de kerk horen blijken zich een aantal UN-ers gevestigd hebben. Eén van de gebouwen is een kliniek geweest. Alle gebouwen zijn nog in goede staat. We spreken met één van de UN-ers. Hij blijkt ook tijdens de volsksraadpleging in Los Palos gezeten te hebben. Hij was de laatste UN-er die er vertrok, dat was op 7 september. Daarna hebben de milities zich twee dagen gegroepeerd en zich voorbereid. Van negen tot negentien september hebben zij vernielingen aangericht waarna ze zijn vertrokken.

De UN-ers zijn in de gebouwen van de kerk getrokken omdat die nog intact waren en hebben daarmee voorkomen dat ze leeggeplunderd zouden worden of deels gesloopt. Veel mensen zijn namelijk op zoek naar materialen en andere spullen die onder andere gehaald of gesloopt worden uit gebouwen waar niemand aanwezig is. De UN-er vraagt of de UN het achterste deel van een gebouw mogen blijven gebruiken en verzekert de koster zijn veiligheid hier en benadrukt ook de wenselijkheid dat hij begint met opruimen en voorbereiding van heropening van de kerk. Het blijkt dat de UN-er ook protestants is dus misschien schept dat een extra band. De UN heeft in Los Palos besloten de voedseldistributie niet meer via de kerk of de CNRT te laten lopen maar voedsel direct naar dorpen te brengen. Morgen komen zo'n 1500 mensen uit Kupang terug die afkomstig zijn uit het district Los Palos.

Men wil een wederopbouw comité oprichten waarin de hulporganisaties en de UN deelnemen en waar anderen zoals de kerk en de CNRT een adviserende rol in kunnen spelen. Dit om problemen zoals bij de distributie te voorkomen.

We rijden nog wat meer oostelijk van Los Palos naar het einde van het eiland en zelfs hier - het wordt misschien wat eentonig - grotendeels afgebrande dorpjes. Op de terug weg stoppen we in een dorpje waar ook een aantal protestantse families wonen. Een oude man staat ons te woord. Hij vertelt dat hij slechts drie dagen in de bergen was en toen is terug gekomen. 'Als de milities mij willen vermoorden moeten ze dat maar doen'. Ook vertelt hij dat Falantil hier sterk is: ze hebben 12 TNI soldaten gedood. Op de terugweg naar Baucau stoppen we nog een uurtje om te eten aan het strand.

In de middag rijden we dan vanuit Baucau richting Viqueque. De eerste dorpen buiten Baucau zijn ongeschonden maar als we verder de bergen in komen zien we het 'vertrouwde' gezicht. Opvallend is, en dat heb ik ook al eerder gezien, dat je soms een paar kilometer langs ongeschonden huizen rijdt en dan ineens weer kilometers langs afgebrande. Voor de rest blijft het een hele mooie weg over de bergen naar de andere kant van het eiland. Het is zelfs mooier dan in augustus omdat het groener is geworden doordat het al een aantal malen geregend heeft. Als we afdalen aan de andere kant komen we in Ossu. Hier kunnen we niet verder: de weg is afgezet en er staan veel mensen. Het blijkt dat Xanana er aankomt en op een veldje langs de weg een toespraak zal houden. Hij blijft die nacht ook slapen in Ossu. We stappen uit en gaan kijken. Op een gegeven moment groot applaus en inderdaad, daar loopt Xanana met een kind op de arm en handen schuddend langs de mensen. Voorop loopt een twintigtal Timorezen in traditionele kostuums en er wordt traditionele muziek gespeeld. Bij Los Palos had ik ook al een grote groep mensen in traditionele kostuums zien oefenen in dans en muziek voor de komst van Xanana. Gelukkig geen helikopters of overdreven veiligheidsmaatregelen. Ik zie vier UN-ers en verder CNRT mensen met portofoons. Ossu lijkt voor zo'n 40% vernietigd.

We rijden verder, het is inmiddels donker als we door Viqueque rijden dus ik zie bijna niets. We rijden meteen door naar Uatolari ongeveer veertig kilometer verder waar we ook overnachten. We komen bij een simpel huis. De kinderen worden uit bed gehaald zodat wij op de slaapkamers kunnen liggen. Eerst krijgen we nog te eten voordat we gaan slapen: er wordt speciaal een kip voor geslacht.

Zondag 7 november

De volgende ochtend zie ik Uatolari bij licht. Het dorp heeft nog bijna geen stenen huizen en in het huis waar we slapen wordt de protestantse kerkdienst gehouden in de voorruimte omdat de kerk twee jaar geleden is afgebrand. Hier in Uatolari zie ik voor het eerst veel vrouwen, vooral oudere, in traditionele sarongs lopen. Het is zondag en ik hoor alweer traditioneel tromgeroffel. Het blijkt dat de bisschop van Baucau deze ochtend in Uatolari de dienst in de katholieke kerk leidt en ook dit wordt opgesierd met traditionele dans en muziek.

In Uatolari zie ik geen enkel verbrand huis. Na een bezoek aan een landbouwprojectje rijden we terug naar Viqueque. Nu bij licht rijden we door Beacu en Rattau, dorpen die ik ken van mijn vorige bezoek. Hier zijn wel weer huizen afgebrand. Evenals in een dorpje van zo'n veertig huizen tussen Uatolari en Beacu, waar geen enkel huis meer staat. Er resten zo'n veertig zwartgeblakerde vierkanten op de grond.

We rijden Viqueque binnen via Olobai, de wijk waar we drie weken als IFET-waarnemers gebivakkeerd hebben. We stoppen voor het huis van Ernesto dat we destijds huurden met het IFET-team. Er blijken er nu vijf CIVPOL's van de UN te logeren. Ze zitten net te lunchen.

Ik loop naar achter het huis, naar het woonverblijf van de familie en hoor ineens een kreet van herkenning uit de keuken. Een moment later komen er zo'n 12 mensen aanrennen, slaken kreten en beginnen mijn hand te schudden. Ze zijn duidelijk heel blij me terug te zien en dat is wederzijds. Omdat de auto verder moet, vraag ik of er ruimte is voor mij. Eigenlijk wil de hele familie dat ik bij hen kom, maar dat huis is aan de UN verhuurd en zelf slapen ze nu met zijn allen in twee kamers aan de achterkant. Het is duidelijk dat ik niet bij Ernesto kan verblijven, maar ik probeer het bij de overkant. Iemand van de GCTT vraagt het bij de twee huizen verderop gelegen kerk met woning. Het blijkt dat ik daar zelfs gratis een kamer voor een week kan krijgen.

Snel laad ik mijn spullen uit, neem afscheid van de ploeg en installeer me bij Salvador en Filomena van de kerk. Snel weer terug naar de familie van Ernesto; op straat groeten ook 'oude' bekenden. De hele familie en ook de meeste mensen uit Olobai blijken ongeveer vier weken in de heuvels te hebben gezeten, van negen september tot negen oktober. Ze zijn nu een week of drie terug. Ook vreesden ze dat er iets met ons gebeurd kon zijn door het geweld van de milities. Meteen wordt duidelijk dat ze zich nog alles herinneren van de afscheidsavond die we met hun gehad hebben.

Later heb ik een gesprek met een van de CIVPOL's die vraagt wat ik kom doen. Hij stelt voor om me straks af te zetten bij het huis van M., de districtscommandant van UNTAET in Viqueque waar ik dan kennis kan maken.

Bij het huis van M. blijkt dat hij er niet is maar wel J., een aardige man die de administratie doet. Ik praat een tijdje met hem en besluit morgen M. Te spreken te krijgen. Ik loop een rondje langs het plein in Viqueque en zie dat alleen het UN-gebouw is afgebrand. Zelfs het politiebureau en de militaire kazerne staan er nog goed bij. Ze zijn slechts volkomen leeg en wat ruiten zijn gebroken.

Ik zit op het erf voor het huis als een zevental jongens uit de buurt op bezoek komt, die me van alles vragen. Als ze weer gaan beloven ze te zullen kijken of ze een Microlet voor me kunnen regelen voor vervoer.

Eten doe ik samen met Salvador en Filomena, ik geef ze wat geld zodat we de komende dagen kunnen eten.

Maandag 8 november

Om 5 uur wordt ik wakker van het mij bekende geluid in Olobai van enkele tientallen door elkaar kukelende hanen. Je kunt beter zeggen: krijsende hanen. In Olobai heeft bijna iedereen kippen en hanen maar ook varkens rond zijn huis lopen. Ik ga voor de deur zitten en geniet van het dorpse leven dat op gang begint te komen.

Om een uur of zeven ga ik lopen. Ik besluit om heel Viqueque rond te lopen. Zover ik kan nagaan zijn er drie kantoren en een tiental huizen afgebrand. Verder staat alles er nog al is wel duidelijk dat veel huizen en vooral kantoren zijn opengebroken en leeggehaald. Later heb ik een gesprek met Father F. van de katholieke kerk. Hem hebben we ook in augustus gesproken. Hij vertelt dat hij de hele tijd in Viqueque is gebleven. De kerk doet de distributie van rijst die door Caritas uit Baucau wordt aangevoerd. Het wordt me duidelijk dat Caritas noch CRS tot nu een kantoor hebben geopend hier in Viqueque. Ook heb ik een gesprek met D.; hij zit bij Falantil en heeft daar Engels geleerd van een Australiër, de enige buitenlander bij Falantil.. D. heeft hem op zijn beurt Tetun (Timorees) geleerd. D. is slechts voor enige dagen in Viqueuque want Falantil wil dat hij naar Aileu gaat.

s'Middags blijf ik in Olobai. Er komt een aantal jongens kokosnoten brengen en later een hele groep vrouwen een tros bananen. Ze blijven uitgebreid kletsen, het gaat deels over mij, maar ik kan het maar nauwelijks volgen.

Dinsdag 9 november

Ik ga op bezoek bij Medicins Sans Frontières (MSF). Voor zover ik kan nagaan is het de enige hulporganisatie die een vestiging heeft in Viqueque. Ik loop erheen en kom terecht bij V. de coördinator in Viqueque. Het wordt een lang en goed gesprek. Hij is ook vooral in mensenrechtenkwesties geïnteresseerd en deelt de kritiek op de UN. Over de UN zegt hij onder andere: 'het is een bureaucratische rompslomp en mensen zitten makkelijk hun geld te verdienen'. Hij heeft dat ook al gezien in Rwanda en Bosnië waar hij ook enige tijd gewerkt heeft. Hier in Oost-Timor wordt hetzelfde model toegepast als in Bosnië. Het mensenrechtenonderdeel ontbreekt bijna geheel tot nu toe.

UNTAET is een ramp, het is een bevelende structuur in plaats van een overleg.

Ook Dili vindt hij verschrikkelijk om te werken. Dat heb ik ook al meer gehoord en zelf heb ik dat gevoel ook. Hij benadrukt het gebrek aan het werk rond mensenrechten en dat dit wel nodig is. Iets wat we beiden constateren is het gemis aan middenstand en handel onder Timorezen. Iets wat hij nog nooit heeft meegemaakt is dat mensen niet voor werk komen. Ik denk dat het iets te maken heeft met het bijna niet gewend zijn aan arbeid in loondienst van de meeste mensen hier. De meesten leven in deels zelfvoorzienend familieverband. Alle middenstand en handel was altijd in handen van mensen van buiten Oost-Timor, vooral van Javanen en Chinezen.

Na het gesprek loop ik terug en ga zitten schrijven op het terrein van de kazerne onder een rieten paraplu aan de straatkant. Ik heb daar nog een gesprek met een student biologie uit Baucau.

In de middag bezoek ik M., districtscoördinator van UNTAET voor Viqueque. Het is een forse grote man uit Ghana en naar ik begrijp heeft hij de Amerikaanse nationaliteit.

Ik leg hem mijn plannen uit; hij reageert zeer positief. Volgens hem is het 'human rights'- aspect erg belangrijk maar wordt er niets aan gedaan. Ook benadrukt hij het belang van organisaties die meer binnen de 'communities' zelf werken en zich daar ook op richten. Hij ziet mijn plannen als een zeer welkome aanvulling van wat er nu al gebeurt.

Hij vertelt ook dat Interfet in Viqueque zit met een medisch team, diverse goederen en vrachtwagens. Onduidelijk is of zij ook een rol kunnen of mogen spelen in de hulpverlening.

Hij brengt me terug naar huis met de auto en stopt me nog een fles water in de hand.

Woensdag 10 november

De hele dag blijf ik in Olobai. Met diverse mensen gesporken en veel rond het huis gezeten. Veel meisjes van Olobai lopen langs op weg naar het schoolgebouw. Ze gaan het gebouw schoonmaken. De bedoeling is dat volgende week de lessen worden hervat. Er is bijna geen lesmateriaal dus vermoedelijk zullen de nog aanwezige Indonesische lesboekjes gebruikt worden. Vandaag is het de eerste dag dat de zon niet schijnt. Vannacht heeft het geregend, nu is het droog en bewolkt. Ik ontmoet onder andere Ma., één van de jongens die ons, op de eerste september, onze 'rustdag' na het referendum, naar het strand vergezelde in de Microlet. Ik maak diverse foto's en s'middags komt een hele groep kinderen gierend van het lachen naar me toe huppelen. Ze hebben allemaal een lange grasspriet om hun enkels gebonden. Het leven is hier eigenlijk als in een klucht. Iedereen weet alles van elkaar. Niets is verborgen te houden en bij ruzies geniet de hele buurt mee.

Donderdag 11 november

Om zes uur hangt er een loodgrijze lucht boven ons. Om 06.30 uur begint een enorme plensbui die tot 09.30 aanhoudt. Zo gauw het droog is ga ik snel op weg naar het CNRT- kantoor. Ik wil cijfers hebben van aantallen verbrande huizen en gedeporteerde mensen. Bij het kantoor groet ik een aantal bekenden, het zijn de CNRT-mensen die we in augustus bij Rattau in de heuvels ontmoetten op een geheime plek waar een vergadering werd gehouden. Ik had hen ook al eerder deze week gezien. Ik vraag of er iemand is die Engels spreekt en even later stelt iemand zich voor die R. heet. Hij gaat binnenkort als tolk voor de CIVPOL werken. We gaan zitten en ik kan mijn vragen via hem stellen. Ik krijg cijfers maar op de vraag hoeveel huizen van militieleden waren en hoeveel van de gedeporteerden militieleden en hun familie waren (die waarschijnlijk ook deels vrijwillig vertrokken) kunnen ze me geen duidelijk antwoord geven. Het lijkt erop dat ze alleen totaalcijfers hebben en geen differentiatie hebben gemaakt. Ook is er verwarring over welk gebied we het hebben. Er bestaan namelijk een dorp Dilor maar ook een subdistrict Dilor waartoe vier dorpen behoren. Uiteindelijk na veel heen en weer vragen krijg ik dan toch een aardig beeld.

Ik vraag ook hoe zij denken dat het komt dat Viqueque er zo genadig is afgekomen. Ik krijg een verhaal te horen dat er wel degelijk een lijst was met gebouwen die in brand gestoken zouden worden maar dat de militia eerst in Ossu hun werk zijn gaan doen en dat daarna door tijdgebrek Viqueque er niet meer van gekomen is. Wel zijn bijna alle huizen geplunderd. Als ik zeg dat het mij zeer onwaarschijnlijk lijkt dat dit alleen door militia is gebeurd geven ze toe dat er ook behoorlijk wat geplunderd is door anderen. Ze hebben het over de 'rode' militia, dat zijn de echte en de 'witte' militia, dat zijn de mensen die van de omstandigheden misbruik hebben gemaakt.

Mijn vertaler vraagt tussen door of ík soms weet wat er precies in de 'communities' leeft. Blijkbaar heeft ook de CNRT net als de MSF en de UN niet genoeg contacten met de samenleving om te weten wat zich daar allemaal afspeelt. De CNRT is in Viqueque dan ook een beperkte groep georganiseerde mensen die wel min of meer steun ontvangt maar de vraag is of zij de bevolking geheel vertegenwoordigt. Iets anders dat opvalt en dat ik bij meer CNRT-afdelingen gezien heb, is dat zij voor 99% uit mannen bestaat.

De CNRT vraagt me of ik huur betaal. Als ik ontkennend antwoord, zeggen ze dat het ook net zou kunnen omdat het huis van de protestantse mensen is, maar niet een huis in eigen bezit maar in bezit van de Indonesische overheid. Dit soort controle beangstigt me een beetje, net als het verhaal dat ik gehoord heb dat je als hulpverleningsorganisatie alleen een vrachtwagen kunt huren via de CNRT. Ik leg vervolgens ook uit wat we als project de komende jaren zouden kunnen doen in Viqueque. Ik besluit met de vraag of ze een motor weten, die me naar Umatolu en Dilor zou kunnen rijden. We lopen naar buiten waar altijd een aantal mensen staat waarvan een deel met motoren. Na een hoop heen en weer gepraat is er iemand die me wel wil vervoeren. Eerst 200.000 Rp en later weet ik het terug te brengen tot 150.000 Rp voor de hele dag. Volgens mij nog veel te veel, maar ja ik heb alleen nog morgen en overmorgen. Ik zeg dat het goed is.

Vrijdag 12 november

Helaas, Dilor gaat vandaag niet door want het regent in de ochtend. We spreken voor morgen af. Ik ga dan maar waarschijnlijk voor de laatste keer een rondje door Viqueque lopen om wat foto's te maken. Vervolgens ga ik bij MSF langs om te vertellen wat ik de laatste dagen voor nieuwe informatie gevonden heb. Als ik ook met een van de Timorezen praat die bij MSF werkt hoor ik dat er problemen zijn met de distributie van de rijst door Caritas en de kerk in Viqueque en Baucau. Niet iedereen zou rijst krijgen. Met MSF heb ik nog een discussie over de UN. Zij zien ook een probleem in de centrale rol van de UN. Op zich hoeft dit geen slechte zaak te zijn maar door slecht management zoals nu het geval is geeft het veel problemen. Kleinere organisaties komen er door de huidige manier van werken slecht van af terwijl zij meestal meer feeling hebben met wat er gaande is in de samenleving dan de grotere. Voor MSF komt binnenkort een extra kracht die zich vooral op vrouwenzaken gaat richten. Via de medische invalshoek wordt ook onderzocht welke mensenrechtenschendingen zoals verkrachting bij vrouwen, hebben plaatsgevonden. Het is eerst intern bedoeld, maar bij voldoende bewijs zal het ook doorgespeeld worden naar anderen. Er komt ook nog een onderzoeker die de rol van de UN en hulporganisaties en de samenwerking tussen hen gaat bekijken.

MSF beperkt zich overigens niet tot medische hulp, zo gaan vandaag vier vrachtwagens met jerrycans, plastic zeilen te gebruiken als dak, en dekens naar verschillende dorpen in de omgeving. Als laatste hebben we het over voedsel. Zij en ook ik hebben geconstateerd, dat er niet de indruk bestaat dat er te weinig voedsel is. Sommige producten zijn er zelfs in overvloed. Het is eerder zo dat door gebrek aan vervoermiddelen het voedsel niet naar elders kan worden getransporteerd. Ook rijst is er misschien niet overal in overvloed, maar een enorm gebrek is er ook niet. Dat bevreemdt, want de pakhuizen van WFP in Viqueque en Baucau liggen vol met rijst. Het is eerder zo, en dat hoor je overal, dat er gebrek is aan zeep, waspoeder, olie en kleding.

In de middag heb ik een gesprek met een van de CIVPOL's. Hij zegt dat er eigenlijk problemen zijn met het krijgen van genoeg UN'ers die naar Oost-Timor willen; want dat werk zou niet genoeg betalen. Verder vindt hij dat het burgerbestuur van de UN veel te laat en met te weinig mensen komt.

Later in de middag ontmoet ik O., ik kom hem op straat tegen. Hij is een van degene die ik graag terug wilde zien. Hij werkte als lokale stafmedewerker voor de UN in het dorp Luca. De dag voor de volksraadpleging en ook de dag zelf hebben we uitgebreid met hem gesproken. Hij is een zeer sympathiek iemand en spreekt goed Engels. Een blik van herkenning maar het duurt even voordat we weten waarvan. Hij is iets veranderd wat onder andere komt omdat hij malaria heeft gehad, zo vertelt hij. We gaan ergens zitten en ik vraag hem wat er na de dertigste augustus in Luca en Viqueque gebeurd is. Hij zegt dat hij en vele anderen direct na de 30ste de heuvels zijn in gevlucht. In Luca zelf is gelukkig weinig vernield. Hij is in oktober Viqueque in gegaan en heeft daarna veel mensen in de heuvels gemeld dat het veilig was en dat ze terug naar huis konden. In Beobe (hier lag de basis van de militia in Viqueque) zouden in totaal 13 lijken zijn gevonden, in stukken gehakt en verbrand. Voor zover bekend zijn de meeste vermoorde mensen actieve CNRT- leden geweest. Interfet heeft een onderzoek ingesteld. De Bupati die alom bekend stond als leider van de pro-autonomie beweging maar ook van de militia is direct naar de dertigste vertrokken en niet meer terug gezien. Blijkbaar voorvoelde hij al de nederlaag. U. en J.G. bijgenaamd D.A. zijn de andere leiders van de militia geweest. Militia en leger zijn op zeventien september uit Viqueque naar Beacu vertrokken en op twintig september per boot uit Beacu vertrokken.

Verder vertelt hij dat zijn huis als een van de weinige in Viqueque afgebrand is. Het is ook het enige huis van UN- medewerkers dat in brand is gestoken. Hij weet niet precies waarom, maar denkt omdat hij vrij aktief was en ook zeer vriendschappelijk met de UN omging. Zo is ook een UN-medewerker bij hem thuis op bezoek geweest. Ik vraag hem ook over plunderingen na dat de milities weg waren. Hij beaamt dat dit gebeurd is. Het huis van zijn grootvader is bijvoorbeeld afgebrand na het vertrek van de milities. Twee weken geleden is er ook een voorval geweest met een pro-autonomie figuur. Deze man was geen lid van de milities en had zelf geprobeerd het geweld en moorden te stoppen. Nadat hij met zijn familie terug was gekomen uit Kupang werd zijn huis bestormd door een groep mensen. Interfet heeft moeten ingrijpen om het geweld te stoppen. O. heeft ook nog de vrees gehad dat milities enkelen van ons vermoord zouden hebben.

Over wat benodigd is in het district Viqueque noemt hij naast het rijtje bekende producten nieuwe boten en netten voor de vissers in Beacu; ook noemt hij techniek en variatie in de landbouw.

Ik heb nog een diskussie met hem over wat ik in Viqueque zou willen doen. Hij is zeer geïnteresseerd en hoopt dat ik volgend jaar terug kom.

Op de terugweg kom ik ineens middenin een begrafenisstoet terecht en thuis gekomen zitten R. en een vriend te wachten. Zij zijn vrienden van J., de man uit West-Papua die we in augustus als waarnemer van Kieper hier ontmoet hebben. We konden hem vervolgens Oost-Timor uitsmokkelen naar Australië waar hij nu asiel heeft aangevraagd. Een brief had ik een paar dagen geleden al achtergelaten bij het huis van R.. Zij hebben nu een brief teruggeschreven aan J.. Ook willen ze graag dat ik bij hen kom eten maar mijn gastvrouw is al aan het koken. Vervolgens als ze horen dat ik in februari 2000 wil terugkomen stellen ze met nadruk dat ze een huis voor me hebben om te verblijven. Ze werken alle twee als broeder in een kliniek.

Ik bedenk me dat als ik wat langer hier zou blijven ik zo langzamerhand een heel netwerk van kontakten heb opgebouwd en zo aan de slag zou kunnen om iets op te gaan zetten.

Die avond komt ineens een UN-wagen voor het huis rijden. Het blijkt M., de districtscoordinator te zijn. Hij is net drie dagen in Baucau geweest en gaat overmorgen dus niet naar Dili. Hij verontschuldigt zich dat hij mij niets gezegd heeft en geeft me 50.000 Rp. Eerst weiger ik deze aan te nemen, maar hij zegt dat hij als moslim dit moet doen. Hij is immers een belofte niet nagekomen, waar hij anders van wakker zou liggen. Vervolgens zegt hij nog dat als ik terugkom en een kantoorruimte plus huis nodig heb, hij ervoor zal zorgen dat ik dat krijg. En weg is hij weer.

Zaterdag 13 november

Na een uur wachten, ja hier hebben ze ook last van Dili-tijd, is daar dan de motor die me naar Dilor brengt.

Het is 07.30 uur en na benzine getankt te hebben, gaan we op weg. De weg die ik nu denk ik voor de negende keer in de ene of de andere richting afleg, blijft prachtig. Tot Umatolu is het zo'n anderhalf uur rijden. Eerst rijden we langs Luca en zoals O. al zei: hier staat alles gelukkig nog overeind. Een paar kilometer voor Umatolu zie ik de eerste verbrande huizen en in Umatolu zelf zie ik tientallen plekken van verbrande huizen. Ook het hoofdkwartier van de militia met als leider Porto is in as gelegd. Ik stap af en vraag naar de K. Desa. Hij was een van degen die in augustus door de milita in elkaar was geslagen en die we naar het ziekenhuis begeleid hadden. Hij blijkt er niet te zijn en ik wordt voorgesteld aan de secretaris van de CNRT. Ik maak duidelijk dat ik graag in het dorp wil rondlopen en wat gegevens wil over wat hier gebeurd is. Hij en zo'n twintig anderen begeleiden me op mijn rondgang.

In Umatolu zijn 79 huizen afgebrand waarvan 8 huizen van militieleden. Een man, J. S. is op 10 september doodgeslagen door de militia. Er zijn 173 mensen uit Umatolu weggevoerd naar West-Timor waarvan 29 militieleden. Slechts 1 persoon is tot nu toe teruggekeerd. De milities maken allen onderdeel uit van de militiegroep uit Dilor en een deel woonde in Umatolu.

We vervolgen onze weg naar Dilor, een halfuurtje rijden verder. Inmiddels zijn 2 wagens van CIVPOL gepasseerd die blijkbaar ook op weg zijn naar Dilor. Later passeren we hen weer omdat de ene CIVPOL links en de andere rechts van de weg staat te plassen met de auto tussen hen in. Het is een grappig gezicht hier midden in de heuvels twee netjes geüniformeerde personen zo te zien staan. In de auto zie ik R. zitten die blijkbaar voor hen tolkt. We groeten elkaar en later in Dilor helpt hij mij af en toe met vertalen.

Ook in Dilor zie je duidelijk de sporen van de vernietigingen die de militia hebben aangericht. Hele delen van Dilor zijn afgebrand en er resten slechts verschroeide plekken.

We stoppen bij een gebouwtje waar meer dan honderd mensen zijn verzameld. Het blijkt dat de CNRT er een bijeenkomst heeft georganiseerd om een districtshoofd te kiezen. We moeten dus wachten om mensen te spreken. Terwijl ik allerlei praatjes maak deels in gebarentaal, met Timorezen die rond het gebouw zitten staat de inmiddels gearriveerde CIVPOL op een afstandje te kijken. Het maakt precies het verschil duidelijk. Terwijl ik allerlei informatie krijg beperkt de CIVPOL zich tot kontakten met officiële vertegenwoordigers. R. helpt me een beetje en vraagt of er iemand is die een beetje Engels kent. Er komt een meisje, Z., van zo'n 15 jaar dat een beetje Engels kent en waar ik de volgende uren mee optrek. Ze doet erg haar best en vindt het ook leuk om te doen. We praten met verschillende mensen en ook met vertegenwoordigers van de CNRT. In Dilor zijn 247 huizen verbrand. Het heeft zich afgespeeld tussen elf en zestien september. Wat ik er uit begrijp gaat het om veertig huizen van militieleden, achtenzestig huizen van CNRT mensen en de rest zijn huizen van anderen. Voor augustus zijn er zes mensen vermoord, daarna niemand. Degene die opdracht gegeven hebben tot de vernietigingen zijn Machilino Lopes, de commandant van de militia, Parado van de TNI afkomstig van Irian Jaya en Nico Demos, subdistrictscommandant van de TNI. Deze informatie is afkomstig van een informant van binnen de TNI. Er zouden 250 militieleden met familie zijn afgevoerd naar West-Timor en 740 anderen. Familie van militia werden ook vaak gedwongen te vertrekken.

Vanaf dertig augustus tot elf september is er verder niets gebeurd in Dilor.

We lopen naar Ahic, een dorp dat aan Dilor vast ligt. We vragen naar de catechist, die we ook heel kort in augustus jl. spraken. Als we bij zijn huis komen zien we dat het afgebrand is. Hij woont nu iets verderop. Hij vertelt dat er in Ahic dertig militieleden waren. Er zijn twee personen vermoord maar een ervan niet door de militie. Degene die wel is vermoord door militie was de buurman van de catechist. Deze laatste is er ook getuige van geweest. De dader was Martinu Soarez en hij heeft zijn slachtoffer dood geslagen. Beide zaken zouden door CIVPOL onderzocht worden. In Ahic zijn 128 huizen verbrand. Het huis van de catechist is verbrand omdat hij bekend stond als iemand die naar onafhankelijkheid streefde. Hij is ook met de dood bedreigd en toen naar Viqueque gevlucht. Van de andere huizen die verbrand zijn waren er vijf van actieve CNRT-mensen en de rest van 'gewone' burgers.

Ook hier wordt, als ik vraag welke goederen echt nodig zijn, het antwoord gegeven: kleren, zout, olie en zeep.

Ik neem afscheid van Z. en zeg haar dat als ik in februari terug kom haar zeker zal opzoeken en misschien wil ze dan helpen met het werk.

We rijden terug naar Viqueque waar ik enigszins door elkaar geschud aankom. Het is 15.00 uur en om 16.00 ga ik naar de familie van E. om afscheid te nemen. Ik maak foto's en ik krijg een grote papaya mee. Ook krijg ik een Timorees doek als afscheidskado.

Aan de UN vraag ik of ze me de volgende ochtend naar MSF willen rijden want met deze organisatie kan ik meerijden naar Baucau.

Zondag 14 november

Het is inpakken en afscheid nemen. S. en F. verzekeren me dat wanneer ik terugkom ik weer dezelfde kamer kan krijgen. Bij MSF blijkt de auto later te gaan dus het is opnieuw wachten geblazen. Het blijkt dat er ook een patiënt uit het ziekenhuis voor behandeling naar Baucau moet. In Baucau bij het kantoor van MSF hoor ik dat er die middag twee auto's naar Dili gaan en ik kan meerijden. Ik kan met hen lunchen en daarna gaan we naar het strand. Het is ongelooflijk in welke luxe zij leven. Koelkasten vol met fris en bier. Heerlijk eten, zoutjes, chips, koekjes, echt alles wat je je maar kunt bedenken. Naar het strand gaan met koelboxen vol met drank. Ik zie het hoofdschuddend aan. Als we in zee zwemmen zien we een grote walvis langs zwemmen op een paar honderd meter afstand. Om 16.00 uur vertrekken we. Het blijkt dat MSF volgens veiligheidsvoorschrift nog steeds in konvooi van twee auto's moet rijden. Het waarom ontgaat mij. Ook melden zij voor vertrek via radiokontact aan Dili dat ze vertrekken; ze noemen het tijdstip waarop ze denken aan te komen in Dili.

Ik zit met twee meiden van ongeveer twintig jaar in de auto die met keiharde disco muziek aan swingend op de voorbank door de verbrande dorpen rijden.

We stoppen in Manatuto. De coördinator van MSF blijft hier achter. In het enige niet afgebrande kantoorgebouw in het centrum op het plein is een bijeenkomst van Gusmao Xanana met NGO's. Hij en de CNRT zijn kwaad op de NGO's omdat de CNRT weinig betrokken wordt in die hulpverlening. Het lijkt erop dat NGO's bepalen wat er nodig is en hoe de hulp gegeven moet worden en niet de Timorezen.

We rijden weer verder naar Dili waar ik afgezet wordt bij Timor Aid.

Maandag 15 november

Ik heb door Dili gelopen en ben naar WFP gegaan om voor J. en mij een vlucht te boeken voor aanstaande woensdag naar Darwin. Dili is veranderd in vergelijking met negen dagen geleden en zeker sinds ik hier aankwam. Straten zijn verder schoongeveegd, veel gebouwen worden ook binnen schoongeveegd, meerder gebouwen zijn nu bewaakt of afgesloten en de markt breidt zich steeds verder uit. De eerste winkeltjes zijn open met weliswaar een zeer beperkt aanbod en ook zijn de eerste eethuisjes geopend. Verder neemt het aantal Microlets, taxi's en trucs ook steeds meer toe.

Dinsdag 16 november

Ik ga op bezoek bij de Human Rights Commity of East-Timor. Het is een NGO die een maand geleden is opgericht door mensen die daarvoor in verschillende kleine NGO's actief waren. Ik heb er al een paar positieve verhalen over gehoord en wil kijken of ze eventueel financieel te steunen zijn vanuit Nederland. Ik wil hen mijn plannen toelichten en kijken in hoeverre we kunnen samenwerken.

Ik heb een gesprek met R.. Zij doet onder andere onderzoek naar seksueel geweld tegen vrouwen.

Het kantoor is kaal, slechts een paar stoelen, tafels en een oude typemachine sieren het gebouw. De grootste problemen die ......heeft is het gebrek aan vervoermiddelen, geen camera's en geluidsopname-apparatuur om getuigenissen en bewijzen vast te leggen, en in het algemeen het gebrek aan alles zoals pen en papier.

Ze willen Oost-Timor gaan indelen in drie regio's waarin ze actief willen zijn.

R. zelf is ook bezig een folder samen te stellen om Oost-Timorese vrouwen bewust te maken wat seksueel geweld is. Een probleem met de onderzoeken die ze tot nu gedaan hebben is dat het moeilijk is met mensen te praten omdat meestal wordt doorverwezen naar de CNRT. Ook de neutraliteit is moeilijk. Ze hebben kritiek op CNRT-leden die mensen die ervan verdacht werden militielid te zijn (geweest), geslagen hebben. Dit wordt hen niet in dank afgenomen.

Ik stel hen voor om voor hun projecten ook geld in Nederland aan te vragen. Verder doe ik mijn verhaal over de plannen die ik heb en stel voor dat het een goed idee is om te kijken hoe we samen kunnen werken. Ze zegt toe het erover te hebben en mij per e-mail te berichten.

De rest van de dag spreek ik met verschillende mensen die kleine projecten hebben die nu ondergebracht zijn bij Timor Aid. Met een van de jongens ga ik s'middags ananassen kopen op de markt.

Na het eten om een uur of 19.30, vraagt een van de jongens of ik een biertje op het strand wil drinken omdat ik morgen weg ga. Ik loop mee naar het strand en daar zijn ook de anderen Oost-Timorese jongens. Ze hebben een doos vol met bier en een bord met vis en een bord met vlees. Om een kampvuurtje liggen stukjes karton om op te zitten. Ik ben zeer verrast. Ze geven me een flesje en dringen aan om wat te eten. Enkelen kennen behoorlijk Engels, anderen niet. Een van en werpt zich op als tolk, ze willen namelijk graag weten wat ik over de toekomst van Oost-Timor denk. Ik vertel mijn verhaal van de 'derde invasie' door UN en hulpverleners en dat dit wel eens een meer verwoestend effect op de Timorese samenleving zou kunnen hebben dan de vorige twee invasies. Er worden nu enorme sommen geld in korte tijd in Oost-Timor gepompt. In hoeverre zal de invloed van ons vooral 'westerse' consumptiedenken en materialisme zich hier doen gaan gelden? Wie beslist nu eigenlijk over de toekomst van Oost-Timor? Ik vertel hen ook hoe in andere gevallen juist door die invasie van UN en hulporganisatie de prostitutie en criminaliteit zijn toegenomen. Het blijkt dat ze veel van mijn kritiek ook zo zien. Verder doet het mij ook goed dat ze kritisch kijken naar de CNRT en ook naar Falantil. Ze zeggen dat ze het zat zijn dat mensen zich als leiders presenteren. De bevrijding van Oost-Timor zien ze ook voor groot deel als resultaat van het werk van studenten en jongeren. De CNRT en anderen zullen moeten oppassen als ze hun macht misbruiken want dat zullen de Timorezen niet pikken. We zitten zo'n drie uur bij elkaar te discussieren en gaan dan slapen. Het is voor mij een zeer geslaagde afscheidsavond geworden.

Woensdag 17 november

s'Morgens wordt ik naar het vliegveld gebracht. Ik hoor nog het verhaal over een aantal lijken die gevonden zijn en begraven zijn door dorpsbewoners. Het is iets wat ik eerder gehoord heb over aangespoelde lijken. Omdat er nog steeds niet echt sprake is van onderzoek begraven de mensen hun doden zonder dat Interfet of de CIVPOL daar iets van weten. Zo verdwijnen veel misdaden tegen de Timorezen onder de grond en in de geschiedenis omdat misschien niemand zich er echt aan wil branden: zand erover en we gaan vrolijk door zonder veel geleerd te hebben.

Als ik opstijg weet ik zeker dat ik hier terugkom om zelf wat te leren en ik hoop ook de Oost-Timorezen iets te kunnen bieden.

zoekarchiefdiscussiereageerhomeenglish