Het Heilig Oliesel (1)
Stan van Houcke
Verscheen eerder in de Humanist februari 2003
In een moment van opmerkelijke openheid
schreef in 1898 de Britse onderkoning van India, Lord George Curzon: 'Ik
beken dat voor mij (landen) stukken zijn op een schaakbord waarmee een
groot spel wordt gespeeld met als inzet de heerschappij over de wereld.'
Een van die stukken was Perzië en het aansluitende gebied rond de Golf.
Die strategisch belangrijke regio moest veilig gesteld worden tegen het
expansionisme van het Russische rijk. In mei 1903 liet de toenmalige
Britse
minister van Buitenlandse Zaken, Lord Landsdowne, het Hoger Huis weten dat
zijn regering 'het vestigen van een marinebasis of een versterkte haven
rond de Perzische Golf door een andere grootmacht als een zeer ernstige
bedreiging (zal) beschouwen van de Britse belangen, en we zullen het zeker
belemmeren met alle middelen die ons ter beschikking staan'. Nog voor het
einde van dat jaar maakte Lord Curzon een rondreis door het Golfgebied om
naar de buitenwereld toe andermaal te benadrukken hoe serieus de
oliebelangen voor het Brits imperium waren.
Vijftien jaar later, tien dagen na de wapenstilstand die een einde maakte
aan de Eerste Wereldoorlog, vertelde Lord Curzon, ditmaal als voorzitter
van de Inter-Geallieerde Petroleum Conferentie, dat 'een van de meest
verbazingwekkende dingen' die hij als lid van het Britse oorlogskabinet
tijdens de gevechten in Frankrijk en Vlaanderen had gezien 'het enorme
leger van gemotoriseerde vrachtwagens' was geweest, om daar vervolgens de
conclusie aan te verbinden dat 'de geallieerde zaak naar de overwinning
was gedreven op een golf van olie'.
De Franse afgevaardigde bij deze conferentie, senator Henry Bérenger,
directeur van het Comité Général du Pétrole, was tijdens het banket
nog explicieter. Olie was 'het bloed van de aarde' en tegelijk 'het bloed
van de overwinning. Duitsland had teveel opgeschept over de superioriteit
van ijzer en kolen, maar het had onvoldoende rekening gehouden met de
superioriteit van olie. Zoals de olie het bloed van de oorlog is geweest,
zo zal het het bloed van de vrede zijn. Op dit moment, bij het aanbreken
van de vrede, vragen onze burgerbevolkingen, onze industrieën, onze
handel, onze boeren allen naar olie, naar meer benzine'.
Om zijn punt te onderstrepen sloot Bérenger zijn toespraak in het Engels
af met de gedenkwaardige woorden: 'Meer olie, almaar meer olie.'
Geopolitieke belangen
Binnen twee weken nadat Curzon en
Bérenger op 'het bloed van de overwinning' hadden getoast reisde de
Franse premier Georges Clemençeau naar Londen om daar over de oorlogsbuit
te onderhandelen. Nu olie de toekomst van de mensheid bepaalde was een van
de belangrijkste gespreksthema's hoe de gebieden waar de oliebronnen lagen
zouden worden verdeeld. De vraag was wie welke provincie van het
ineengestorte Ottomaanse Rijk in het Midden-Oosten in handen zou krijgen.
Groot-Brittannië eiste Mesopotamië op, inclusief het olierijke gebied
rond Mosul dat de Franse staat had geclaimd. De Britse premier Lloyd
George stelde voor dat de Fransen Syrië zouden krijgen als ze afstand
deden van Mosul. Clemençeau ging akkoord op voorwaarde dat zijn land een
deel van de opbrengsten van de olieproductie zou ontvangen. En zo
geschiedde. Ambtenaren gingen aan de slag en binnen twee jaar was het
Midden-Oosten in afzonderlijke staten opgedeeld. Met passer en liniaal was
een reeks Arabische staten op een tekentafel ontworpen, geheel conform de
geopolitieke belangen van de koloniale machten. Een van de landen die
vanuit het niets was gecreëerd kreeg de naam Irak. Etnische en religieuze
verschillen van de plaatselijke bevolking werden daarbij genegeerd.
Koerden, sjiïeten en soennieten waren lukraak bijeen geveegd en onder een
door de Britten tot koning verheven zoon van een Saoedisch stamhoofd
gesteld. Toen de Koerden daartegen in opstand kwamen en door de Britse
Strijdkrachten met zenuwgas werden bestookt, reageerde Winston Churchill
als minister van Koloniën met de opmerking: 'Ik begrijp die
teergevoeligheid niet over de inzet van gas. Ik ben er zeer voor
geporteerd om gifgas te gebruiken tegen ongeciviliseerde stammen.' Elders
in Irak werd de onafhankelijkheidsbeweging de kop ingedrukt door het met
artillerievuur verpulveren van dorpen, het vernietigen van landbouwgrond
met
fosforbommen en het verspreiden van metalen kraaienpoten om het vee te
verminken. Tot 1956 zou Irak een uiterst lucratieve kolonie van het Britse
rijk blijven. Een van de grootste autoriteiten op het gebied van
oliepolitiek, de schrijver en adviseur Daniel Yergin, schreef in 1991: 'De
Eerste Wereldoorlog maakte het overduidelijk dat petroleum een wezenlijk
bestanddeel was geworden in de strategie van naties; en de politici en
bureaucraten… zouden vanaf nu halsoverkop naar het brandpunt van de
strijd rennen, in de competitie worden gezogen door een gemeenschappelijke
besef - dat de naoorlogse wereld een steeds grotere hoeveelheid olie voor
zijn welvaart en nationale macht nodig zou hebben. De strijd zou zich
focussen op die ene specifieke regio - Mesopotamië.'
Roosevelt en Ibn Saoed
Na de Tweede Wereldoorlog namen de
Verenigde Staten de bescherming van de Westerse oliebelangen van de
Britten over. Opnieuw had een wereldoorlog bewezen hoe de beschikking over
voldoende olie uiteindelijk de eindoverwinning opleverde. En opnieuw zou
de vrede gaan bewijzen hoe vitaal deze grondstof is.
Na tijdens de Jalta-conferentie met Stalin en Churchill de macht in de
wereld te hebben herverdeeld, vloog Roose-velt onmiddellijk door naar
Egypte, waar in het Suez kanaal de USS Quincy voor anker lag. Aan boord
van dit oorlogsschip ontving twee maanden voor zijn dood de president van
's werelds rijkste en machtigste natie de koning van een handjevol arme
woestijnnomaden, die met een tent en honderd schapen was gearriveerd,
bedoeld om te worden geslacht voor een feestmaal. Dat op Amerikaanse
schepen een vleesvoorraad van tenminste zestig dagen ingevroren lag wist
hij niet. Toen hem de kapiteinshut als verblijf werd aangeboden, wees de
woestijnvorst dit aanbod met verachting van de hand, hij prefereerde het
om in zijn tent op dek te slapen, van moderne uitwassen moest hij niets
hebben. Eén ding wist de koning wel: het moderne leven zou zonder olie
tot stilstand komen en hij was eigenaar van de grootste oliereserves op
aarde.
Meer dan vijf uur lang spraken Roosevelt en Ibn Saoed met elkaar. Hoewel
beide partijen naderhand uiterst zwijgzaam over de inhoud van het gesprek
waren, lekte later uit dat er lang en intensief over de Saoedische olie
was gesproken, 'een ontzagwekkende bron van strategische macht en een van
de essentiële hoofdprijzen in de wereldgeschiedenis,' zoals in 1945 het
Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken de olievelden van het
Midden-Oosten betitelde. Een correspondent van de New York Times schreef
onmiddellijk na het onderhoud: 'De immense olie voorraden in Saoedi
Arabië alleen al maken dat land belangrijker voor de Amerikaanse
diplomatie dan bijna elk ander klein land.' Bijna dus, want Irak bezit na
Saoedi-Arabië de meeste oliereserves ter wereld.
Favoriete CIA-coup
Toen dan ook in 1963 de Irakese Petroleum
Maatschappij een consortium van buitenlandse oliemaatschappijen die de
olie daar exploiteerde, dreigde te worden genationaliseerd, organiseerde
de CIA een, wat het zelf noemde, 'favoriete coup.' Het toenmalige hoofd
van de CIA voor het Midden-Oosten, James Critchfield, merkte naderhand
over de staatsgreep op dat 'wij het beschouwden als een grote
overwinning'. De secretaris-generaal van de Ba'ath Partij was het daarmee
eens. 'Wij kwamen aan de macht aan boord van een CIA trein,' die - eenmaal
goed op het spoor - in 1979 leidde tot het terreurregime van Saddam
Hoessein. Juist omdat de dictator met ijzeren vuist de rust in zijn land
bewaarde, waardoor de olie ongestoord kon worden opgepompt, bleef hij
Amerika's bondgenoot in de regio. Toen Saddams strijdkrachten het jaar
daarop, in strijd met het internationaal recht, het Iran van ayatollah
Khomeini binnenvielen, konden ze onmiddellijk op steun rekenen van
president Reagan en zijn speciale afgezant voor het Midden- Oosten, Donald
Rumsfeld. In december vorig jaar berichtte de Washington Post, op basis
van vrijgegeven geheime regeringsdocumenten, dat de Verenigde Staten in de
jaren tachtig grondstoffen voor het fabriceren van biologische wapens via
een omweg naar Irak exporteerde, waaronder miltvuur. Bovendien verstrekte
het vitale ingrediënten voor chemische wapens en fragmentatiebommen aan
de Irakezen. Al in 1994 was in een officieel Senaatsrapport gedocumenteerd
beschreven hoe de doorvoer naar Irak van grondstoffen voor biologische
wapens verliep. Rick Francona, voormalig luitenant-kolonel van de
Amerikaanse legerinlichtingendienst, die in 1987 en 1988 in Bagdad diende,
vertelde de Britse Guardian dat de Amerikanen op de hoogte waren van het
feit dat 'de Irakezen tijdens de gehele oorlog mosterdgas gebruikten, maar
dat was niet zo kwaadaardig als zenuwgas. Al in '83 of '84 begonnen ze
tabun (een zenuwgas) te gebruiken… En in '88 ontwikkelden ze sarin.' Op
1 november 1983 kreeg de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse
Zaken George Schultz rapporten van inlichtingendiensten waarin stond dat
de Irakezen 'bijna dagelijks chemische wapens inzetten.' Uiteindelijk ook
tegen de eigen Koerdische bevolking. Desondanks vloog Rumsfeld een maand
later naar Bagdad om het regime van Saddam nogmaals te verzekeren van
Amerikaanse steun.
Het monster gevoed
Ondertussen verdienden 25 grote
Amerikaanse bedrijven ongestoord aan het chemische, biologische en zelfs
nucleaire wapenprogramma van Irak, waaronder Hewlett Packard, Du Pont en
Honeywell. Henry Gonzalez, voorzitter van de financiële commissie van het
Huis van Afgevaardigden zei: 'Bush en zijn adviseurs financierden,
equipeerden en verleenden bijstand aan het monster dat ze later wilden
afmaken, en ze waren nu druk doende het bewijs te verbergen.' Een
onderzoeker van het Amerikaanse Congres vatte deze politiek als volgt
samen: 'Het ging allemaal om geld, het was allemaal hebzucht. De
Amerikaanse regering wist het, de Britse regering wist het. Maar kon het
hen schelen? Nee. Het was een competitie met de Duitsers. Dat is de manier
waarop de wapenhandel werkt.' Met als resultaat een miljoen doden en
gewonden door een acht jaar durende oorlog die de strijdende partijen
tezamen ongeveer duizend miljard euro kostten. Vlak voordat Irak in 1990
Koeweit binnenviel ontdekte een functionaris van het Amerikaanse
ministerie van Energie dat het Irakese regime geavanceerde nucleaire
reactors naar Irak liet verschepen. Toen hij zijn superieuren hiervan op
de hoogte bracht, werd hij plotseling overgeplaatst.
Een lid van de toenmalige Bush-regering verklaarde dat men op de hoogte
was geweest van het Irakese kernbomprogramma. Mensenrechten, het
internationaal recht of de stabiliteit in een regio zijn evenwel nooit de
drijfveren van een imperium, zolang het rijk en machtig kan blijven. Pas
toen Saddam uit de pas ging lopen, Koeweit binnenviel, een te invloedrijke
factor in het machtsspel werd, in een positie kwam om Saoedi-Arabië te
kunnen chanteren en een ernstige bedreiging voor 'het bloed van de
overwinning' dreigde te worden, werd hij in de ogen van het Westen van de
ene op de andere dag de 'Hitler van Bagdad' en kreeg een coalitie van 36
landen onder aanvoering van de Verenigde Staten een vrijbrief om tijdens
de 42 dagen durende luchtoorlog 88,5 miljoen kilo bommen op het land te
gooien in een poging Saddam weer in het gareel te krijgen.
Desert Storm
Hoewel de tv-kijker thuis het beeld kreeg
voorgeschoteld van een technologisch geavanceerde oorlog, uitgevoerd met
surgical strikes, bestond slechts zeven procent uit zogenaamde
'smartbombs,' waarvan bovendien, volgens de Amerikaanse strijdkrachten
zelf, twintig procent zijn doel mistte. De rest was een bommentapijt van
elf kilometer hoogte nagenoeg blindelings afgeworpen, waarbij
onvermijdelijk bevolkingscentra werden getroffen. Op 23 juni 1999 meldde
de Washington Post dat volgens hooggeplaatste Amerikaanse militairen
bovendien 'burgers het zwaarst getroffen werden niet door bommen die hun
doel mistten, maar door geleide precisiewapens die precies terechtkwamen
op hun plaats van bestemming'. De Amerikaanse arts David Levinson die Irak
direct na de oorlog bezocht vertelde een onderzoekscommissie in San
Francisco: 'Het was duidelijk dat de bombardementen op Irak een oorlog
zijn geweest tegen de burgerbevolking door het massaal vernietigen van de
infrastructuur van het land.' Op 5 februari 1991 berichtte de Los Angeles
Times over de situatie in de zuidelijke havenstad Basra: 'een gruwelijke
nachtmerrie van vlammen en rook zo dicht dat getuigen vertellen dat de zon
enkele dagen lang niet duidelijk zichtbaar was… (De bombardementen)
maken sommige huizenblokken in de stad in zijn geheel met de grond gelijk…
(en er zijn) bomkraters ter grootte van voetbalvelden en een onbekend
aantal doden en gewonden.' Hoeveel burgers precies om het leven kwamen
door deze oorlogsmisdaden blijft gissen. Wel is bekend dat door de
gevolgen van de oorlog en de economische boycot, volgens de Verenigde
Naties, meer dan een miljoen Irakezen, het merendeel kinderen, om het
leven zijn gekomen. Tijdens die Golfoorlog, die in feite geen oorlog was
maar een bloedbad, deed president Bush senior een oproep gericht aan 'de
Irakese militairen en het Irakese volk om de zaken in eigen hand te nemen
en om Saddam Hoessein te dwingen op te stappen'. Maar toen de sjiìetische
bevolking in Zuid-Irak in maart 1991 in opstand kwam, weigerden de
Amerikaanse troepen de rebellen toegang te verlenen tot de militaire
wapendepots van Irak. Ondertussen lieten ze de Republikeinse Garde hun
linies passeren om de opstandelingen te kunnen aanvallen, waarbij vanuit
Irakese helikopters kerosine werd gesproeid over grote groepen vluchtende
burgers en vervolgens met lichtspoorkogels in brand werd geschoten,
terwijl 'ik met mijn eigen ogen de Amerikaanse helikopters zag die boven
de (Irakese) helikopters vlogen... Ze namen foto's en ze wisten precies
wat er gebeurde', aldus een rebellerende brigadier. Ook in het noorden,
waar de Koerden in opstand waren gekomen, mocht de Republikeinse Garde,
die door Generaal Schwartzkopfs troepen was gespaard, haar gang gaan.
Volgens de Australische 0nderzoeksjournalist John Pilger was de reden de
volgende: 'Wat de Amerikanen vrezen is dat de Koerden hun eigen staat
zouden vestigen, misschien zelfs een socialistische en democratische, en
dat de sjiieten een islamitische alliantie met Iran zouden vormen.' En dat
zou de fundamentele belangen van het vrije Westen in gevaar brengen, wat
de Amerikanen verhullend 'de nationale veiligheid' noemen. De
achterliggende gedachte was: liever een hulpeloze despoot aan de macht dan
een krachtig democratisch bewind. Met een dictator valt makkelijker te
onderhandelen dan met een pluriforme groep democraten, zeker wanneer het
gaat om een onbelemmerde stroom olie, die voor het voortbestaan van de
rijke wereld van levensbelang is.
'Het Irakese equivalent'
Op 23 januari 1990, twee maanden na de
val van de Berlijnse Muur
waarschuwde de toenmalige directeur van de CIA, William Webster, de
Amerikaanse Senaat voor de groeiende Westerse afhankelijkheid van olie uit
het Midden- Oosten. Dezelfde maand schreef de leger staf-chef, generaal
Carl Vuono, in een rapport, getiteld 'Een strategische strijdkracht voor
de jaren 1990 en daarna': 'De VS moet de mogelijkheid behouden om vitale
belangen te beschermen op elke plaats waar ze bedreigd worden. Dat kan een
confrontatie betekenen met een volledig uitgerust leger in de Derde
Wereld.' Een maand later vertelde generaal Schwartzkopf de
Senaatscommissie inzake de Strijdkrachten dat de VS zijn militaire
aanwezigheid in het Midden-Oosten moest uitbreiden en zette en passant
nieuwe militaire plannen uiteen om bij een gewapend conflict te kunnen
interveniëren. Precies twee jaar later, elf maanden na de Golfoorlog,
verklaarde Les Aspin, voorzitter van de Commissie inzake de Strijdkrachten
van het Huis van Afgevaardigden dat de ervaringen in Irak 'wereldwijd'
zouden moeten worden toegepast om op die manier de relatieve kracht van
andere 'lastige regionale machten' te meten om zo hun nederlaag voor te
bereiden. 'De heer Aspin heeft deze methode het "Irakese
equivalent" genoemd', aldus de New York Times.
September 2000 publiceerde de neoconservatieve denktank Project voor de
Nieuwe Amerikaanse Eeuw een toen nog geheim rapport getiteld: De
Wederopbouw van Amerika's Verdediging: Strategieën, Strijdkrachten en
Hulpbronnen voor een Nieuwe Eeuw. In dit rapport staat onder meer: 'De
Verenigde Staten hebben decennialang getracht een meer permanente rol te
spelen in de regionale veiligheid van de Golf. Hoewel het onopgeloste
conflict met Irak een onmiddellijke rechtvaardiging verschaft, overstijgt
de noodzaak van een aanzienlijke Amerikaanse militaire aanwezigheid in de
Golf het vraagstuk van het regime van Saddam Hoessein.' Deze 'Amerikaanse
toonaangevende strategie' moet 'tot zover mogelijk in de toekomst' worden
voortgezet. Het roept de VS op om te 'vechten en om gelijktijdig in
verschillende belangrijke oorlogsgebieden een absolute overwinning te
behalen,' wat een 'essentiële missie' wordt genoemd.
Amerikaanse principes
Het rapport is 'een blauwdruk voor het
behoud van de Amerikaanse
wereldwijde superioriteit, om de opkomst van een grote machtsrivaal uit te
sluiten, en om de internationale veiligheidsorde te laten sporen met
Amerikaanse principes en belangen'. De Amerikaanse strijdkrachten in het
buitenland worden beschreven als 'de cavalerie van het nieuwe Amerikaanse
grensgebied.' Het rapport ondersteunt een eerder document waarin gesteld
werd dat de Verenigde Staten 'moderne industriële naties moet ontmoedigen
om onze leiderschap op de proef te stellen of om zelfs ook maar te streven
naar een grotere regionale of wereldwijde rol'. Daarnaast wordt verwezen
naar 'nieuwe aanvalsmethoden - elektronisch… biologisch - zullen steeds
meer beschikbaar zijn, de strijd zal naar alle waarschijnlijkheid in een
nieuwe dimensie plaatsvinden, in de ruimte, cyberspace, en misschien in de
wereld van de microben… geavanceerde vormen van biologische
oorlogsvoering'. Het rapport was geschreven voor de oprichters van deze
denktank, te weten: Dick Cheney, Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz en Lewis
Libby, die drie maanden later sleutelposities in de nieuwe Amerikaanse
regering bekleedden. Cheney werd vice-president, Rumsfeld minister van
Defensie, Wolfowitz plaatsvervangend minister van Defensie en Libby de
chef-staf van Cheney. Om deze wereldwijde militaire strategie bij het
grote publiek acceptabel te maken zou 'een of andere catastrofale en als
katalysator werkende gebeurtenis - zoals een nieuwe Pearl Harbour' nodig
zijn, aldus de opstellers van het rapport, precies een jaar voor de
aanslagen van 11 september 2001. Na als het ware op hun wenken te zijn
bediend en terwijl de Twin Towers nog nabrandden vroeg, volgens de New
Yorker van april 2002, Condoleezza Rice, de nationale veiligheidsadviseur
van president Bush, tijdens een spoedvergadering van de VS-veiligheidsraad
aan de aanwezigen om na te denken over 'hoe men deze mogelijkheden kan
uitbuiten', daarbij verwijzend naar de situatie van '1945 tot 1947,' het
begin van de Koude Oorlog. Intussen had een dag na de aanslagen minister
Rumsfeld, zonder zelfs ook maar één enkel bewijs van wie de daders
precies waren, tijdens een kabinetsvergadering al geëist dat Irak 'een
hoofddoel van de eerste ronde in de oorlog tegen terrorisme' zou zijn,
aldus journalist Bob Woodward van de Washington Post die een boek schreef
over de eerste 100 dagen na 11 september, vol vertrouwelijke informatie
die hij van hoog geplaatste autoriteiten kreeg. Zes dagen na de
terroristische aanslagen, op 17 september 2001, ondertekende president
Bush eendocument, voorzien van het stempel Top Secret, waarbij het
Pentagon opdracht kreeg om militaire operaties voor te bereiden voor een
invasie van Irak.Voor het eerst in het nieuwe millennium waren de
schaakstukken in stelling gebracht. Het grote spel 'met als inzet de
heerschappij over de wereld' kon weer beginnen.
Deel 2 in de volgende editie van de
Humanist. Hoe de Bush-dynastie haar
oliebelangen laat prevaleren boven die van het Amerikaanse volk. De
redenen waarom een deel van het Saoedisch koningshuis het terrorisme
financiert en hoe Bush senior de CIA verbood hier onderzoek naar te
verrichte. Het grote aantal ministers en veiligheidsfunctionarissen in de
regering Bush junior dat, evenals de president zelf en de vice-president,
uit de oliemaatschappijen is gerekruteerd. Tenslotte: het ware doel van
het Amerikaanse militaire optreden in het Midden-Oosten, de vernietiging
van de OPEC, dat over meer dan 70 procent van de oliereserves beschikt en
bij gebrek aan competitie in toenemende mate de olieprijs zal bepalen.
'Bommen bedoeld om burgers te treffen' |