Geen bloed voor olie?
Door Paul Aarts
Gaat het bij een oorlog tegen Irak alléén om olie, óók om olie of helemaal níet om olie? Deskundigen en commentatoren breken zich het hoofd hierover en een eenvoudig antwoord is niet makkelijk te geven.?Geen bloed voor olie? is een leus die het in een demonstratie goed doet, maar de werkelijkheid is ingewikkelder. Het andere uiterste ? verwoord door de Amerikaanse regering ? dat het in eerste instantie gaat om Iraks massavernietigingswapens en om democratie en mensenrechten, is net zo eenzijdig en nauwelijks meer dan een goedkope verkooptruc.
Degenen die zich sterk maken voor de theorie dat het uitsluitend om olie gaat, verwijzen graag naar de verwevenheid van regering en olieindustrie. Daar is inderdaad geen speld tussen te krijgen: de regering-Bush heeft een achtergrond met veel belangen in de olie- en gasindustrie, en in bredere zin in de energie-industrie. Amerika?s meest omstreden criticaster, Gore Vidal, spreekt dan ook met gevoel voor overdrijving van de ?oliejunta van Bush?, die het maar om één ding te doen is: olie, olie en nog eens olie.
Maar hoe verleidelijk voor sommigen het ook is om de Amerikaanse buitenlandse politiek puur in termen van ?olie? te vatten, de werkelijkheid ziet er toch iets gecompliceerder uit. Zo is het onjuist om te veronderstellen dat ?Big Oil? en de regering-Bush twee handen op één buik zijn. Het is tamelijk eenvoudig om te constateren dat de familie Bush tot over haar oren in de olie zit, maar het is iets anders om daaruit te concluderen dat het buitenlandse beleid als vanzelfsprekend ook geheel door oliebelangen gestuurd zou worden. Kijken we naar de geschiedenis van de verhouding tussen regering en oliemaatschappijen, dan zien we dat er eerder sprake is geweest van trade following flag dan andersom. De macht die de grote oliemaatschappijen in de jaren vijftig hadden, was vooral te danken aan de steun die men kreeg van de Amerikaanse regering en die steun bleef alleen als men zich voegde naar Amerikaanse buitenlandse politieke belangen. Het is meer dan eens voorgekomen dat regeringen hun geopolitieke belangen hebben doorgezet ten koste van de belangen van de olieindustrie (niet in de laatste plaats rond Irak, waar de olielobby geruime tijd gepleit heeft voor opheffing van de sancties). De oliemaatschappijen zijn dus allang niet meer de dodelijke octopus zijn waar ze nog vaak voor gehouden worden. Daar komt nog bij dat de grote oliemaatschappijen veel minder in de regering-Bush vertegenwoordigd zijn dan de kleinere, onafhankelijke oliebedrijven (independents in het jargon). Met uitzondering van de Chevron-connectie van veiligheidadviseur Condoleezza Rice gaat het vooral om bedrijven als Halliburton, Enron Energy, and Colorado Oil Company.
Het bovenstaande wil natuurlijk niet zeggen dat de grote oliebedrijven hun kolossale, wereldwijde oliebelangen zouden verwaarlozen. Verre van dat. Juist door ?11 september?, en de mede daardoor mogelijk geworden oorlog tegen Irak, komt voor het eerst sinds dertig jaar het El Dorado van de Iraakse olievelden weer in zicht (in 1973 werd de Iraakse olie genationaliseerd). Als Saddam Hoessein eenmaal van de troon verstoten is, zal de olie royaler kunnen stromen dan tot nog toe mogelijk was. Bush en Cheney weten dat ook, maar het is ? alweer ? gevaarlijk om alleen op grond daarvan op nogal simplistische wijze te willen beweren dat ?olie? de gehele agenda bepaalt in Washington. Hoe belangrijk is het dan wèl?
Alle oliegoeroes zijn het erover eens dat de importbehoeften van de VS de komende decennia alleen nog maar zullen groeien. Die extra olie zal afkomstig zijn uit een beperkt aantal landen in de Perzische Golf. Weliswaar zoekt men actief naar andere leveranciers, de algemene verwachting is dat deze onvoldoende soelaas zullen bieden aan de Amerikaanse honger naar olie. De situatie is des te nijpender geworden na ?11 september? omdat de Amerikaans-Saoedische betrekkingen een flinke tik hebben gekregen. Saoedi-Arabië is met 25 procent van de wereldolievoorraden natuurlijk de meest aantrekkelijke partner voor de toekomst, maar het al zeventig jaar durende verstandshuwelijk is sinds de aanslagen vorig jaar aan slijtage onderhevig. Als de oorlog tegen Irak dan toch gevoerd wordt, wat ligt dan meer voor de hand dan de Iraakse oliereserves veilig te stellen voor de Amerikaanse markt? Uitgaande van het voor de Verenigde Staten optimistische scenario dat de oorlog niet al te lang zal duren en zonder al te veel schade aan olie-installaties zal verlopen, zou de Iraakse produktie over niet al te lange tijd tot zo?n zes à acht miljoen vaten per dag kunnen oplopen (nu produceert Irak slechts 3 miljoen vaten, waarvan minder dan één miljoen voor de export).
?Olie? speelt dus wel degelijk een grote rol in de aanstaande oorlog tegen Irak, belangrijker dan Bush c.s ons willen doen geloven, maar anderzijds kun je niet eenvoudigweg spreken van een oorlog-om-de-olie. Beter is om te zeggen dat het niet alléén om olie gaat, maar dat olie wel een fantastische prijs is die men kan binnenslepen. Maar er valt namelijk méér te winnen, aanzienlijk meer, en wellicht telt dat ?meer? zelfs zwaarder dan de Iraakse olie. Anders dan in de Golfoorlog van elf jaar geleden, toen het er vooral om ging de status quo te herstellen, is de inzet deze keer de regionale orde te ?herstructureren?. De onthoofding van het regime in Bagdad is daarbij een eerste stap, waarbij tevens een belangrijk signaal wordt afgegeven aan andere ?schurkenstaten? in de regio, Iran voorop.
Regime change in Irak betekent dat er een afhankelijke en strategisch gelegen bondgenoot bijkomt voor de Verenigde Staten. Het nieuwe Irak zal Israël niet langer moeilijk maken of angst aanjagen. Gevolg zal zijn dat de strategische balans in het Palestijns-Israëlisch conflict (nog verder) doorslaat ten gunste van Israël en een voor beide partijen acceptabele oplossing verder weg zal zijn dan ooit. Als men de Iraakse olie inzet tegen die van Saoedi-Arabië zou dat eveneens betekenen dat men zich in Washington nog minder dan op dit moment iets hoeft aan te trekken van eventuele Saoedische druk om mee te werken aan de oplossing van het Palestijns-Israëlisch vraagstuk. Daarmee verwijnt het vredesplan van kroonprins Abdullah (van maart 2002) voorgoed in de prullenmand. Sharon heeft daar overigens al erg zijn best voor gedaan tijdens zijn veelvuldige gesprekken in Washington: de Israëlische premier heeft vaker dan welke andere regeringsleider ook het Witte Huis bezocht in het afgelopen half jaar en dat heeft hem geen windeieren gelegd.
Israël zal dus overduidelijk profiteren van een wisseling van de wacht in Bagdad. Maar voordat het zover is, moet er eerst een oorlog worden gevoerd en het spreekt voor zich wie dáár in directe zin het meeste baat bij heeft: de wapenindustrie. Al enige tijd voordat George W. Bush president werd, had hij zich in bezorgde termen uitgelaten over de povere uitrusting van de Amerikaanse strijdkrachten en uitte hij de wens een ?revolutie in militaire zaken? door te voeren. Twee maanden voor de verkiezingen kreeg hij ondersteuning uit niet onverwachte hoek. De neoconservatieve denktank ?The Project for the New American Century? ? met deelname van goede bekenden als Cheney, Rumsfeld en Wolfowitz ? publiceerde een vlammend manifest over Amerika?s grand strategy in de komende decennia. Een van de meest prominente adviezen, behalve een substantiële verhoging van het defensiebudget, was de ?semi-permanente? aanwezigheid van Amerikaanse troepen in de regio van de Perzische Golf, ?ook nadat Saddam Hoessein van het toneel verdwenen zou zijn.?
Zo zien we dat de verschillende componenten die het Amerikaanse buitenlandse beleid bepalen in elkaar grijpen en er feitelijk sprake is van één strategie waarin niet altijd even goed te onderscheiden is welk element de boventoon voert: olie, herstructurering van de regio (in de eerste plaats ten gunste van Israël) of de wapenindustrie. De bemoeïenissen met Irak, met de republieken in Centraal-Azië en de Kaukasus, met Afghanistan en met landen als Columbia en Venezuela, passen stuk voor stuk in het plan ter versteviging van Amerika?s wereldwijde suprematie, de Pax Americana. In al deze gevallen speelt ?olie? een rol, soms meer en soms minder, maar in het geval van protesten tegen de komende oorlog is toch echt te kort door de bocht om te spreken van ?geen bloed voor olie.?
Paul Aarts doceert Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel verscheen eerder in het dagblad Trouw.