Wapens en olie - De nakende oorlog tegen Irak
 Mon Dec 16 '02

Door Peter Custers en Tom Truyts

Uit De Nar 176
Vraag een gratis proefnummer aan! info@denar.be

 

Steeds meer valt in het Amerikaanse kamp de roep tot een oorlog tegen Irak te horen. In tegenstelling tot de Tweede Golfoorlog in 1991, toen Irak gemakkelijk als de agressor van een klein en ‘vrij’ land kon worden gebrandmerkt, klinken de Amerikaanse pro-oorlogsargumenten vandaag krampachtig en gezocht, dermate zelfs dat de traditionele bondgenoten niet overtuigd zijn. In dit artikel ontleden we twee drijfveren die wel overtuigend de noodzaak van een oorlog tegen Irak aantonen: wapens en oorlog.
 

Steeds meer valt in het Amerikaanse kamp de roep tot een oorlog tegen Irak te horen. In tegenstelling tot de Tweede Golfoorlog in 1991, toen Irak gemakkelijk als de agressor van een klein en ‘vrij’ land kon worden gebrandmerkt, klinken de Amerikaanse pro-oorlogsargumenten vandaag krampachtig en gezocht, dermate zelfs dat de traditionele bondgenoten niet overtuigd zijn. In dit artikel ontleden we twee drijfveren die wel overtuigend de noodzaak van een oorlog tegen Irak aantonen: wapens en oorlog.



Washington roffelt de oorlogstrom: een ‘preventieve’ oorlog tegen Irak, of meer nog tegen zijn dictator Saddam, is voor Bush junior en een groot deel van zijn administratie een logische volgende stap in de oorlog tegen het wereldwijde terrorisme. Bush stoot hiermee op sterke tegenstand van belangrijke bondgenoten in de internationale gemeenschap: Iran (Iraks traditionele erfvijand), superbondgenoot Saoedi-Arabië, de meeste Europese bondgenoten, waaronder Duitsland en Frankrijk, en verder onder meer Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties Kofi Annan zijn tegen een Amerikaanse ‘interventie’. Zelfs de heersende klasse in de Verenigde staten is verdeeld over de wenselijkheid van een oorlog: vooraanstaande militairen hebben hun (militaire) twijfels en ook in republikeinse rangen kan men oppositie registreren. Desondanks gaan de voorbereidingen voor de oorlog volop verder. Om de imperialistische noodzaak van een Derde Golfoorlog in de hoofden van de Amerikaanse leiders te begrijpen, worden in dit artikel twee blokken economische motieven ontleed. Een eerste is de productie en export van wapens en meer algemeen de conjunctuurcycli van de Amerikaanse en wereldeconomie en het Amerikaanse economische beleid. De wapenproductie en militaire uitgaven van de Amerikaanse staat hebben sinds de Tweede Wereldoorlog een dominante rol gespeeld in het economisch beleid van de VS, zodat we beide motieven samen kunnen behandelen. Een tweede motief is de controle over de wereldvoorraad aardolie en de energienoden van de Amerikaanse supermacht en de andere grootmachten.

Wapens en economie, golfoorlog II

We beginnen dit deel van het verhaal in de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen het economische beleid van de Reagan-administratie werd gekenmerkt door ‘militair keynesianisme’2. Keynesianisme houdt als theorie onder meer in dat de staat wanneer het economisch minder goed gaat, een deficitair beleid mag voeren, d.w.z. meer geld mag uitgeven dan er via belastingen in kas komt en dit tekort dan met leningen kan financieren. De Reagan-administratie slaagde hierin door de Amerikaanse rentevoeten kunstmatig de hoogte in te drijven, zodat de Amerikaanse staat niet alleen kapitaal van Amerikaanse bedrijven en privé-personen aantrok, maar ook enorme hoeveelheden geld van kapitalisten over de gehele wereld kon aantrekken. De grote massa van de financiële middelen die de Amerikaanse staat zo absorbeerde, werden vooral geïnvesteerd in de Amerikaanse militaire industrie, om zo te proberen de economische conjunctuur bij te sturen.



Een belangrijke verklaring voor de Amerikaanse voorkeur voor het militair-industriële complex als instrument voor het economisch beleid zijn twee kenmerken van deze industriële sector. Het overgrote deel van de markteconomie wordt immers bevolkt door bedrijven die onderling verbonden zijn doordat zij onder elkaar grondstoffen, halfafgewerkte of volledig afgewerkte producten kopen of verkopen. De militaire sector verschilt hier echter sterk van: hier is er immers maar één koper binnen de VS, namelijk de staat, die enkel als koper optreedt. Aan de andere zijde staan enkele wapenproducenten, die enkel als verkopers optreden. Deze ‘niet-wederkerigheid’ maakt het voor de regering gemakkelijker om deze industriële sector te manipuleren in functie van het uitgestippelde economische beleid. Daarnaast is er de Amerikaanse mededingingswetgeving, die stelt dat indien de staat een grote aankoop wenst te doen, zij aan alle (dus ook buitenlandse) ondernemingen de kans moet geven een offerte in te dienen. Militaire aankopen vormen ook hierop een uitzondering, zodat de regering zeker kan zijn dat de gespendeerde middelen zeker bij Amerikaanse bedrijven terechtkomen, en dus niet elders de economie stimuleren.


Na enkele jaren van aanvankelijke euforie onder de Amerikaanse leidende klasse, werden gedurende de latere jaren tachtig de risico’s van het militair-keynesiaanse beleid van de Reagan-administratie steeds duidelijker. De expansie van de militaire sector ging immers ten koste van de civiele industrieën: de hoge intresten op overheidsobligaties zorgden ervoor dat kapitalisten eerder in overheidsleningen (en bijgevolg in wapenproductie) dan in burgerlijke projecten gingen investeren, zodat in de tweede helft van de jaren tachtig de investeringen in de civiele sectoren afnamen. Daarnaast was er het risico dat andere economische grootmachten gingen protesteren tegen de kanalisering van internationaal kapitaal naar de VS, en dus weg van de andere kapitalistische nationale economieën. In oktober 1987 was een meningsverschil tussen Duitsland en de VS over de Amerikaanse intrestvoeten dan ook de directe aanleiding voor de grootste beurscrash sinds het crisisjaar 1927. Sinds deze crisis was het voor iedereen duidelijk dat de regering Reagan haar economisch beleid niet lang meer zou kunnen financieren, en dat een pijnlijke heroriëntatie van de economie weg van de staatsafhankelijke militaire industrie zich opdrong. De Tweede Golfoorlog van 1991 vond plaats tijdens het dieptepunt van de Amerikaanse conjunctuurcyclus, en liet aan de Amerikaanse regering toe de economie relatief pijnloos te heroriënteren naar een expansie van de IT-sector.


De oorlog vergemakkelijkte deze overgang zowel direct, doordat hij wereldwijd de vraag naar raketten, gevechtsvliegtuigen, bommen en ander wapentuig stimuleerde, als indirect, door als een reusachtige reclamestunt de superioriteit van de Amerikaanse militaire technologie voor heel de wereld aan te tonen. De enorme stimulans die de oorlog voor de Amerikaanse wapenexport betekende, liet aan de regering toe haar militaire uitgaven af te bouwen, zonder de militaire industrie in een plotse crisis te storten (met bijhorende werkloosheid en sociale onrust). De oorlogspolitiek van Bush senior en de afslachting van het Irakese leger betekende een enorm zakelijk succes voor de Amerikaanse industrie, zoals de cijfers van de VS-wapenexport aantonen. Bovendien liet de Tweede Golfoorlog toe dat de uitpuilende militaire stocks, die eerder met het geabsorbeerde internationale kapitaal werden opgebouwd, gebruikt werden en zelf deels op rekening kwamen van de andere oorlogvoerende staten die deel uitmaakten van de internationale coalitie tegen Saddam en voor de ‘bevrijding’ van Koeweit.

Na de golfoorlog

De huidige economische situatie in de VS doet ons in het licht van het voorgaande weinig goeds verwachten. Sinds maart van dit jaar zijn de aandelenkoersen op Wall Street en andere beurzen aan een steile neergang begonnen, waarvan zij voorlopig nog niet hersteld lijken. De hoeveelheid papiergeld die op de beurzen verloren ging, wordt voor de VS alleen al op zo’n 7600 miljard dollar geraamd, zodat deze crash, of de neergang die zich sinds 11 september 2001 langzaam doorzet, door vele analisten reeds met de financiële crisissen van 1929 en 1987 vergeleken wordt. Tezelfdertijd is de reële economie (i.e. de werkelijke industriële productie, en dus niet louter de financiële aandelenkoersen) in de VS nog steeds niet hersteld van het recessiejaar 2001, zodat de erg lage economische groei snel weer kan omslaan in recessie (negatieve groei dus). Het vertrouwen in het economisch beleid bij de leidende economische klasse is, na een korte herleving door de maatregelen in het zog van 11 september 2001, erg laag, zodat de Amerikaanse economie zich vandaag in een uiterst kwetsbare toestand bevindt.

Een bijkomend kenmerk van de huidige economische crisis in de VS, is dat precies de ICT-sector, die de motor was van de economische groei en kapitalistische weelde tijdens het voorbije decennium, zich vandaag in een toestand van overcapaciteit weet. De bedrijfsleiders van de bedrijven uit de ‘new economy’ lijken de voorbije jaren, gedreven door een te groot optimisme over de verwachte winsten, al te veel te hebben geïnvesteerd in productiecapaciteit. Dit maakt dat precies de economische sector die gedurende het voorbije decennium de motor was van de economische opleving en het geliefkoosde instrument van de Amerikaanse staat ter stimulering van de economie, nu zelf in crisis verkeert, en derhalve onbruikbaar is voor de overheid om het economische groeiproces weer op gang te trekken.

Het lijkt erop dat de Amerikaanse overheid, bij het uittekenen van een nieuw economisch beleid om het kapitalistische bestel weer uit het slop te halen, eens te meer zijn oog heeft laten vallen op haar geliefkoosde economische sector: de militaire industrie en de militaire budgetten. De verandering viel al waar te nemen in de laatste jaren van het Clinton-tijdperk, zette zich door tijdens de beginjaren van Bush junior, om een hoge vlucht te nemen na de gebeurtenissen van 11 september 20013. Hoewel vanaf de helft van de jaren negentig de VS-uitgaven aan wapentuig reeds de som van de militaire uitgaven van alle andere militaire grootmachten samen overtrof, werd het budget voor de jaren 2002 en 2003 toch nog fors opgetrokken tot 379 miljard dollar.


In deze context zou een oorlog tegen Irak de Bush-administratie om minstens drie redenen zeer goed uitkomen en zo de terugkeer naar het militair-industriële complex als instrument van het economisch beleid vergemakkelijken. Ten eerste zou een oorlog tegen een tegenstander met een bedenkelijk lage slagkracht (het kaliber van het huidige Irak) de positie van de Amerikaanse wapenexport op de wereldmarkt beveiligen of zelfs versterken, tegen onder meer de agressieve verkooppolitiek van de Russen in. Ten tweede zou deze oorlog de ideale aanleiding zijn om de eigen militaire industrie ook direct te ondersteunen, daar zo’n oorlog ongetwijfeld nog grote bestellingen aan bommen, raketten, vliegdekschepen, enzomeer voor de eigen troepen zou betekenen. Deze sterke economische impuls zou, ten derde, net als in 1991 ook nu weer op een erg cruciaal moment in de Amerikaanse conjunctuurcyclus komen, namelijk op het dieptepunt, waar de economie zit te wachten op een schok en motor om de groei weer op gang te trekken. Anderzijds moeten we wel vast stellen dat de heroriëntatie ditmaal in de tegengestelde richting gaat, weer naar een militarisering van de economie. Deze oriëntatie van het economisch bestel naar het militaire (bij gebrek aan andere kapitalistische beleidsplannen als motor voor de economische groei) betekent enerzijds een gigantische verspilling van werkkracht en grondstoffen. Deze zouden ook voor de algemene menselijke welvaart kunnen worden gebruikt, maar worden nu ingezet voor de productie van wapens. Anderzijds houdt deze keuze eveneens de noodzaak tot het provoceren van oorlogen in zich.

Olie ten tijde van de Tweede Golfoorlog

Bij dit eerste argument voegen we nog een tweede imperialistisch argument, dat ook aantoont waarom de VS precies een oorlog tegen Irak wensen: de controle over de olievoorraden en de enorme olienoden van de VS en de geïndustrialiseerde wereld om hun economieën draaiende te houden. Zoals geweten betekende olie reeds vanaf de oprichting van het OPEC-kartel in de jaren zestig dé hefboom voor de verwerving van economische rechten door de zuidelijke niet-geïndustrialiseerde staten, die voor hun inkomsten grotendeels afhankelijk zijn van de export van grondstoffen naar industrielanden in het noorden. Sinds in 1973 de OPEC-staten voor de eerste keer de prijs van ruwe olie gevoelig lieten stijgen en daarenboven de olievoorraden nationaliseerden, was de controle over de olievoorraden de inzet van een voortdurende machtsstrijd tussen de imperialistische staten uit het noorden en de olieproducerende landen uit het zuiden, vooral gesitueerd in het Midden-Oosten. De bezetting van Koeweit door Irak in 1990 betekende een belangrijke machtsverschuiving in dit conflict. Het golfstaatje Koeweit, ooit gecreëerd door de Britten om een ‘onafhankelijke’ controle over de olievoorraden onder zijn woestijnen te garanderen, is ondanks zijn kleine territorium een olieproducent van formaat. De verovering van de Koeweitse oliereserves door Irak, zelf een belangrijke oliestaat, betekende een grote versterking van de positie - binnen de OPEC en in de wereldeconomie - van een staat die klaar was om de macht van het imperialistische Westen te tarten: het Irak van dictator Hoessein.


Dat de Koeweitse heersende klasse onmetelijk rijk was en als superkapitalisten erg veel financiële belangen in het Westen hadden, en dat de VS op dit kapitaal aanspraak zou kunnen maken om de kosten van een oorlog (en jaren militair-keynesiaans beleid – zie eerder) te verhalen, is allicht eveneens een argument pro-oorlog geweest.

Een cruciale rol in de Amerikaanse herovering van de Koeweitse olierijkdom (‘voor de vrijheid en soevereiniteit van het Koeweitse volk’) werd gespeeld door het feodale koninkrijk Saoedi-Arabië. Deze eveneens machtige oliestaat is traditioneel een trouwe bondgenoot van de VS en was zelfs vaak het Amerikaanse (westerse) Trojaanse paard in de besluitvorming van de OPEC door in deze vergadering steeds de olienoden van de VS te verdedigen: militaire steun in ruil voor olie. Saoedi-Arabië droeg bij tot de herovering van Koeweit op twee belangrijke manieren. Ten eerste leende het zijn territorium aan de Amerikaanse troepen als uitvalsbasis om Irak te bestoken. Veel crucialer was echter de economische ondersteuning van de oorlog: op het moment dat vele commentatoren de kans op een Amerikaanse overwinning in twijfel trokken omdat de oorlog een fatale stijging van de olieprijzen en bijgevolg een wurging van de westerse economieën zou betekenen, zette Saoedi-Arabië zijn maximale capaciteit in om olie op te pompen en slaagde het erin de prijs voor een vat ruwe olie op een redelijk niveau te houden4.

machtsverhoudingen binnen OPEC

Indien we vandaag het Midden-Oosten overzien, stellen we vast dat ondanks de herovering van Koeweit in 1991, de oliebelangen van de imperialistische grootmachten vandaag allesbehalve veilig zijn. De reden hiertoe wordt geïllustreerd door een uitgelekte nota van de Rand-stichting, een denktank die voor het Pentagon werkt, waarin gewaarschuwd wordt dat Saoedi-Arabië niet langer als een bondgenoot, maar eerder als een vijand moet worden beschouwd. Niet alleen is de gemiddelde Saoedi stevig anti-Amerikaans van opvatting, de onderzoeken naar de aanslagen 11 van september stelden eveneens vast dat de Saoedische leidende klasse als gulle sponsor van Osama goeddeels betrokken was bij de al-Qaeda acties tegen de Amerikaanse torens. Hoewel de Saoedische regering zich in woorden een trouwe bondgenoot van de VS blijft noemen, weigert het dit keer wel de toegang aan de Amerikaanse troepen, en sprak het zich reeds expliciet uit tegen een oorlog, zodat Amerikaanse en Israëlische haviken in hun stoutste plannen ook reeds de verovering van Saoedi-Arabië en Iran plannen. De Amerikaanse noodzaak om, na het Saoedische slippertje, in Irak en eventueel ook in de genoemde buurlanden een pro-Amerikaanse regering te installeren is de allerbelangrijkste reden waarom de VS (en schoothond Groot-Brittannië) per se tot een oorlog in Irak willen komen.

De installatie van een pro-Amerikaanse regering in Bagdad zou een bijzonder zware slag betekenen voor de OPEC, dat zwarte beest van de VS. De controle over de wereldolieprijs (en dus prijsverlaging) zou een steun in de rug voor de Amerikaanse economie kunnen betekenen. Daarnaast zou Washington via deze macht over (en verlaging van) de olieprijzen meteen afrekenen met enkele van haar erfvijanden in de OPEC: Libië; Iran en Venezuela. In het droomscenario van vice-president Richard Cheney is de creatie van een satellietregering in Iran en de ontmanteling van Saoedi-Arabië met de installatie van een emiraat, onder Amerikaans protectoraat, in de olierijke en sjiietische provincie Hassa dan de volgende stap5.

Een interessant geval in dit conflict is Rusland, dat zelf over erg grote olievoorraden beschikt en zich al verscheidene malen tegen een mogelijke oorlog verzette (ja, zelfs de traditioneel goede banden met Irak nog eens bevestigde met nieuwe samenwerkingsakkoorden). De reden hiertoe lijkt te zijn dat de VS gedurende de voorbije jaren sterk geïnteresseerd zijn geraakt in de Russische olievoorraden, die sinds enkele jaren geëxploiteerd worden door een handvol kapitalistische monopolistische bedrijven (met meer dan een oliegeurtje) zoals Lukoil en Yukos. Hoewel Rusland een groot deel van zijn olieproductie voor eigen gebruik nodig heeft, stelde het Amerikaanse tijdsschrift Home Affairs in zijn maart-april nummer van dit jaar verheugd vast dat de Russische olieproductie was toegenomen tot een half miljoen vaten per dag, waardoor het de grootste olie-exporteur buiten de OPEC wordt. Het spreekt nu voor zich dat George W’s nieuwe vriendje Poetin zich deze troeven niet zomaar zal laten afsnoepen, en de marktmacht van zijn grote kapitalisten zal willen beschermen. Dit verklaart waarom Poetin enerzijds slechts met moeite over de streep kon worden gehaald om in 2001 samen met de OPEC-landen de olieproductie te beperken (de trouwe vriendschap met de VS), maar anderzijds toch niet wil dat de OPEC-staten Irak, Iran en Saoedi-Arabië onder Amerikaanse controle komen, waardoor de eigen positie sterk zou devalueren.

Het belang van de Russische rol in dit imperialistische spektakel mag anderzijds ook weer niet overdreven worden. Omdat de wereldvraag naar olie onder impuls van de groeiende vraag van de nieuwe industrielanden in Zuidoost-Azië en van China (China is een netto-importeur van olie sinds 1993) blijft groeien, kunnen de Westerse regeringen onmogelijk om het Midden-Oosten heen. De toename van de Russische export wordt al snel volledig door deze groeiende vraag naar olie geabsorbeerd, zodat de controle over de olievoorraden in Irak, Iran en Saoedi-Arabië van cruciaal belang blijft voor het kapitalistische bestel.


We hopen hiermee duidelijk te hebben aangetoond dat de Amerikaanse oorlog tegen Irak geen oorlog is om de wereld te beschermen tegen massavernietigingswapens (wie heeft hier overigens de meeste massavernietigingswapens?) of voor vrijheid en democratie, maar eerder het kronkelen van het westerse imperialisme/globale kapitalisme om te overleven. Ook toont het bovenstaande aan dat niet enkel door de verregaande verpaupering van onder meer zwart Afrika en door de rampzalige economische crisissen in Latijns-Amerika, maar ook door de toenemende spanningen op de oliemarkt en door het onvermijdelijke zwichten voor het militaire complex, het globale kapitalisme tijdens de laatste jaren steeds dieper in een crisis verzinkt. Hiahiahia...!


1 Gebaseerd op een workshop-tekst van Peter Custers, gepresenteerd op de laatste Europese Peoples’ Global Action conferentie te Leiden, vertaald en bewerkt door Tom T.

2 Dit militair-keynesianisme is typerend voor het gehele naoorlogse economisch beleid in de VS, en dus niet enkel typisch voor de Reagan-regering. Een belangrijke bijdrage tot de analyse van dit militair-keynesianisme werd overigens geleverd door de Belgische marxistische econoom Ernest Mandel (Der Staetkapitalismus – Versuch einer Marxistischen Erklaerung (1974))

3 Nochtans blijven de militaire uitgaven van de Bush-administratie vandaag met 3% van het BNP duidelijk lager dan de 6% van het BNP onder Reagan.

4 De olieprijs steeg tot even boven de 30$ per vat, maar bleef ruim onder de voorspelde 60$ of meer.

5 Zie hierover onder meer: I. Ramonet, ‘Vassalité’ in Le Monde Diplomatique, oktober 2002.

www.denar.be