Het Heilig Oliesel (2)

Stan van Houcke
Verschijnt in de Humanist april 2003

 

‘De verborgen hand van de markt zal nooit werken zonder een verborgen vuist. McDonalds kan niet floreren zonder McDonnell Douglas, de ontwerper van de F-15,’ zo omschreef Thomas Friedman het uitgangspunt van de Amerikaanse buitenlandse politiek. De vooraanstaande columnist van de New York Times voegde er tevreden aan toe: ‘De verborgen vuist die de wereld veilig houdt voor de technologie van Silicon Valley heet het Amerikaanse Leger, Luchtmacht, Marine en het Mariniers Korps.’ Op zijn beurt verklaarde een andere Amerikaanse strategische denker, Stephen Pelletiere: ‘Het draait om de olie, maar u moet weten binnen welke context. Het is niet zo dat de Verenigde Staten de olie van Irak fysiek moet bezitten, het is dat de Verenigde Staten het vruchtgebruik, de heerschappij over de olie moet hebben. Want als het die zeggenschap er niet over heeft, dan heeft het geen greep op OPEC en kan het de wereld olieprijs niet bepalen. Daarnaast: als de Verenigde Staten de Irakese olie niet beheerst, als de Irakezen er de heerschappij over hebben, dan zullen de Irakezen ervoor zorgen een regionale supermacht te worden en dat zal botsen met de Amerikaanse belangen in de Golf.’ Met deze feiten als achtergrond voorspelde Pelletiere al meer dan een jaar geleden een Amerikaanse invasie van Irak. Als voormalig hoofd van de sectie Irak van de CIA en emeritus hoogleraar Nationale Veiligheid van het Army War College weet Pelletiere uit eerste hand wat de drijfveren zijn achter de Amerikaanse energie politiek. Centraal daarbij staat de snel toenemende Westerse afhankelijkheid van olie uit de OPEC-landen. Volgens de National Energy Policy Development Group van het Witte Huis, met aan het hoofd vice president Cheney, is sinds 1985 de Amerikaanse olie import verdubbeld en zal tegen 2020 tweederde van zijn benodigde olie moeten worden ingevoerd, waardoor ‘de Golf de voornaamste focus van de internationale energiepolitiek van de Verenigde Staten [zal] zijn,’ aangezien ‘een aanzienlijke inkrimping van de wereldwijde olievoorziening onze economie ernstig zou treffen… onze buitenlandse- en economische politiek ingrijpend zou beperken.’ In het kader daarvan sprak het Congres met generaal Tommy Franks, commandant van de Amerikaanse troepen in het Perzische Golf gebied, om vervolgens te concluderen dat het verschaffen van de ‘toegang tot energiebronnen’ in die regio zijn voornaamste taak is. Vooruitlopend daarop heeft de Verenigde Staten in de jaren negentig in acht olielanden militaire bases aangelegd.

 

Hoe vitaal de onbelemmerde oliestroom uit dat gebied is blijkt uit de feiten. Tot het einde van de jaren zestig beheerste zeven Westerse concerns de hele aardolie industrie. Maar toen begon het ene na het andere olieproducerende land zijn aardolievoorraden te nationaliseren. Bovendien werkten ze steeds nauwer samen binnen de in 1960 opgerichte OPEC, met als gevolg dat zij de prijs van ’s werelds meest vitale grondstof gingen bepalen. De consequenties van die machtswisseling werden in 1973 pijnlijk merkbaar toen na de Jom Kippoer Oorlog de Arabische OPEC-landen de prijs van een vat olie met zeventig procent verhoogden, waardoor de meeste Westerse naties in een economische crisis belandden. Inmiddels is -gezien vanuit het perspectief van de rijke industrielanden - de situatie nog meer verslechtert, aangezien de wereld olievoorraden binnen afzienbare tijd hun hoogtepunt bereiken en er van dan af aan steeds minder olie op aarde zal zijn. Een van de deskundigen die daarop wees is Kenneth Deffeyes, emeritus hoogleraar van de Princeton Universiteit, adviseur van de olie industrie en jarenlang werkzaam geweest op het onderzoekslaboratorium van Shell in Houston. Twee jaar geleden verscheen zijn boek ‘Hubbert’s Peak. The Impending World Oil Shortage,’ waarin hij schreef over de oliegeoloog King Hubbert, die aan de hand van een door hem ontworpen model al in 1956 voorspelde dat de Amerikaanse olieproductie begin jaren zeventig zou pieken. De Verenigde Staten zou vanaf dat moment olie moeten gaan importeren. Zijn berekening kwam precies uit. Deffeyes constateert dat ‘rond 1995, verschillende analisten de methode van Hubbert begonnen toe te passen op de wereld olieproductie, en de meesten van hen schatten dat het piekjaar voor de olie op aarde tussen 2004 en 2008 zal zijn.’ Een conclusie die gedeeld wordt door Colin Campbell, afgestudeerd in Oxford en veertig jaar lang als exploratiegeoloog werkzaam geweest in de olie industrie, auteur van ‘The Coming Oil Crisis.’ Als gerespecteerd wetenschapper vroeg het Britse Lagerhuis hem in 1999 een lezing te geven over zijn vakgebied. Campbell waarschuwde de parlementsleden dat rond 2008 de aardoliereserves over hun hoogtepunt heen zijn en dat ‘de productie dan haar onvermijdelijke… afname zal beginnen met ongeveer drie procent per jaar. Toenemende tekorten zullen ontstaan, landbouw en transport zullen ernstig getroffen worden. De wereldwijde markt zal aan een eind komen door hoge transportkosten.’ Hij attendeerde zijn gehoor erop dat het vinden van nieuwe olievelden in de jaren zestig piekte en dat ‘we nu maar één vat vinden voor elke vier vaten die we verbruiken,’ met als resultaat dat de welvaart in ons deel van de wereld volledig afhankelijk wordt van de elf OPEC-naties, waar 77 procent van alle oliereserves liggen. Maar liefst 67 procent van die olie ligt in slechts vijf landen in het Midden Oosten. Campbell waarschuwde het Britse parlement dan ook dat binnenkort ‘de landen in het Midden Oosten… beseffend dat ze geen competitie hebben, zich dan vrij voelen om veel hogere prijzen op te leggen… Ik vind het absurd dat het beheer over het uitputten van de wereldvoorraad van de meest belangrijke brandstof over wordt gelaten aan een paar feodale families in het Midden Oosten. De regeringen die de olie afnemen zouden zich moeten realiseren waar hun belangen liggen.’

 

Vanuit deze achtergrond is het Amerikaanse en Britse militaire optreden te verklaren. Kon de Verenigde Staten tot begin jaren zeventig nog zelf in zijn oliebehoefte voorzien, nu moet het al 55 procent importeren. Daarmee wordt ’s werelds machtigste staat steeds afhankelijker van de OPEC landen, op Venezuela na alle naties met een overwegend islamitische bevolking. In 1998, tijdens het presidentschap van Clinton, bepleitte een groep neoconservatieven in een brief aan het Congres voor militair ingrijpen. ‘We moeten voorbereid zijn om die macht te gebruiken om onze vitale belangen in de Golf te beschermen - en zonodig, moeten we helpen Saddam ten val te brengen.’ De brief was ondertekend door de huidige vice president Cheney, de huidige minister van Defensie Rumsfeld, de huidige onderminister van Defensie Wolfowitz, de huidige onderminister van Buitenlandse Zaken Armitrage, benevens een aantal leidinggevende functionarissen uit de olie industrie, en tenslotte de voormalige onderminister van Defensie en huidige voorzitter van de Raad voor Defensiepolitiek van het Pentagon Richard Perle, die in 1996 samen met drie andere vooraanstaande joodse Amerikanen het rapport schreef ‘A Clean Break: een Nieuwe Strategie voor het Veilig Stellen van het Rijk,’ waarin toenmalig premier Netanyahu werd geadviseerd de Oslo Akkoorden te verwerpen en om de West Bank en Gaza onmiddellijk te annexeren. Daarnaast pleitte deze extremisten voor het elimineren van Saddam Hoessein als eerste stap op weg naar het omverwerpen van de regeringen van Syrië, Libanon, Saoedi Arabie en Iran. Kortom: de machtige olielobby en de pro-Israel lobby hadden elkaar gevonden in een gemeenschappelijk streven: het verwijderen van Saddam Hoessein. Niet omdat hij een schurk is, maar om enerzijds de olie te beheersen en anderzijds de Israëlische hegemonie over het Midden Oosten te handhaven, die alleen maar kan blijven bestaan zolang ‘de nationale veiligheid’ van de Verenigde Staten niet bedreigd wordt, dat wil zeggen: zolang het niet overgeleverd is aan de politiek van de islamitische olielanden. December 1999 verscheen het beleidsstuk ‘Een Nationale Veiligheids Strategie voor een Nieuwe Eeuw,’ speciaal geschreven voor het Witte Huis. In de introductie wordt meteen gedefinieerd hoe breed het begrip ‘nationale veiligheid’ is, namelijk ‘de economische welvaart van onze samenleving,’ waaraan wordt toegevoegd dat ‘we zullen doen wat we moeten doen om deze belangen te verdedigen… gebruik makend van onze militaire macht unilateraal en resoluut.’ Donald Losman, hoogleraar economie aan de National Defence University, die onder het ministerie van Defensie valt, constateerde dan ook dat ‘Amerika bereid is om militaire macht te gebruiken om economische doelen te bereiken… Dergelijke motieven en rationalisaties… worden vandaag de dag aanvaard als onderdeel van onze eigen nationale veiligheidsstrategie. In het nationale veiligheids document van 1997 werd “de vrije stroom van olie” niet alleen als essentieel beschouwd, maar het moest ook nog tegen “redelijke prijzen” zijn.’ Nog voor de aanslagen van 11 september 2000 schreef de Nationale Inlichtingen Raad, een coalitie van verschillende Amerikaanse veiligheidsdiensten in een nota dat als gevolg van de globalisering het terrorisme zal toenemen door de steeds breder wordende kloof tussen arm en rijk, waardoor spanningen en chaos zullen toenemen en geweld tegen de Verenigde Staten. De geheime diensten waarschuwen tevens dat Perzische Golf olie steeds belangrijker wordt en Amerika er daarom de heerschappij over moet hebben. Het probleem wordt steeds nijpender, want met slechts 4 procent van de wereldbevolking verbruikt de Verenigde Staten meer dan 25 procent van alle geproduceerde olie.

 

Onmiddellijk na het aantreden van de regering Bush publiceerde de Amerikaanse Raad voor Buitenlandse Betrekkingen het rapport ‘Strategische Energie Politiek voor de 21ste Eeuw,’ waarin wordt aangedrongen op militaire interventies om de olie en gasvoorziening veilig te stellen. Gewezen wordt op het feit dat de Amerikaanse olievoorraden uitgeput raken en het eind van goedkope olie al in zicht is. De raad adviseert de president om het Pentagon zitting te laten nemen in de National Energy Development Group.  Precies twee maanden na de aanslagen van 11 september spelde de Economist het allemaal nog eens een keer uit. Het tijdschrift voor het internationale zakenleven verscheen met een coverstory onder de titel ‘Verslaafd aan olie, een gevaarlijke verslaving,’ waarin beschreven wordt hoe Osama bin Laden ooit eens opgemerkt had dat olie 144 dollar per vat zou moeten kosten, meer dan vier keer zo hoog als de huidige prijs, wat al als extreem duur wordt gezien. In het artikel stelt de Economist: ‘Een paar jaar geleden publiceerde de leider van de Al Qaida terroristen een nauwelijks opgemerkte proclamatie over energiepolitiek. Daarin beschuldigde hij de Verenigde Staten van “de grootste diefstal in de geschiedenis” door zijn militaire aanwezigheid in Saoedi Arabie te gebruiken om de olieprijzen laag te houden. In zijn opinie is die diefstal opgelopen tot een bedrag van 36 biljoen dollar. Hij stelde dat Amerika iedere moslim ter wereld nu 30.000 dollar schuldig is, een bedrag dat steeds verder oploopt… Amerika ging er tot nu toe vanuit dat als een vijandige groepering of regime de olievelden in het Midden Oosten overnam, het dan zijn troepen zou sturen om de onruststokers te verpletteren om op die manier de olie te beschermen. Maar op dit moment zouden die terroristen nucleaire wapens kunnen hebben die ze tegen de Amerikanen inzetten of tegen de olievelden zelf.’ Daarbij speelt nog een zaak. ‘Omdat de wereld zo afhankelijk blijft van olie… kan het geen enkele verstoring in de bevoorrading dulden. En de mogelijkheid van een dergelijke bevoorradingsschok is in de komende paar decennia groot.’ Op dit moment schommelt het aandeel van OPEC in de wereldwijde olie export rond de veertig procent. Om de prijs relatief hoog te houden pompt Saoedi Arabie, de grootste producent, aanzienlijk minder op dan het zou kunnen. ‘Aangezien de wereld doorgaat met het uitputten van de olie uit niet-OPEC landen zal het [OPEC] aandeel dramatisch stijgen - en parallel daaraan, de macht over de markt van die regimes in het Midden Oosten. Deze dreiging is met name acuut voor de Verenigde Staten, dat tegelijkertijd de grootste olieverslinder is en de facto garant staat voor de oliebevoorrading van zijn bondgenoten… Zelfs korte termijn verstoringen kunnen de wereldeconomie totaal verwoesten… De opzienbarende golf van olievondsten in de jaren zestig en zeventig in niet-OPEC landen  in de Noordzee, Alaska en andere plaatsen heeft geholpen als tegenwicht voor de OPEC macht om de prijs te bepalen. Maar deze grote olievelden staan op het punt… van snelle afname. In de Noordzee bijvoorbeeld zijn de meeste grote velden nu voor zeventig tot negentig procent uitgeput… Het beroep op OPEC zal de komende twintig jaar dramatisch stijgen,’ aldus de Economist. Vandaar dat al vanaf het begin van de jaren negentig in officiële Amerikaanse uitspraken en overheidsrapporten aangedrongen wordt om zo nodig met militair geweld de heerschappij over de olie te herstellen. 

 

Pas na het aantreden van de regering Bush werden deze dringende oproepen in praktische politiek omgezet. En dat is niet verwonderlijk. Het publiek en privé belang vielen nu volledig samen. Na het bekend worden van de samenstelling van de nieuwe Amerikaanse regering concludeerde het vaktijdschrift ‘Oil & Gas Journal’: ‘Gezien vanuit het perspectief van de [olie] industrie, kan de casting van de hoofdrollen niet beter zijn.’ President Bush komt net als zijn vader uit de olie industrie, vice-president Cheney was directeur van Halliburton, ’s werelds grootste olie dienstverleningsmaatschappij. Condoleezza Rice, de Nationale Veiligheids Adviseur was een directeur van Chevron. Als afscheidscadeau werd onder andere een supertanker naar haar vernoemd, de minister van Handel Don Evans was een directeur van de oliemaatschappij Tom Brown Inc., en van Sharp Drilling, een aannemersconcern dat voor oliemaatschappijen werkt. Gale Norton, minister van Binnenlandse Zaken was bedrijfsadvocate en vurig pleitbezorgster van olieboringen in beschermde natuurgebieden, minister van Energie, Spencer Abraham toonde zich als senator tegenstander van maatregelen om olie verslindende luxe terreinwagens aan bepaalde regels te binden. Daarnaast was hij voorstander van het bezuinigen op onderzoek naar duurzame energie en was hij voor het afschaffen van de federale belasting op benzine. Hoewel het Amerikaanse bedrijfsleven altijd al politici kocht, was ditmaal vooral de olie en energiesector succesvol. Zo was het door grootschalige corruptie failliet gegane energieconcern Enron de grootste financier van de politieke ambities van het koppel Bush/Cheney. Dat het om grote bedragen gaat blijkt wel uit het feit dat Halliburton sinds 1992 meer dan 1,6 miljard dollar in verkiezingscampagnes van Congresleden investeerde. Tijdens zijn vijfjarig directeurschap van deze maatschappij ontving vice president Cheney 45 miljoen dollar aan honorarium en aandelen. Daarnaast ontving hij als afscheidsgift twintig miljoen dollar in de vorm van extra aandelen in dit oliedienstverleningsbedrijf, waardoor zijn persoonlijk vermogen direct gekoppeld is aan de stijging of daling van de aandelenkoersen van Halliburton, dat nog in 1998 voor 23 miljoen dollar werkzaamheden uitvoerde voor het regime van Saddam Hoessein. In een tijd dus dat de Verenigde Staten in het kader van de sancties de uitvoer van bijvoorbeeld medicijnen naar Irak saboteerde. Na het verdrijven van de dictator zullen de investeringen verveelvoudigen in verband met de wederopbouw van de Irakese olie industrie. Hetzelfde persoonlijke belang heeft ook Bush junior, die aandelen bezit in de wapenfabrikant General Electric, de oliemaatschappijen ExxonMobil, Pennzoil en Tom Brown Inc.. Vooral ’s werelds grootste olieconcern ExxonMobil zal na de regimewisseling naar verwachting miljardenconcessies in de wacht slepen. De aandelenkoersen van deze concerns zullen zodoende stijgen en daarmee de winstuitkeringen aan de Amerikaanse president en vice president.

 

Kenmerkend is dat de familie Bush nooit kieskeurig is geweest bij het vermeerderen van hun bezit. De  grootvader van de huidige president, de bankier Prescot Bush, werd in 1942 door de toenmalige regering van de Verenigde Staten juridisch aangepakt vanwege financiële transacties met de nazi’s, drie van zijn bankondernemingen werden daarbij geconfisceerd. Na de oorlog slaagde hij er als senator in een wet te torpederen waarbij natuurlijke hulpbronnen onder de zeebodem genationaliseerd zouden worden. Intussen had zijn zoon, de eerste Bush die president zou worden, met geld van Wall Street bankiers, een oliebedrijf opgericht, Zapata Oil, dat op zee olie begon te boren. Een decennium later werd hij, financieel gesteund door oliemaatschappijen, tot Congreslid gekozen en nog weer later tot president. Op zijn beurt stichtte zoon George met geld van dezelfde Wall Street connecties een eigen oliebedrijf, Arbusto Energy, dat al snel in financiële moeilijkheden raakte. Een New Yorkse investeerder schoot hem financieel te hulp en de naam van het bedrijf werd veranderd in Bush Exploratie, dat beter klonk nu zijn vader vice-president was. Maar opnieuw raakte het in financiële problemen. Bush Exploratie fuseerde, Bush junior kreeg zestien procent van de aandelen en het pro forma voorzitterschap van de raad van bestuur. Onlangs verklaarde tegenover de BBC de Saoedische sjeik Yamani, een kwart eeuw lang de leidende autoriteit binnen OPEC, dat Bush senior in 1986, toen de olieprijs fors was gezakt, de Saoedische regering verzocht om minder op te pompen opdat de prijs zou stijgen. Maar zelfs die steun voor zijn zoon hielp niet, want opnieuw dreigde een faillissement. Ditmaal werd hij van de ondergang gered doordat Harken Energy, een middelgroot bedrijf van een New Yorkse advocaat, het bedrijf opkocht. Bush junior kreeg een fors pakket aandelen en werd tot lid van de raad van bestuur benoemd, zodat junior als een soort visitekaartje kon functioneren. Hoe voortreffelijk die zet was, bleek drie jaar later, toen tijdens het presidentschap van Bush senior de regering van Bahrein plotseling de onderhandelingen met het olieconcern Amoco verbrak en de concessie om voor de kust naar olie te boren aan Harken Energy gaf, terwijl het nooit eerder op zee had geboord en bovendien nooit buiten het zuiden van de Verenigde Staten werkzaam was geweest. Dankzij bemiddeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de door Bush senior pas benoemde Amerikaanse ambassadeur in Bahrein kreeg Harken een miljardencontract in handen. Binnen enkele weken schoten de aandelen van Bush juniors oliebedrijf met 22 procent omhoog, waardoor hij als snel multimiljonair werd. Nu hij zijn eigen kapitaal had vergaard was het tijd voor een politieke carrière, daarbij bijgestaan door zijn vriend en huidige minister van Handel, Don Evans, die het verkiezingsfonds beheerde. Met financiële steun van zijn olieconnecties werd junior tot tweemaal toe gouverneur van Texas, inmiddels de meest vervuilde staat van het land. Het staat bovenaan wat betreft uitstoot van kankerverwekkende chemicaliën en van kooldioxide. De hoofdstad Houston, het hoofdkwartier van de Amerikaanse olie en petrochemische industrie, is een ecologisch rampgebied genoemd. Het water van meer dan tienduizend kilometer aan Texaanse rivieren is volgens federale normen ernstig vervuild. Toen in 1999 de olieprijzen daalden forceerde gouverneur Bush een belastingverlaging voor de olie- en gasproducenten. Dankzij mazen in de wet hoeven industriële complexen zich niet te houden aan maatregelen op het gebied van de luchtverontreiniging. Ondertussen wist junior de controle op waterverontreiniging drastisch te beperken en slaagde hij erin zijn olievrienden te benoemen op vitale posten, waaronder de Texaanse Milieu Beschermings Dienst.

 

September 2000 concludeerde de door -onder andere- Cheney, Rumsfeld en Wolfowitz opgerichte denktank ‘Project voor de Nieuwe Amerikaanse Eeuw’ dat ‘hoewel het onopgeloste conflict met Irak een onmiddellijke rechtvaardiging verschaft, overstijgt de noodzaak van een aanzienlijke Amerikaanse militaire aanwezigheid in de Golf het vraagstuk van het regime van Saddam Hoessein.’ Zoals uit deze woorden blijkt gaat het niet in de eerste plaats om Irak. In feite draait het om Saoedi Arabie, de grootste producent binnen OPEC, die de olieprijs bepaalt. Onlangs stelde Michael Renner, olie-expert van het in Washington gevestigde World Watch Institute het aldus: ‘De heerschappij over de Irakese olie zal de Verenigde Staten in staat stellen de Saoedische invloed op de oliepolitiek te verminderen en Washington een enorme macht over de wereld oliemarkt geven.’ Zodra de Irakese olie industrie op volle toeren draait zal ‘Saoedi Arabie niet langer meer de dominante producent zijn, die eigenhandig de oliemarkt kan beïnvloeden… Het openen van de Irakese oliekraan zal de wereld overspoelen en prijzen aanzienlijk omlaag drijven.’ Sinds het herenakkoord van 1945 over de olie tussen president Roosevelt en de Saoedische koning Ibn Saoed is de situatie in de wereld ingrijpend veranderd. Zelfs in het conservatieve Saoedi Arabie, waar het aantal inwoners de afgelopen dertig jaar is verviervoudigd tot meer dan 21 miljoen mensen. Rond de zestig procent van de bevolking is nu jonger dan twintig jaar oud. Het officiële werkloosheidscijfer is vijftien procent, maar onofficieel bedraagt het meer dan 25 procent. De helft van de academici is afgestudeerd in een islam studie en bezit dus kennis die nutteloos is voor het opbouwen van een moderne economie. Het koninkrijk telt 7000 prinsen en de corruptie onder de elite is bijzonder hoog. De olie opbrengsten zijn gedaald van 227 miljard dollar in 1981 naar 31 miljard dollar vijf jaar later en zijn sindsdien op hetzelfde niveau blijven steken. Het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking is de afgelopen twintig jaar meer dan gehalveerd. Vorig jaar daalde de economie met twee procent. In 1981 bezat Saoedi Arabie honderd miljard dollar aan financiële reserves. In 2000 had het een buitenlandse schuld van 150 miljard dollar. Al die miljarden verdwenen als gevolg van oorlogen en wapenaankopen. Saoedi Arabie financierde Irak in zijn oorlog tegen Iran met 26 miljard dollar voor een bloedbad, waarbij -in de woorden van Henry Kissinger- ‘het uiteindelijke Amerikaanse belang… is dat beide partijen zullen verliezen.’ Volgens de aloude koloniale doctrine van verdeel en heers wilde Washington wel dat het regime van ayatollah Khomeini werd vernietigd, maar niet dat het Irakese regime daardoor een regionale grootmacht zou worden. Met in totaal 36 miljard dollar financierde Riyadh tezamen met en andere Golfstaten de Golfoorlog van 1991. En in de jaren negentig kocht Saoedi Arabie voor honderd miljard dollar aan wapens, voornamelijk van de Verenigde Staten, bijna veertig procent van de wereldwijde wapenverkoop aan ontwikkelingslanden in tien jaar tijd, zodat de Verenigde Staten in feite vorstelijk verdiende aan die Golfoorlog. Bovendien is er sprake van kapitaalvlucht. Vele miljarden dollars oliegeld van de elite werd in Amerikaanse concerns geïnvesteerd. Het probleem is nu dat Saoedi Arabie van een schatrijk land een straatarme natie is geworden en niet langer meer als buffer kan fungeren voor een te hoge olieprijs. In 1981 kon het onbezorgd tien miljoen vaten per dag produceren, maar twee decennia later niet meer. Na een lange periode van lage prijzen besloot OPEC in maart 1999 de productie te verminderen om zo de prijs op te drijven. Daarmee nam Saoedi Arabie voor het eerst duidelijk afstand van zijn vroegere matigende rol, waarbij het als grootste producent binnen de organisatie volgens afspraak met de Amerikanen de prijs zo laag mogelijk hield. Die tijd van het op commando zoveel mogelijk oppompen is voorbij: de prijs zou dan teveel zakken, de inkomsten zouden dalen, de armoede van de eigen bevolking zou verder toenemen en daarmee de binnenlandse spanningen, waardoor het voortbestaan van het koningschap bedreigd wordt. De sjah van Iran was een illustrerend voorbeeld geweest van hoe een verpauperde bevolking en een opkomend fundamentalisme een regime ten val konden brengen. Ondanks of beter nog: juist dankzij de massale Amerikaanse politieke en militaire steun.

 

Augustus vorig jaar lekte een geheim rapport uit, waarin Saoedi Arabie ‘het centrum van het kwaad’ werd genoemd, de meest gevaarlijke tegenstander in het Midden Oosten. Het was geschreven door de Rand Corporation voor het Pentagon, dat een invloedrijke stem heeft bij het bepalen van het Amerikaanse regeringsbeleid. Volgens de Britse Observer wordt ‘Washington geadviseerd een directe confrontatie aan te gaan met de voormalige bondgenoot, om zonodig zijn olievelden, die van cruciaal belang zijn voor de Amerikaanse energie, in beslag te nemen… Vice-president Dick Cheney, die zelf commerciële belangen heeft in het Midden Oosten, omschreef… in Californie zonder omwegen zijn bezwaar tegen Saddam: “Hij zit boven op 10 procent van ’s werelds olievoorraden.”’ De Observer voegde eraan toe dat ‘als Saddam ten val wordt gebracht, dan verwachten de Westerse oliemaatschappijen, onder aanvoering van ExxonMobil veel makkelijker toegang te hebben tot die oliereserves, waardoor ze minder afhankelijk worden van de Saoedische olievelden en de toekomst van de Saoedische koninklijke familie.’ In het rapport van de Rand Corporation wordt ervoor gewaarschuwd dat de Saoedische koninklijke familie afhankelijk is van islamitische terroristische groeperingen die gelieerd zijn aan Al Qaida en dat men miljarden dollars besteed aan het steunen van, anti Westerse, religieuze activiteiten in de hele wereld. De regering Bush wordt aangeraden een ultimatum te stellen door het dreigen met militaire en financiële middelen. De Verenigde Staten zou zelfs voorbereidingen moeten treffen om de Saoedische olievelden in beslag te nemen. ‘De Saoedi’s zijn op elk niveau van de terroristische keten actief, van planners tot financiers, van leidinggevend kader tot uitvoerend soldaat, van ideoloog tot cheerleader… Saoedi Arabie steunt onze vijanden en valt onze bondgenoten aan,’ aldus de Rand Corporation, waarin onder andere de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger zitting heeft, benevens de voormalige vice president Dan Quayle en de voormalige ministers van Defensie James Schlesinger en Harold Brown.

 

Een jaar eerder al schreef de bekende onderzoeksjournalist Seymour Hersh in de New Yorker over onderschepte telefoongesprekken tussen leden van de Saoedische koninklijke familie waaruit duidelijk werd hoe corrupt, verzwakt en vervreemd het regime is van zijn religieuze achterban, hoe ‘het zijn toekomst veilig probeert te stellen door het verstrekken van honderden miljoenen dollars aan… beschermingsgeld aan fundamentalistische groeperingen die het regime willen omver werpen…. In recente interviews beschrijven huidige en voormalige veiligheids- en militaire functionarissen de groeiende instabiliteit van het Saoedisch regime… Ondanks zijn olie-inkomsten heeft Saoedi Arabie al meer dan een decennium een begrotingstekort en heeft nu een grote buitenlandse schuld. Amerikaanse bouwondernemingen en oliemaatschappijen voeren elk jaar miljardenopdrachten uit in Saoedi Arabie, ’s werelds grootste olieproducent. Eind vorig jaar werkte Halliburton, de olie dienstverleningsmaatschappij waarvan Dick Cheney hoofd was… in Saoedi Arabie… De CIA werd ervan weerhouden om risicovolle inlichtingenoperaties in het land uit te voeren… In 1994 liep de eerste secretaris van de Saoedische ambassade bij de Verenigde Naties over en zocht politiek asiel in de Verenigde Staten. Volgens zijn advocaat Michael Wildes bracht hij ongeveer veertienduizend interne regeringsdocumenten met zich mee die de corruptie beschreven van de Saoedische koninklijke familie, de schendingen van de mensenrechten, en de financiële ondersteuning van terroristen… Er werd een ontmoeting gearrangeerd op het kantoor van zijn advocaat met twee FBI-agenten en een onder procureur-generaal van de Verenigde Staten. “Wij gaven hun een dwarsdoorsnede van de documenten en legden die op tafel,” verklaarde Wildes vorige week tegenover mij. “Maar de agenten weigerden ze te accepteren…” Een vooraanstaande oliezakenman uit het Midden Oosten vertelde me in een recent gesprek: “Het wordt tijd om de waarheid onder ogen te zien. De oorlog werd verklaard door Bin Laden, maar er zijn duizenden Bin Ladens. Zij bepalen de regels van het spel - de agenda. Het is een nieuwe vorm van oorlog. Die fabelachtige militaire machine van jullie is volstrekt nutteloos… Mensen zoals ik hebben jullie een rad voor ogen gedraaid… We proberen jullie te behagen, maar we voelen ons al jarenlang gekwetst…” Het Saoedisch regime “zal na verloop van tijd exploderen,” zei hij. Over de terroristen die verantwoordelijk zijn voor de aanvallen van 11 september verklaarde hij: “Nu bepalen zij de timing. Als ze soortgelijke operaties in Saoedi Arabie uitvoeren, dan zal de prijs van de olie omhoogschieten tot honderd dollar per vat,”’ aldus het artikel van Seymour Hersh. Mocht het Saoedisch koninklijk huis ten val worden gebracht door islamitische fundamentalisten dan zou, zoals het verdrijven van de Sjah van Perzië eerder al aantoonde, dit niet alleen ernstige gevolgen hebben voor de olietoevoer, maar ook voor de miljarden verkoop van wapens aan dat land. Op dat laatste wees enige tijd geleden de oud CIA-functionaris Stephen Pelletiere: ‘De Saoedi’s kopen gigantische hoeveelheden wapens van de Verenigde Staten, met als gevolg dat ze een steunpilaar zijn van de Amerikaanse wapen en munitie-industrie. Het is die connectie die regeringen als die van Bush in stand moet houden. Het is waar dat er een persoonlijke band bestaat tussen de Saoedi’s en de Bush familie, maar dat is niet de enige reden waarom de Bushes zich in de gekste bochten wringen om de Saoedi’s te vriend te houden en met hen samen te werken. Het werkelijke belang is de enorme wapencontracten van miljarden en nog eens miljarden dollars, die concerns als Raytheon en Boeing en niet te vergeten de Carlyle groep in leven houden. De Carlyle Groep is een nogal schimmige firma in de zin dat we er niet zoveel informatie over krijgen als we zouden moeten, maar zeker is dat een van de sectoren waar ze zich mee bezighouden wapenproductie is. De Saoedi’s zijn leden van de Carlyle Groep evenals, zoals ik eerder al zei, vooraanstaande Texanen.’

 

Hoge posities binnen de Carlyle groep worden bekleed door voormalige Amerikaanse regeringsfunctionarissen, een minister van Defensie, van Buitenlandse Zaken, een Witte Huis adviseur, en Bush senior. Op 27 september 2001 berichtte The Wall Street Journal het volgende: ‘Wanneer de Verenigde Staten zijn defensiebudget verhoogt in verband met zijn missie een einde te maken aan de terroristische activiteiten die Osama bin Laden ten laste worden gelegd, zal daar iemand geheel onverwacht van meeprofiteren: de familie van meneer Bin Laden… De puissant rijke Saoedische clan… heeft geïnvesteerd in een aandelenfonds dat werd ingesteld door de Carlyle Groep, een handelsbank uit Washington met goede connecties, die zich specialiseert in het opkopen van defensie- en ruimtevaartbedrijven… Osama is een van de meer dan vijftig kinderen van Mohammed bin Laden, de grondlegger van het familiebedrijf dat een waarde van vijf miljard dollar vertegenwoordigt.’ Einde citaat. Een oorlog tegen Irak zal voor de Carlyle Groep, waaraan de families Bush en Bin Laden zijn verbonden, uiterst lucratief zijn. Een maand vóór de aanslagen van 11 september verklaarde FBI agent John O’Neill: ‘Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken -met achter zich de olielobby, die de entourage vormt van president Bush- heeft verhinderd dat er een poging werd gedaan de schuld van Bin Laden aan te tonen… Het belangrijkste obstakel bij het onderzoek naar islamitisch terrorisme waren de belangen van de Amerikaanse olieconcerns en de rol die daarbij door Saoedi Arabie gespeeld werd.’ Uit frustratie nam O’Neill ontslag. Op 11 september kwam hij als veiligheidsfunctionaris van de Twin Towers om het leven.

 

In 1913, in de tijd dat de Britse marine, waarmee het koloniaal imperium in stand werd gehouden, van kolen op olie overschakelde, adviseerde de Britse Koninklijke Commissie dat ‘we de eigenaren moeten worden, of in elk geval de heerschappij over tenminste een deel van de oliebronnen die wij nodig hebben.’ Binnen een decennium bezat Groot Brittannie de olievelden van Mesopotamië. Acht decennia later verklaarde tegenover de ‘Washington Post’ William Looney, brigadier-generaal van de Amerikaanse luchtmacht die de bombardementscampagne tegen Irak leidde: ‘Ze weten dat wij hun land bezitten… wij dicteren de manier waarop zij leven en spreken. En dat is wat Amerika zo groots maakt. Het is een goede zaak, want er zit daar veel olie die we nodig hebben.’ De voormalige presidentskandidaat van de Amerikaanse Groene Partij, Ralph Nader, onderbouwde deze noodzaak nog eens met cijfers: ‘De Verenigde Staten verbruikt op dit moment 19,5 miljoen vaten per dag, oftewel 26 procent van de dagelijkse wereldwijde olieconsumptie… De Verenigde Staten [moet] 9,8 miljoen vaten per dag [importeren], oftewel meer dan de helft van de olie die we verbruiken… De veiligste manier voor de Verenigde Staten om zijn overweldigende afhankelijkheid van olie te waarborgen is de heerschappij te hebben over de 67 procent van de bewezen oliereserves op aarde, die onder het zand van het Perzische Golfgebied liggen. Alleen al Irak bezit bewezen voorraden van 112,5 miljard vaten, ofwel 11 procent van ’s werelds resterende reserves… Alleen Saoedi Arabie heeft meer.’ De auteur Norman Mailer merkte over deze cijfers op: ‘Ik zou daaraan willen toevoegen dat zodra Amerika eenmaal Irak bezet, het Saoedi Arabie en de rest van het Midden Oosten in een wurggreep heeft.’ Daarbij speelt nog het volgende mee. Na de aanslagen van 11 september bleek dat vijftien van de negentien terroristen de Saoedische nationaliteit bezaten en Riyadh weigert sindsdien serieus mee te werken aan Amerikaans onderzoek naar de achtergronden van deze mensen. Die weigering is niet vreemd. Volgens de Sunday Times blijkt uit documenten, die aan de Amerikaanse rechtbank zijn overlegd, dat leden van de Saoedische koninklijke familie in het verleden tenminste driehonderd miljoen dollar aan Al Qaida en de Taliban hebben betaald als protectiegeld, om te voorkomen dat Saoedi Arabie doelwit zou worden van aanslagen. Bovendien sympathiseert een deel van de Saoedische elite met de opvattingen van de terroristen. Een greep op de Irakese olie betekent dat Saoedi Arabie weer gedwongen kan worden om mee te werken aan het in stand houden van de Amerikaanse belangen. Intussen heeft het Amerikaanse ministerie van Financiën de rekeningen bevroren van honderdvijftig Saoedische bedrijven, particulieren en liefdadigheidsfondsen die verdacht worden van het financieren van terrorisme.

 

Een paar maanden geleden rechtvaardigde president Bush tijdens een persconferentie een militaire invasie van Irak door erop te wijzen dat massavernietigingswapens bedoeld zijn om een vijand af te schrikken. Vandaar dat de Amerikaanse regering met al haar oliebelangen geen stap achteruit zal doen, ‘want ik weet wat er op het spel staat,’ aldus Bush. Zodra het regime in Bagdad voldoende massavernietigingswapens bezit, zal het onaantastbaar zijn, en niet langer onder druk kunnen worden gezet. Irak zou dan uitgroeien tot een regionale grootmacht en Washington zou elke greep op de olieprijzen voorgoed verliezen. Alleen binnen de context van de olie spelen massavernietigingswapens een rol, zoals duidelijk wordt uit het feit dat Israël en Pakistan nucleaire wapens bezitten. Bovendien kreeg het Saddam regime in de jaren tachtig de grondstoffen en onderdelen voor chemische en biologische wapens op grote schaal van de Verenigde Staten om daarmee het Iran van ayatollah Khomeini te bestoken. Vandaar ook dat de regering Bush meer dan 3000 pagina’s verwijderde uit het 12.200 pagina’s tellend wapenrapport dat Irak aan de Verenigde Naties overlegde. Pas daarna kregen de niet permanente leden van de Veiligheids Raad het rapport in handen. In de gekuiste versie was niet meer te lezen hoe betrokken Amerikaanse concerns, universiteiten en politici, onder wie Bush senior zelf, betrokken waren geweest bij de wapenhandel met Saddam. Dat is ook de reden waarom de Amerikanen er zo zeker van zijn dat Irak op zijn minst nog grondstoffen en onderdelen voor massavernietigingswapens bezit.

 

Tot het aantreden van de ‘olieregering’ van president Bush was de achterliggende gedachte van de Amerikaanse buitenlandse politiek dat een machteloze despoot te verkiezen was boven een krachtig democratisch bewind in Iran. Een dictator is makkelijker aan banden te leggen dan een pluriforme groep democraten. In wezen is dit nog steeds het politieke uitgangspunt, zoals blijkt uit een artikel van de hoogleraar Kanan Makiya, lid van de Irakese democratische oppositie, die in de tijd dat het Westen het regime van Saddam steunde, het boek ‘Republic of Fear’ schreef. Daarin onthulde Makiya de terreur in zijn land, zonder dat dit ook maar enige ophef veroorzaakte onder Westerse politici. In de Observer van 16 februari jongstleden schreef hij dat de Amerikaanse regering voornemens is om na de val van Saddam ‘Amerikanen te benoemen om Irakese ministeries te leiden… Het plan zoals het vorige week aan de Irakese oppositie in Ankara gedicteerd werd door een delegatie onder leiding van de Verenigde Staten, voorziet verder in de benoeming door de Verenigde Staten van een onbekend aantal Irakese collaborateurs in een raad van adviseurs voor deze militaire regering… De [Amerikaanse] bureaucraten die verantwoordelijk zijn voor dit plan komen uit regeringskringen die altijd al vijandig hebben gestaan tegenover het idee van een door de Amerikanen gesteunde democratische transformatie van Irak… Vandaar dat het uitgangspunt is… het aanstellen van een onverbloemd militaire heerschappij om de Irakezen hun legitieme rechten te ontzeggen hun eigen toekomst te bepalen,’ aldus Makiya, die enkele weken daarvoor nog met president Bush had gesproken over de toekomst van Irak. Over een op handen zijnde bijeenkomst van de democratische oppositie, in noord Irak schreef hij: ‘Wij zullen ongetwijfeld tegengewerkt worden door een  Amerikaanse delegatie als die ervoor kiest om aanwezig te zijn… wij zullen hun pogingen bestrijden om de mannen en vrouwen te marginaliseren en opzij te schuiven, die hun hele leven hebben gewijd aan de strijd tegen Saddam Hoessein en daar zwaar onder hebben geleden.’ 

 

27 februari jongstleden berichtte de Britse Independent dat ‘de eerste bijeenkomst van de Irakese oppositie gisteren in het hart van Irakees Koerdistan werd overschaduwd door de aanwezigheid van zwaar bewapende Amerikanen. De bijeenkomst was bedoeld als een gebeurtenis van het allerhoogste belang voor de gecombineerde Irakese oppositie groeperingen om een democratische toekomst voor het tijdperk na Saddam te lanceren. Maar de Amerikanen domineerden de bijeenkomst, luidkeels hun kijk op het proces van staatsvorming ten toon spreidend… “Stop met filmen en luister verdomme naar me,” schreeuwde een van hen… De lijfwacht, met een zwarte vliegeniersbril op, was uitgerust met een machinegeweer en een pistool vastgegespt aan zijn dijbeen. “Hier valt niet over te onderhandelen en degene die dit niet aanstaat kan vertrekken.”’ Inmiddels is bekend geworden dat zodra de invasie voltooid is Irak voor een nog onbepaalde tijd onder Amerikaans militair bestuur zal staan. Bovendien overweegt de regering Bush om de militaire bezetting te bekostigen met Irakese oliegeld.

 

 

Januari van dit jaar meldde de Britse Times: ‘Tijdens… de jaren negentig verdrongen Franse oliemaatschappijen elkaar om contracten van vele miljarden met de Irakese olie industrie binnen te slepen. TotalFinaElf probeert al lang de concessie in handen te krijgen van het Majnoon veld met een geschatte reserve van 10 tot 30 miljard vaten. Een verandering van regime kan voor deze concerns een regelrechte ramp betekenen. Als Franse oliebelangen al bedreigd zullen worden door de ondergang van het Irakese regime, kunnen de consequenties voor Rusland… ronduit catastrofaal zijn… Rusland is de op een na grootste olieproducent van de wereld. Hoge olieprijzen zijn cruciaal geweest voor het funderen van drie jaar snelle economische groei. Moskou weet dat een verandering van regime in Irak uiteindelijk dramatische consequenties zal hebben voor de wereldprijzen want het opheffen van de sancties zal leiden tot een oververzadiging aan olie… De Russische regering gaat ervan uit dat voor elke dollar verlaging in olieprijs een economisch verlies van ongeveer 2 miljard dollar per jaar betekent... Een Westerse diplomaat in Moskou verklaarde: “Achter de schermen doen Parijs en Moskou verwoede pogingen om hun oliebelangen te beschermen…” De Verenigde Staten is er desperaat op uit de Saoedische overheersing van de wereldwijde olie industrie te verzwakken. De gedachte van een staatsgreep door antiwesterse haviken in Saoedi Arabie is de ergste nachtmerrie van de beleidsbepalers in Washington.’ Verwacht wordt dat na een succesvolle invasie de olieprijs zal halveren. De aanval op Irak is bedoeld om de macht van OPEC te vernietigen, zoals het Amerikaanse tijdschrift Fortune november vorig jaar schreef. Fadhil Chalabi, de uitgeweken Irakese oud-minister van olie verklaarde daarover: ‘Het zou niet in Irak’s belang met de OPEC samen ter werken,’ waardoor de Irakese olie ‘een alternatief voor Saoedische olie zal worden.’ Niet langer meer zal dan Saoedi Arabie de olieprijs kunnen bepalen. Centraal staat, om president Bush te citeren: ‘affordable energy,’  betaalbare energie, om de Westerse economie draaiende te houden en banen te scheppen. Niet dat Riyadh de prijs tot krankzinnige hoogte zal opdrijven, want de Saoedische elite heeft voor miljarden in de Amerikaanse economie belegd, maar hun prijs is altijd nog hoger dan de groot aandeelhouders en hun vertegenwoordigers in Washington willen betalen.

 

Acht jaar geleden zag ik in Irak de gevolgen van de vorige Golfoorlog, waarbij de totale infrastructuur van het land werd vernietigd. Op een middag liep ik zonder begeleiding het grote kinderziekenhuis van Bagdad binnen en liet me door een dienstdoende oncoloog rondleiden langs uitgemergelde kleuters die aan kanker stierven, als gevolg van de grootschalige inzet van Britse en Amerikaanse granaten en kogels. De punten ervan waren bekleed met verarmd uranium, een afvalproduct van de nucleaire industrie. Het voordeel van deze giftige en radioactieve munitie is dat ze tweeënhalf keer zo hard is als staal en daardoor elk vijandelijk object eenvoudig kan uitschakelen. Treffen ze doel dan exploderen ze, waarbij zo’n grote hitte vrijkomt dat bijvoorbeeld een tank ogenblikkelijk in lichterlaaie staat. Tegelijkertijd ontsnappen er radioactieve stofdeeltjes, die indien ze worden ingeademd longkanker veroorzaken. Tijdens die Golfoorlog zijn 944.000 verarmd uraniumkogels en 4.000 verarmd uranium granaten afgeschoten, in totaal 320.000 kilo verarmt uranium. De inzet ervan was zo succesvol dat een expert het vergeleek met de invloed van het machinegeweer op de praktijk van de oorlogsvoering. Het Pentagon was al die tijd op de hoogte van het gevaar. Maar pas een week na het staakt-het-vuren waarschuwde het de Amerikaanse eenheden in het Golfgebied dat ‘van elk object dat door een verarmd uranium kogel of granaat is geraakt, aangenomen kan worden dat het met verarmd uranium is besmet.’ Die boodschap was evenwel niet gericht aan de Irakese kinderen die in besmet gebied speelden en de neergeslagen radioactieve stofdeeltjes inademden.

 

Sinds 1990 is het aantal gevallen van kanker er onder kinderen vervijfvoudigd. Geboorte afwijkingen en leukemie zijn er verdrievoudigd. Ook onder Amerikaanse veteranen van de Golfoorlog zijn slachtoffers gevallen. Tenminste 50.000 militairen lijden aan ziektes die moeilijk te diagnosticeren zijn. Een van hen die persoonlijke ervaring heeft gehad met verarmd uranium is Doug Rokke, die aan het hoofd stond van een opruimingsteam van het Amerikaanse leger, dat met verarmd uranium getroffen tanks en pantserwagens onderzocht en schoonmaakte. De meeste van de honderd teamleden hebben ernstige gezondheidsklachten. Sommigen zijn gestorven. Doug Rokke was tot voor kort hoogleraar fysica en heeft volgens eigen zeggen ‘5000 keer het toegestane niveau van straling in mijn lichaam.’ De gezondheidsproblemen onder de inwoners van zuidelijk Irak is ‘het directe gevolg’ van de blootstelling aan verarmd uranium. ‘De controverse over de vraag of het al dan niet de oorzaak van deze problemen zijn, is een gefabriceerde. Mijn eigen gezondheid is een testament daarvan.’ Bijna 60 procent van de Irakese doden zijn kinderen onder de zeven jaar.

 

Ooit schreef de Duitse historicus Joachim Fest: ‘Het vermogen andermans ongeluk in de herinnering te bewaren… te delen in de rouw, dat is het kenmerk van beschaving, daaruit bestaat het wezenlijke verschil tussen mensen en barbaren.’ Ik moest daaraan denken toen ik op die warme middag in het kinderziekenhuis van Bagdad de zesjarige Foead voor mijn ogen aan leukemie zag sterven. Helemaal alleen. Hij kwam uit Kirkoek, ver weg in het noorden. Zijn ouders hadden geen geld om de reis naar en het verblijf in Bagdad te betalen. Dagenlang had het jongetje doodstil met zijn hoofd tegen de metalen bedrand geleund, met zijn linkerhand hield hij dag en nacht een propje tegen zijn neus om het bloeden te stelpen. Medicijnen om het bloeden te stoppen mochten door de sancties niet geïmporteerd worden. Het ziekenhuis had zelfs geen pijnstillers voor de kankerpatiëntjes. Volgens de Verenigde Naties zijn als gevolg van de bombardementen waarbij de totale infrastructuur werd vernietigd en de al twaalf jaar durende sancties meer dan een half miljoen kinderen onder de vijf jaar om het leven gekomen. Een beleid dat de oud VN-coordinator van het Humanitaire Programma in Irak, Dennis Halliday, ‘volkerenmoord’ noemt en ‘oorlogsmisdaden.’ Na uit protest te zijn opgestapt verklaarde hij:  ‘Ik had opdracht gekregen om een politiek te voeren die voldoet aan de definitie van genocide: een bewust beleid dat in feite meer dan een half miljoen individuen… heeft vermoord. We weten allemaal dat het regime van Saddam Hoessein de prijs voor de economische sancties niet betaalt… Het zijn de gewone mensen die hun kinderen verliezen, of hun ouders.’ Een decennium geleden vatte Robert Gates, de Nationale Veiligheids Adviseur van Bush senior, deze politiek kort maar krachtig samen: ‘Irakezen zullen de prijs moeten betalen zolang Saddam aan de macht is.’ Terwijl ik Foead zag doodgaan dacht ik aan Irakese ouders, aan al die moeders, die met veel pijn hun kind ter wereld hadden gebracht en met nog meer hartverscheurende pijn hun kind hebben zien sterven voor een zaak waarop zij geen enkele greep hebben. Een half jaar na mijn bezoek aan het ziekenhuis verscheen de toenmalige Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties, Madeleine Albright, in het CBS programma ‘60 Minutes.’ Haar werd een reactie gevraagd op de dood van zoveel kinderen. De programmamaakster Lesley Stahl voegde er aan toe: ‘Een half miljoen. Dat zijn meer kinderen dan in Hiroshima stierven… Is dat de prijs waard?’ Albright antwoordde: ‘Wij denken dat het de prijs waard is.’ Het is de prijs van de olie, een prijs betaalt door onder andere kinderen daar om de welvaart hier zo hoog mogelijk te houden. ‘Mijn eerste verantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat Amerikaanse troepen niet weer opnieuw de Golfoorlog hoeven uit te vechten,’ zo rechtvaardigde mevrouw Albright deze terreur. Vijf maanden na haar uitspraak werd ze bevorderd tot minister van Buitenlandse Zaken. Op zijn beurt verklaarde in 1991 generaal Colin Powell op de vraag hoeveel Irakese burgers en militairen tijdens Desert Storm om het leven waren gekomen: ‘Het is echt niet een aantal waarin ik vreselijk geinteresseerd ben,’ waarmee andermaal onderstreept werd dat ‘de verborgen hand van de markt nooit zal werken zonder een verborgen vuist.’ Het is olie, almaar meer olie om een imperium met een dreigend begrotingstekort van 1.8 biljoen dollar, een handelstekort van meer dan 200 miljard dollar en een buitenlandse schuld van 155 miljard dollar in stand te houden. Een moreel en financieel failliet imperium, bezig met een vlucht vooruit, in een poging zijn hegemonie te handhaven.