Strafrecht versus vreemdelingenrecht

Dagelijkse praktijk

Mensenrechten

Conclusies en vervolg


september 1998

De hoorzitting over vreemdelingendetentie

Op 20 april 1997 vond in het Amsterdamse politiek-cultureel centrum de Balie een hoorzitting plaats over vreemdelingendetentie. Op deze bijeenkomst, georganiseerd door het Autonoom Centrum, wisselden ruim 150 aanwezigen van gedachten over verschillende facetten van deze vorm van detentie. Het idee achter de hoorzitting was critici bij elkaar te brengen en hun kritiek meer gezamenlijk te maken. Bovendien bood de zitting de mogelijkheid een discussie aan te zwengelen tussen actie- en bezoekgroepen, wetenschappelijke en juridische kringen. Centrale vragen binnen de discussie waren: zijn gedetineerden in vreemdelingendetentie slechter af dan gedetineerden in strafdetentie? Wat is de dagelijkse praktijk achter de muren? En hoe verhoudt deze detentie zich eigenlijk tot mensenrechtenverdragen die ook door
Nederland zijn ondertekend?

Als opzet voor de hoorzitting was gekozen voor het benaderen van vreemdelingendetentie vanuit drie verschillende gezichtspunten. Achtereenvolgens werden besproken: de vergelijking tussen strafrecht detentie en vreemdelingendetentie, de dagelijkse praktijk in de vreemdelingengevangenissen en de verhouding van deze detentie tot de mensenrechten. De drie benaderingswijzen werden belicht door een aantal gasten, waarna een discussie volgde met andere genodigden en de zaal. Het geheel werd voorafgegaan door een algemene inleiding die uit twee delen bestond.
Het eerste deel van de inleiding bevatte de visie van het Autonoom Centrum op vreemdelingendetentie, in het tweede deel vertelde een ex-gedetineerde wat de detentie voor hem had betekend.
Het Autonoom Centrum (AC) is sinds 1991 bezig met het onderwerp vreemdelingendetentie. Het AC bezoekt gedetineerden en zorgt voor opvang van mensen die na hun detentie op straat zijn gedumpt. Daarnaast doet het AC onderzoek naar beleid en wetgeving, reglementen en de praktijk van vreemdelingendetentie vanuit de overtuiging dat detentie van vluchtelingen en mensen zonder papieren volstrekt verwerpelijk is. Door de jaren heen is het voor het AC duidelijk geworden dat er een grote kloof is tussen degenen die gedetineerd zijn geweest en mensen die bij hen op bezoek zijn geweest enerzijds en de rest van de samenleving anderzijds. Gedetineerde vreemdelingen vormen een vergeten groep waar voor niemand meer eer aan te behalen is. Ze zijn geïsoleerd van de samenleving, worden uitgezet of leven na vrijlating als illegaal verder.
Bij de mensen die ervaring hebben met vreemdelingendetentie leeft al vanaf het begin dezelfde kritiek:
- er worden onschuldige mensen opgesloten
- de lengte van de detentie is onbeperkt
- de detentie wordt als chantagemiddel gebruikt voor uitzetting, die in meer dan de helft van de gevallen niet plaatsvindt
- de detentie dient ter afschrikking en als politiek signaal
- de bejegening van de gedetineerden is slecht, er is sprake van een sober regime
- vreemdelingendetentie werkt criminaliserend

Het AC benadrukte het doel van de zitting: het op gang brengen van een debat over de wenselijkheid en legitimiteit van vreemdelingendetentie, een debat dat stil staat bij het wezenlijke karakter van deze vorm van detentie en verder gaat dan de constatering dat vreemdelingendetentie een logisch sluitstuk van het vreemdelingenbeleid is. Voor de discussies worden politici nadrukkelijk niet uitgenodigd: hun bijdrage aan discussie bestaat er vaak alleen maar uit het eigen straatje schoonvegen en daarmee de discussie te vertroebelen. Er gaapt een grote kloof tussen beleidsmakers en direct betrokkenen, wat eerder al bleek uit de discussie over de Koppelingswet.
Het tweede deel van de inleiding werd verzorgd door een ex-gedetineerde die vertelde over zijn ervaringen. Hij was door het AC gevraagd dit te doen omdat een hoorzitting over vreemdelingendetentie niet kan plaatsvinden zonder de slachtoffers ervan een stem en gezicht te geven.
Deze man heeft bijna 10 maanden gevangen gezeten omdat hij geen geldige papieren had. Door de detentie miste hij drie seizoenen. Bij zijn vrijlating was hij gedesoriënteerd, hij wist niet of hij blij moest zijn of triest. De gevangenis had hij overleefd door veel te schrijven en na te denken, door in feite een onzichtbare muur om zich heen op te trekken. Deze muur binnen de vier gevangenismuren moest hem beschermen tegen beïnvloeding door het gevangenissysteem. Tijdens zijn verblijf in de Willem II gevangenis heeft hij in totaal vier weken in isolatie gezeten: twee weken na een werkweigering en twee keer een week na een ruzie. Hij realiseerde zich dat het leven niet belangrijk is als het geen relatie heeft met levens van anderen: “Ik heb ontdekt dat het justitie-apparaat boven alles ingesteld is om te straffen; om je geest te breken, om gebruik te maken van menselijke zwakheid, om menselijke kracht te ondermijnen en vrije wil te vernietigen. De grote taak is om het vol te houden, om eerlijk te blijven, het beeld te koesteren van de maatschappij buiten en te blijven leven naar de regels en waarden daarvan. Dit is de enige manier om je menselijke waardigheid te bewaren. Als je me zou vragen of ik iets geleerd heb in die maanden, zou ik antwoorden, ik heb geleerd te vertrouwen op mijn eigen kracht, ja om niet gearresteerd te worden.”

Strafrecht- versus vreemdelingenrecht

De eerste benaderingswijze voor de discussie over vreemdelingendetentie was het vergelijken van detentie op grond van strafrecht met detentie op grond van vreemdelingenrecht. De twee vormen van detentie vertonen grote gelijkenissen, terwijl er grote juridische verschillen zijn op te merken. De centrale stelling was: in een democratische rechtsstaat leidt het bestaan van een aparte, in tijd ongelimiteerde straf voor vreemdelingen die volgens de overheid niet rechtmatig het grondgebied zijn binnengekomen, tot een uitholling van het rechtssysteem. Als in een democratische rechtsstaat het vreemdelingenrecht minder waarborgen kent dan het strafrecht, kunnen er bij de rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring grote vraagtekens worden gezet.

De discussie werd ingeleid door Bert Hendriksen (juridisch medewerker bij de rechtbank Haarlem) en Constantijn Kelk (hoogleraar Straf (-proces)- en Penitentiair Recht aan het Willem Pompe Instituut Utrecht). Aan de discussie werd verder deelgenomen door onder andere Clara Fetter (officier van justitie Middelburg), Rob Hamerslag (advocaat te Amsterdam), Anton van Kalmthout (lid van de Commissie van Toezicht van het Justitieel Complex Willem II te Tilburg), Oscar Korte (rechter Vreemdelingenkamer Haarlem) en Theo Scholten (ex-directeur van Huis van Bewaring Nieuwersluis).
Bert Hendriksen stelde dat een vreemdeling in detentie weliswaar geen verdachte is, maar dat hij zijn detentie wel als een straf ervaart. Vreemdelingendetentie is een bestuurlijke maatregel, een vorm van bestuursdwang door de overheid, die er op gericht is dat de getroffene uiteindelijk het gewenste gedrag vertoont. En in dit geval dus het land verlaat. Het meest opvallende hierbij is dat detentie op grond van de vreemdelingenwet ‘ter fine van uitzetting’ geen maximale termijn kent. Was deze in het verleden door jurisprudentie bepaald op zes maanden, de laatste jaren is deze termijn langzaam gerekt: elf maanden is geen uitzondering meer. Gedurende de detentie zijn er momenten waarop de advocaat van de vreemdeling kan verzoeken de detentie te beëindigden, maar deze opheffingsverzoeken worden normaal gesproken verloren. Uiteindelijk blijkt dat zo’n 50% van de gedetineerde vreemdelingen niet wordt uitgezet. Een rekensom leert dat met vreemdelingendetentie minimaal 82 miljoen gulden per jaar is gemoeid. Hendriksen vroeg zich daarom af of vreemdelingendetentie een effectief bestuursmiddel is of een geldverslindende papieren tijger.
Constantijn Kelk begon zijn deel van de inleiding met de nuancering dat ook het strafrecht aan erosie onderhevig is en dat voorlopige hechtenis bovendien ook voornamelijk wordt toegepast op gemarginaliseerden in de samenleving. Toch constateerde Kelk dat een vreemdeling in detentie -niet verdacht van een strafbaar feit- slechter af is dan iemand die op verdenking van een strafbaar feit op grond van het strafrecht wordt gedetineerd.
Binnen het strafrecht wordt vrijheidsbeneming zo min mogelijk toegepast. Een verdachte kan in totaal 106 dagen in voorlopige hechtenis doorbrengen. Verdere verlenging dient goed gemotiveerd te worden. Steken de 106 dagen op zich al gunstig af tegen de maanden langer durende vreemdelingdetentie, bovendien is het zo dat men binnen het strafrecht binnen een aantal dagen moet worden voorgeleid aan de rechter-commissaris, en vervolgens na iedere dertig dagen aan een rechter. Bij vreemdelingenbewaring is de termijn eindeloos. De bewaring duurt in het algemeen twee keer zo lang als voorlopige hechtenis in het strafrecht. Kelk bepleitte dan ook een maximumtermijn aan vreemdelingenbewaring.

In de discussie die volgde werden de verschillen in vormen van detentie nog wat uitgediept.
Clara Fetter wees er op dat voorlopige hechtenis voor een lange periode mogelijk is, maar dan moet je toch wel aardig wat gedaan hebben: er moet sprake zijn van een verdenking van een strafbaar feit waar minimaal vier jaar hechtenis op staat, een geschokte rechtsorde bij een vergrijp waar minimaal 12 jaar voor staat of gevaar voor herhaling, vermogensfraude of onderzoeksbelang. Voor al deze gronden geldt een proportionaliteitsbeginsel (evenwicht tussen het gepleegde misdrijf en de opgelegde straf). Zo’n beginsel kent vreemdelingenbewaring niet. Het viel Fetter op dat schorsing van voorlopige hechtenis vaker voorkomt dan opheffing van vreemdelingenbewaring. Bovendien wordt bij vreemdelingendetentie niet gekozen voor een mogelijk alternatief, zoals meldplicht.
Rob Hamerslag beklaagde zich over het ontbreken van inzicht in en controle op de (gronden van) detentie. Daarnaast constateerde hij dat sommige advocaten niet genoeg ondernemen, al moest hij daarbij zeggen dat je als advocaat soms je cliënt uit het oog verliest door overplaatsingen van de ene gevangenis naar de andere. Hamerslag zag als extra problemen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zelf geen informatie verstrekt, en dat de selectie (wie komt in detentie) op straat wordt gemaakt en nadrukkelijk niet door de IND. Doelmatigheid speelt in de selectie geen enkele rol.
Anton van Kalmthout merkte twee dingen op. Ten eerste constateerde hij dat soms pas na twee weken detentie blijkt dat zicht op uitzetting, vereiste voor de detentie, ontbreekt. Hij pleitte er voor de eerste toetsing die nu na vier weken plaatsvindt, zeer snel na de inbewaringstelling uit te voeren. Ten tweede constateerde hij dat zicht op uitzetting vooral in de eerste twee weken van de detentie aanwezig is. Daarna loopt de kans op uitzetting langzaam terug. Na drie maanden wordt bijna niemand meer uitgezet, hooguit in tien procent van de gevallen. Van Kalmthout pleitte daarom voor een maximale detentietermijn van drie maanden.
Oscar Korte vond echter dat die tien procent kans op uitzetting in het algemeen zorgt voor ‘zicht op uitzetting’ en dat er dus voldoende reden is om niet na drie maanden de bewaring op te heffen. Toch vond ook hij dat er een grens moet komen, wat hem betreft bij vier à vijf maanden. Om willekeurige selectie en inefficiëntie te voorkomen moeten volgens Korte de zaken van gedetineerde vreemdelingen weggehaald worden bij de vreemdelingendiensten en worden ondergebracht bij een centrale eenheid van de IND.
Theo Scholten vertelde dat vreemdelingen hun detentie ervaren als straf en dat ze zich als criminelen behandeld voelen. De uitzichtloosheid van de detentie en de onzekerheid over de afloop ervan brengen spanningen met zich mee. Die uiten zich in honger- en dorststakingen en in meer ordeverstoringen (fysiek geweld, brandstichtingen) dan elders. Scholten beschouwde dat als een logisch gevolg van detentie: vrijheidsberoving roept verzet op.
De voorzitter van dit discussie-onderdeel, Thomas Spijkerboer (docent aan de Universiteit van Nijmegen), vroeg zich naar aanleiding van de discussie af of vreemdelingenbewaring niet neerkomt op een vorm van gijzeling. Immers, de vreemdeling wordt gedwongen mee te werken aan vaststelling van zijn identiteit. Zolang deze onbekend is en er ‘zicht op uitzetting’ is blijft hij gedetineerd. Vreemdelingen worden zodoende langer vastgehouden naarmate zij zwijgen over hun identiteit (waarbij ook nog moet worden gerealiseerd dat binnen het strafrecht het zwijgrecht van een verdachte is geregeld). Het gaat dus om een fysiek dwangmiddel om informatie te verkrijgen. Spijkerboer stelde daarom de vraag of dit vergelijkbaar is met het toebrengen van fysieke dwang en onnodig leed, m.a.w. folter.

Dagelijkse praktijk

Een tweede benaderingswijze was het bekijken van de detentie aan de hand van de dagelijkse praktijk van de verschillende gevangenissen waar vreemdelingen gedetineerd worden. Het ging hierbij om zaken als werken in de gevangenis, het opleggen van isolatiestraffen als sanctie, de behandeling van bezoekers en gedetineerden en het zeer gesloten karakter van de gevangenissen. De inleidingen op de discussie werden verzorgd door Hans van Zundert (advocaat te Rotterdam), Gerard de Jonge (vakgroep Strafrecht en Criminologie, Rijksuniversiteit Limburg), en Rens den Hollander (Autonoom Centrum). Genodigden voor de discussie waren onder anderen Connie van de Broek (bezoekgroep de Vuurdoop, Tilburg), Erik van der Maal (Bond van Wetsovertreders), Simon van der Pol (FNV Amsterdam, afdeling Arbeid), en Geert Groenewegen (pastor in Huis van Bewaring Zoetermeer).

Hans van Zundert vertelde over hoe zijn cliënten de detentie ervaren. Hij schetste het beeld van een zeer repressief regime binnen de gevangenis dat het werk van de advocaten bemoeilijkt. Als voorbeeld gaf hij de behandeling van een cliënt die gedurende zijn acht maanden durende detentie steeds weer in hongerstaking ging. Dat leverde hem voortdurend plaatsing in isolatiecellen op. Het contact met zijn cliënt werd daardoor bemoeilijkt. Contacten tussen zijn cliënt en een journalist werden door de top van het ministerie van Justitie verboden. Verdere voorbeelden die hij noemde waren detentie als straf voor een tweede asielaanvraag of als chantagemiddel met als doel, mensen mee te laten werken aan het verkrijgen van identiteitspapieren, en door gevangenispersoneel zoekgemaakte post die voor de asielprocedure van groot belang was.
Van Zundert zag niets in het voorstel van Korte om de uitvoering van de detentie in een centrale eenheid van de IND onder te brengen: als advocaat heeft hij voornamelijk slechte ervaringen met de IND. “Ik geloof niet dat dit een aaneenschakeling van losse incidenten is. Er is hier sprake van een bikkelharde en harteloze IND-regie van de vreemdelingenbewaring die dringend aan verandering toe is.”
Gerard de Jonge ging in zijn inleiding in op het werk dat door gedetineerde vreemdelingen binnen gevangenissen wordt verricht. Hij presenteerde drie stellingen aan de aanwezigen:
1. De directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg pleegt op grote schaal strafbare feiten door gedetineerde illegalen tewerk te stellen. Hij is in overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen, en pleegt een strafbaar feit volgens de Wet op de Economische Delicten. De Economische Politierechter kan de Willem II op grond van deze wet voor een jaar sluiten.
2. De directeur kan dit soort strafbare feiten blijven plegen omdat hij er niet voor vervolgd zal worden. Hem treft persoonlijk strafrechtelijk geen blaam, omdat zijn meerdere (de minister van Justitie) het al geruime tijd toelaat. De minister op zijn beurt kan niet vervolgd worden; hij is slechts verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal.
3. Als arbeid dan toch is toegestaan, verdient zij een zorgvuldige regeling en dient zij volwaardig te worden beloond. Het voordeel daarvan zou kunnen zijn dat gedetineerde vreemdelingen met een enigszins gevulde ‘uitgaanskas’ de draad weer opnemen in het land waar ze vandaan kwamen. Vergoeding voor arbeid dus niet als een soort ‘oprotpremie’, maar bij wijze van -overigens zelf verdiende- compensatie voor de ondergane, in alle opzichten vernederende, vrijheidsbeneming die de vreemdelingenbewaring thans is.
Rens den Hollander vertelde als derde inleidster vanuit haar ervaringen als lid van de bezoekgroep van het Autonoom Centrum over wat de detentie en het regime voor een gedetineerde betekenen en over de pogingen van niet aan Justitie gebonden bezoekgroepen buiten de poort te houden.
In de discussie die volgde wees Theo Scholten op de mogelijkheid voor niet-justitiegebonden organisaties om buiten het bezoekuur om op bezoek te gaan bij gedetineerden. Connie van de Broek reageerde dat de Vuurdoop dit had geprobeerd, maar dat het verzoek in hun geval is afgewezen. Erik van der Maal merkte op dat vreemdelingen duidelijk harder worden aangepakt dan veroordeelden, terwijl het regime eigenlijk soepeler zou moeten zijn, aangezien het om mensen gaat die niet van een strafbaar feit worden verdacht. Van Kalmthout stelde dat vreemdelingen niet onder de Gevangenismaatregel zouden moeten vallen, en dat er dus een ander regime zou moeten gelden. Volgens van Kalmthout zijn er nu meer beperkingen dan noodzakelijk.
Geert Groenewegen constateerde dat de geïsoleerden (zoals hij ze noemde) in het Huis van Bewaring Zoetermeer stelselmatig gekleineerd worden. Groenewegen vertelde dat ook het personeel lijdt onder het regime, wat steeds meer psychische klachten en een hoog ziekteverzuim tot gevolg heeft.
Vanuit de zaal kwam de opmerking dat de opleiding van het personeel niet deugt: de opleiding is niet specifiek gericht op vreemdelingen en hun politiek-culturele achtergronden. Het opbrengen van respect hoort niet tot de bagage van de ‘vreemdelingenbegeleiders’, die vaak afkomstig zijn uit het penitentiaire inrichtingswerk. Angst speelt een rol bij de houding van het personeel, dat bij het minste of geringste ‘afwijkend’ gedrag ingrijpt. Ondanks dit alles blijken bij de Commissies van Toezicht niet veel klachten binnen te komen. Willem van Bennekom opperde de mogelijkheid direct te klagen bij een rechtbank. Ook van dit recht wordt weinig gebruik gemaakt.
Simon van der Pol erkende in reactie op de inleiding van Gerard de Jonge dat voor het werk dat wordt verricht eigenlijk het minimumloon betaald zou moeten worden. Een dilemma is, volgens hem, dat een dergelijke betaling vrijwel zeker zou leiden tot het verdwijnen van het aanbod van arbeid en dus tot gedwongen nietsdoen.

Mensenrechten

In een derde deel werd ingegaan op de vraag hoe vreemdelingdetentie zich verhoudt tot mensenrechten. Het ging hierbij niet alleen om de vraag of de detentie op juridische gronden strijdig is met mensenrechtenverdragen, ook de geest van de mensenrechtenverdragen stond centraal. De inleiding werd verzorgd door Thom Holterman (universitair hoofddocent Staats- en Bestuursrecht, Erasmus Universiteit) en door Ben Vermeulen (Centrum voor Migratierecht, universiteit Nijmegen). Aan de discussie werd o.a. deelgenomen door Johannes van der Klaauw (United Nations High Commissioner For Refugees , de UNHCR), René van Swaaningen (Vakgroep Strafrecht en Criminologie, Erasmus Universiteit) en de heer Fernandes Mendes (Binnenlandse Zaken, directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden).

Thom Holterman beschreef in zijn inleiding de vreemde constructie van mensenrechtenverdragen. De gedachte achter veel van deze verdragen is een bescherming van burgers tegen gedragingen van de staat. Deze verdragen zelf echter stellen de staat in staat macht over burgers uit te oefenen. Ieder artikel in een verdrag waarin de rechten van burgers worden gegarandeerd bevat tevens de bepaling dat deze rechten mogen worden geschonden mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. In die zin bevatten de verdragen de dubbelhartigheid die zo kenmerkend is voor het westerse rechtssysteem. Het legaal kunnen opsluiten van onschuldigen is daar een voorbeeld van.
Toch kun je niet zeggen dat die verdragen daarmee nutteloos zijn of dat mensenrechten holle rechten zijn. Holterman zag een aantal belangrijke functies. Ten eerste is er de uitdagingsfunctie: ze zijn naar aanleiding van hun pretentie uit te dagen. Daarnaast vervullen ze een debatsfunctie: ze kunnen het maatschappelijk, politiek en juridisch debat gaande houden. Tot slot verplichten ze de overheid tot het afleggen van verantwoordelijkheid.
Ben Vermeulen ging in op mogelijke spanningen tussen het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de detentie van illegalen. Hij zag twee doelen bij vreemdelingendetentie: weren en opsluiten. Over het algemeen wordt detentie beschouwd als laatste middel waar een overheid naar grijpt, maar bij vreemdelingen ligt dat blijkbaar anders. Er is ondertussen een hele reeks middelen voor vrijheidsberoving bij vreemdelingen, maar de toetsing bij dit scala aan artikelen is marginaal. Omdat mensenrechtenverdragen geen precisie vereisen kan het gebeuren dat een detentie van vier jaar (!) door het Europees Hof wordt geaccepteerd. Het algemeen belang geeft bijna altijd de doorslag. Het enige dat mogelijk te toetsen zou zijn aan het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is in de ogen van Vermeulen het herhaaldelijk toepassen van vreemdelingendetentie in een individueel geval of het gebruik van ‘openbare orde’ als grond voor detentie.
Vermeulen bepleitte een bodemnorm binnen detentie welke gebaseerd moet zijn op gelijkwaardige behandeling. Daarnaast moeten er procedurewaarborgen komen. Praktisch gezien betekent dit voor hem een maximumtermijn van bijvoorbeeld 106 dagen (analoog aan de voorlopige hechtenis binnen het strafrecht), een automatische, maandelijkse toetsing, en geen detentie langer dan 10 dagen op het politiebureau.
Verder stelde Vermeulen dat vreemdelingendetentie meer dan tot nu toe ter discussie moet worden gesteld: de kritiek moet niet blijven hangen bij de Commissies van Toezicht alleen. Bij de politiek aankloppen achtte hij niet zinvol. Hij eiste een structurele oplossing, omdat het hier gaat om een duurzaam probleem. Juridische middelen zouden als onderdeel daarvoor kunnen worden aangewend, maar bijvoorbeeld ook een klacht bij de Nationale Ombudsman over de ongelijkwaardige behandeling.

In de discussie opperde Johannes van der Klaauw dat de UNHCR op eigen initiatief een onderzoek zou kunnen starten, ongevraagd advies uit zou kunnen brengen, of conclusies en richtlijnen kan opstellen waaraan vreemdelingendetentie moet voldoen. Het uitgangspunt van de UNHCR is dat detentie onwenselijk en te vermijden is. Al zouden er uitzonderingen mogelijk zijn, dan zou moeten gelden dat vreemdelingen niet samen met criminelen opgesloten mogen zitten en onder een lichter regime zouden moeten vallen. De UNHCR maakt zich zorgen over de toenemende detentie op luchthavens omdat daar geen toezicht en controle op is. Als persoonlijke mening gaf Van der Klaauw dat de UNHCR te weinig tegen vreemdelingendetentie doet.
René van Swaaningen benadrukte het belang van kijken naar het groter verband waarbinnen deze detentie plaatsvindt. Het beleid van de afgelopen jaren wordt gekenmerkt door beheersing, orde en veiligheid. Er begint een tweedeling in de maatschappij te ontstaan waarbij een groep mensen, waaronder veel vreemdelingen, gewoon wordt afgeschreven. Het migratierecht bevindt zich in verkeerd gezelschap: binnen internationale besluitvormingscircuit worden immigratie, terrorisme en drugsbestrijding in één adem genoemd. Migratie moet uit die politieke context worden gehaald, omdat die criminaliserend werkt.
Fernandes Mendes waarschuwde dat de criminalisering die detentie met zich meebrengt, alle minderheden treft. Volgens hem bestaat er in Den Haag absoluut niet het beeld dat vreemdelingendetentie in strijd zou zijn met mensenrechtenverdragen.

Conclusies en vervolg

Aan het eind van de discussie volgde een slotwoord van het Autonoom Centrum, waarin bovendien geprobeerd werd een aantal praktische conclusies uit de dag te trekken. De eerste conclusie was dat de dag zinvol was geweest en dat er zelfs vooruitgang was geboekt in het ter discussie stellen van vreemdelingendetentie. Het was de eerste keer dat zo’n diversiteit aan mensen met een eigen specialisatie op het gebied van vreemdelingendetentie het onderwerp besprak. Geconstateerd werd dat daarom niet gesteld kan worden dat gedetineerde mensen zonder papieren een vergeten groep vormen waar niemand zich druk over maakt. De hoorzitting met een al een week van tevoren uitverkochte zaal en de velen die graag hadden willen komen maar verhinderd waren, wijzen er op dat velen zich wel degelijk druk maken over deze vorm van detentie.
Verder werden als conclusies getrokken uit wat op de hoorzitting was gezegd:
- vreemdelingendetentie moet in een bredere context, fundamenteel en politiek ter discussie worden gesteld
- er moet gewerkt worden aan het indienen van een klacht bij de Nationale Ombudsman, met medewerking van de Coornhertliga en de Nederlands Juristen Comité van de Mensenrechten (NJCM)
- het regime in de vreemdelingengevangenissen moet versoepeld worden
- er dient een maximale termijn te worden vastgesteld voor vreemdelingendetentie
- arbeid dient te worden verricht tegen het wettelijk minimumloon
- bezoekgroepen dienen zonder restricties toegang te krijgen tot de gevangenissen
- verdachten moeten gescheiden worden van niet-verdachten
- er dient een periodieke toetsing van vreemdelingendetentie te komen met waarborgen die minimaal gelijkwaardig zijn met die in het strafrecht

Het Autonoom Centrum heeft in de maanden na de hoorzitting gemerkt dat de bijeenkomst het nodige heeft losgemaakt. Deze stimuleerde bestaande initiatieven, nieuwe coalities ontstonden en mensen bleken onder de indruk van het totaalbeeld dat de hoorzitting hen presenteerde. Ook zijn er voorzichtige aanzetten ontstaan na de hoorzitting, zo is er bijvoorbeeld door een aantal groepen het initiatief genomen om te gaan werken aan een campagne waarbinnen brieven geschreven kunnen worden aan gedetineerden, vergelijkbaar met brievencampagnes zoals die door Amnesty International worden georganiseerd.
Voor het Autonoom Centrum is de bijeenkomst een stimulans geweest om verder te denken en te discussiëren over het bredere kader waarbinnen vreemdelingendetentie ter discussie gesteld kan worden. Het tweede hoofdstuk en het verslag van het ‘ronde tafel-gesprek’ in dit boek kunnen gezien worden als een weergave van de discussie zoals die tot nu toe binnen het Autonoom Centrum is gevoerd.

zoekarchiefdiscussiereageerhomeenglish