Noodsituatie in
Palestijnse economie
24 jaar van bezetting en Israëlische economische politiek hebben
de Bezette Gebieden in een kolonie veranderd. Door de Westelijke Jordaanoever
en de Gazastrook onder permanent militair bestuur te plaatsen heeft Israël
zichzelf de mogelijkheid gegeven om de economie van die gebieden om te vormen
naar zijn eigen economische behoeften.
Vanaf het begin zijn er in de Israëlische discussie over de
economische verhouding tot de Bezette Gebieden grofweg twee benaderingen geweest.
De ene was die van Moshe Dayan (ex-minister van Defensie). Volgens hem zou het
het beste zijn voor Israël de economie van de Bezette Gebieden zo snel mogelijk
te intergreren in die van Israël. Zo zouden Palestijnse pogingen hun eigen
infrastructuur op te bouwen vernietigd en gestopt worden, en zouden de
overtollige Palestijnse arbeidskrachten opgenomen kunnen worden in de
Israëlische economie.
De andere was die van Pinhas Sapir (ex-minister van Financiën),
die vond dat de Israëlische economie gescheiden moest blijven van die van de
Bezette Gebieden. De benadering van Dayan werd algemeen geaccepteerd, en er
werd een begin gemaakt om de diverse sectoren van de economie op de Westelijke
Jordaanoever te onderwerpen aan die van Israël. De effecten op de Palestijnse
samenleving werden al snel voelbaar doordat een groot deel van de Palestijnse
beroepsbevolking afhankelijk werd gemaakt van en opgenomen werd in de
Israëlische economie. Maar vooral Palestijnse ondernemers werden geraakt door
de toenemende afhankelijkheid: Palestijnen kregen (bijna) geen vergunningen
voor het oprichten van nieuwe fabrieken, een situatie die tot halverwege 1990
zo zou blijven. De Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook waren tot aan de
Intifada een belangrijke ‘binnenlandse’ afzetmarkt.
Landbouw
Direct na de bezetting in 1967 begon de politiek van
landconfiscaties, die de Palestijnse economie raakten tot in het hart: de
landbouw. Vooral op de Westelijke Jordaanoever werd dit gevoeld. In de periode
dat de Westoever onder Jordaans beheer was (vanaf 1950), is er een
ontwikkelingsbeleid gevoerd, waarbij alleen landbouw in dit gebied werd
gestimuleerd. Gevolg daarvan was wel dat de Westelijke Jordaanoever in 1967 een
grote mate van zelfvoorziening kende, veevoer en de meeste andere gewassen
hoefden niet geimporteerd te worden. De Israëlische politiek van landje-pik
heeft een dramatische achteruitgang tot gevolg gehad van de hoeveelheid land
die werd gebruikt voor veeteelt en landbouw. Inwoners van Arab-Rashayda
bijvoorbeeld gebruikten de omliggende heuvels als weidegrond voor hun 20.000
schapen - tot de inbeslagname van 50.000 dunum door de Israëlische autoriteiten
om militaire redenen en het verbod om de grond nog langer te gebruiken. De
dorpelingen moeten hun schapen nu zelf voederen, en hun werkzaamheden zijn nu
niet meer winstgevend. In andere dorpen zijn boeren gedwongen over gegaan tot
het importeren van veevoer, dat ze niet meer kunnen verbouwen omdat hun grond
is geconfisceerd. Het fokken van vee is nu verliesgevend, wat geleid heeft tot
een afname van de hoeveelheid vee. Dezelfde afname doet zich voor in de Bezette
Gebieden m.b.t. groente, fruit en tarwe, het meest belangrijke gewas. Men is nu
grotendeels afhankelijk van importen van de Israëlische markt.
Naast het in beslag nemen van landbouwgrond is er nog een groot
probleem waar de Palestijnse economie mee worstelt: water. 80% van de
watervoorraden staan onder Israëlische controle, de meeste Palestijnse bronnen
zijn in beslag genomen. Palestijnen mogen hun bronnen ten hoogste uitdiepen tot
100 meter, Israëli's tot 500 meter, wat geleid heeft tot het uitdrogen van
Palestijnse bronnen in de buurt van nederzettingen. Sinds 1967 hebben de
Israëlische autoriteiten Palestijnen verboden zelfs maar een bron aan te boren
in de Bezette Gebieden. Tot overmaat van ramp worden als collectieve straf
waterbronnen verzegeld en afgesloten.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat 96% van de Palestijnse
landbouwgrond op de Westelijke Jordaanoever en 50% op de Gazastrook voor
irrigatiewater afhankelijk is van regenopvang. Het is algemeen bekend dat de
opbrengsten van land dat op deze manier wordt gebruikt aanzienlijk lager zijn
dan die van geïrrigeerd land.
Gevolgen van de Intifada en
de Golfcrisis op de economie
De toch al zwaar geteisterde Palestijnse economie heeft de laatste
jaren een aantal zware klappen gehad.
De eerste klap kwam gedurende de Intifada. In een poging de
opstand te breken nam Israël zijn toevlucht tot collectieve straffen, zoals
uitgaansverboden en massale arrestatie van vooral werkende mannen. Samen met de
tijdens de Intifada uitgeroepen stakingen betekende dit een fors verlies van
Palestijnse arbeidsdagen. Belangrijker echter is het toegenomen probleem om aan
werk te komen. Na de golf van geweld eind 1990 (de steekpartijen) zag Israël de
kans schoon om het pasjeswettensysteem voor Palestijnen nog verder aan te
scherpen: Palestijnen hebben nu zelfs een extra, speciaal pasje nodig om in
Israël te mogen werken. Mensen met een strafblad (en dat heb je als Palestijn
nogal snel) krijgen geen pasje, ook al zijn zij nooit vervolgd. Volgens
Israëlische schattingen heeft de maatregel er toe geleid dat 20.000 Palestijnen
die tot die tijd in Israël werkten niet meer over de 'groene lijn' (grens
tussen Israël en de Bezette Gebieden) mogen. Van de ene op de andere dag is 18%
van de Palestijnen werkeloos geworden. Het kollektieve ontslag bracht het
werkeloosheidscijfer onder de Palestijnse beroepsbevolking in een klap op 40%.
Een andere zware slag kwam met de Golfkrisis, die de bodem onder
de Palestijnse economie wegsloeg. Op korte termijn kwam de Palestijnse economie
geheel tot stilstand, door de algehele uitgaansverboden tijdens de 45 dagen
durende oorlog. Er werd niet geproduceerd, niet geconsumeerd. Er kon niet
geoogst worden, wat midden in het oogstseizoen een zware klap voor de landbouw
was. De schade aan de Palestijnse economie door de uitgaansverboden tijdens de
Golfoorlog wordt geschat op 200 miljoen dollar.
De in een oorlog uitgemonde crisis heeft echter ook effekten op
langere termijn. In het verleden stuurden Palestijnse werknemers in de Golf
geld naar de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, zodat mensen daar rond
konden komen. In 1987 waren die overmakingen gelijk aan 10% van het bruto
nationaal produkt in de Bezette Gebieden. Zonder het in Israël verdiende geld
mee te rekenen bedroegen de overmakingen in 1988 210 miljoen dollar, waarvan
89.000 Palestijnen in Koeweit er 100 miljoen voor hun rekening namen. Tijdens
de Iraakse bezetting van Koeweit ontvluchtten veel Palestijnen Koeweit, en
werden er vele ontslagen in andere Golfstaten. Na de oorlog werden velen uit de
Golfregio verjaagd, vooral uit Koeweit. De meeste Palestijnen kwamen tijdens en
na de oorlog terecht in Jordanië, en hebben hun geld achter moeten laten op
rekeningen in Koeweit. Daar staat het nu nog, want de rekeningen zijn bevroren,
en werk is er voor de meesten in Jordanië niet. Dit heeft tot gevolg gehad dat
de geldstroom nu is omgekeerd: geld uit de Bezette Gebieden wordt nu
overgemaakt naar familieleden in Jordanië.
Het opzetten van een eigen, Palestijnse economie is nagenoeg
onmogelijk, omdat alle economische middelen in handen zijn van de Israëlische
bezetter.Het is voor Palestijnen verboden te concurreren met Israëlische
producten, het opzetten van bedrijven vindt plaats aan de hand van Israëlische
economische prioriteiten en ze zijn dan ook uitsluitend gericht op de
Israëlische markt. Banken zijn overbodig in Bezet Gebied, omdat banken enkel
zin van bestaan hebben als zij de ingelegde spaargelden kunnen beleggen. In de
Bezette Gebieden geldt echter een investeringsverbod voor Palestijnen.
Belastingheffing is een andere manier die gebruikt wordt om de
Palestijnse economie te controleren. Volgens de 4e Conventie van Geneve is
belastingheffing in bezette gebieden door de bezetter toegestaan, mits niet
buitensporig hoog en bedoeld voor het welzijn en de veiligheid van de
plaatselijke bevolking. Buiten inkomstenbelasting betalen de Palestijnen BTW en
wegenbelasting, die, overbodig te vermelden, niet de Palestijnse gemeenschap
ten goede komen De Palestijnen betalen via de belastingen hun eigen
onderdrukking.
Als we naast het voorafgaande ook nog de demografische problemen
vermelden waar Palestijnen mee kampen (een groei van de bevolking met 3,5% per
jaar) betekent het dat straks een verdubbelde Palestijnse bevolking moet leven
op steeds minder land, met steeds minder werk en steeds minder mogelijkheden om
in eigen onderhoud te voorzien. Dit probleem speelt al sinds 1967, een
toenemende bevolking en b.v de Israëlische weigering bouwvergunningen af te
geven.
De situatie is nu nog enigszins draaglijk omdat er tijdens de
Intifada een soort thuiseconomie is ontstaan. Tuinen worden gebruikt om
gewassen te verbouwen, olijfbomen geoogst voor olijfolie en -zeep, groenten
worden geconserveerd. De sociale structuur in de Bezette Gebieden zorgt voor
opvang van werklozen, het beetje inkomen dat er ondanks Israël's politiek is
wordt verdeeld. Het is echter onduidelijk hoe lang deze situatie voort kan
duren.
In Israël zelf begint nu ook het besef door te dringen dat men
niet eindeloos door kan gaan met het terugsturen naar de Bezette Gebieden van
Palestijnen die niet meer in Israël kunnen werken, terwijl de traditionele
bronnen van financiële hulp van buitenaf zijn opgedroogd. Op den duur zal de
situatie exploderen. Daarom zijn er de laatste maanden een aantal beperkingen
versoepeld. Palestijnen mogen meer geld meenemen vanuit Jordanië, beperkingen
op huizenbouw zijn versoepeld.
Bovendien is Israël er in 1990 plotseling toe overgegaan vergunningen
te verstrekken voor de vestiging van bedrijven en fabrieken in Bezet Gebied,
tot nu toe 83. Deze zullen natuurlijk op geen enkele manier een einde kunnen
maken aan de de economische crisis in Palestina, aangezien die het gevolg is
van de Israëlische bezetting.
De Israëlische politiek in de Bezette Gebieden is er sinds 1967 op
gericht geweest de Palestijnse economie en infrastruktuur te vernietigen. Grote
groepen Palestijnen zijn als gevolg daarvan de Israëlische arbeidsmarkt
opgejaagd, waar zij als dagloners voor weinig geld het werk deden dat Israëli
niet wilden doen. Door de toegenomen immigratie en het feit dat Palestijnen uit
de Bezette Gebieden in Israël steeds meer als veiligheidsrisico worden gezien,
is er nu sprake van dat Palestijnen massaal worden teruggejaagd naar Bezet
Gebied. De pasjeswetten en de nederzettingenpolitiek hebben er voor gezorgd dat
de Palestijnen nu feitelijk in thuislanden wonen. De Israëlische autoriteiten
beseffen zich goed dat er in die thuislanden een zeer explosieve situatie is
ontstaan omdat mensen daar zo langzamerhand van al hun bestaansmiddelen zijn
beroofd. De plotselinge afgifte van allerlei vergunningen lijkt dan ook vooral
een poging de druk van de ketel te halen de Palestijnen opnieuw in te zetten
als goedkope arbeidskrachten ten gunste van de Israëlische economie.
Het is een nieuwe poging de greep op de Bezette Gebieden te
verstevigen.