Bedenkingen bij de GATS-onderhandelingen

van 11.11.11.- Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging, Oxfam Solidariteit-Solidarité, Inter-Environnement Wallonie, Bond Beter Leefmilieu, Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling en de Commissie Vrouwen en Ontwikkeling

naar aanleiding van
het eerste voorstel van initieel GATS- aanbod van de Europese Commissie.

19 februari 2003

.I. Algemene principes en voorafgaande bedenkingen bij de woordenstrijd rond GATS

“GATS vormt geen bedreiging voor de openbare diensten”

GATS gaat over “alle diensten in alle sectoren” (Artikel I) en de onderhandelingsrichtlijnen aangenomen op 28 maart 2001 bepalen heel duidelijk dat “er geen enkele dienst a-priori zal worden uitgesloten van de onderhandelingen”. De requests die de Europese Unie heeft ontvangen bevatten dan ook verscheidene vragen voor liberalisering van openbare diensten.

Het is gekend dat Artikel 1.3c een uitzondering maakt voor “diensten die binnen de bevoegdheden van de overheid, noch op commerciële basis, noch in concurrentie met andere dienstenaanbieders worden verstrekt”. De vraagt stelt zich van wat deze formulering de definitie is; van “overheidsdiensten”? Dat is alleszins nog iets anders dan openbare diensten.

Openbare diensten worden door GATS niet gedefinieerd. Iedereen lijkt zijn eigen invulling te geven aan het begrip. Naast openbare diensten wordt er gesproken van essentiële diensten, basisdiensten diensten van openbare nut, nutsvoorzieningen, enz.
Met openbare diensten bedoelen wij diensten van openbaar belang, waar iedereen nood aan heeft en recht op heeft, die voor iedereen toegankelijk moeten zijn en waarvoor de overheid juist daarom verantwoordelijkheid heeft opgenomen.
Het is duidelijk dat het begrip openbare dienst veel breder is dan Artikel1.3c. en dat er in het kader van GATS wel degelijk over dit soort diensten wordt onderhandeld. GATS zegt niet dat dit moet, maar heeft wel het kader geschapen waarbinnen dit kan gebeuren. Het is ook de uitdrukkelijke bedoeling van GATS om de grootst mogelijk liberalisering te bereiken, zij het in opeenvolgende rondes.

Dat de Europese Commissie in haar voorstel van initieel aanbod geen aanbod geformuleerd heeft inzake onderwijs, gezondheidszorg en de audiovisuele sector, is een goede zaak maar het is duidelijk dat dit niet zonder slag of stoot gebeurd is maar het resultaat is van een intern debat (dat vermoedelijk ook de vertraging in het formuleren van het aanbod verklaart). Dat de Europese Commissie nog geen aanbod heeft geformuleerd inzake de energiesector en zich daarbij verschuilt achter het ontbreken van een adequate classificatie, duidt er in alle waarschijnlijkheid op dat dit debat nog niet ten einde is.

Onze conclusie: GATS is wel degelijk een bedreiging voor het voortbestaan van de openbare diensten zoals wij die nu kennen.

“Iedereen kan uitzonderingen maken en beperkingen opleggen”

Het is zeker zo dat GATS toelaat dat er allerhande uitzonderingen worden gemaakt wanneer men diensten aanbiedt voor markttoegang en nationale behandeling, maar het is de uitdrukkelijke bedoeling dat deze uitzonderingen verdwijnen. Dat blijkt ook heel duidelijk uit de vraaglijsten die Europa heeft uitgestuurd en ontvangen en uit het aanbod dat Europa heeft geformuleerd.

Bovendien is “totale liberalisering” (“none”) de standaardoptie in GATS voor de diensten die men opgeeft voor markttoegang en nationale behandeling. “None” heeft vergaande consequenties (bijvoorbeeld op het vlak van subsidies, de facto discriminatie en “least burdensome”) die niet altijd even correct worden ingeschat (zelfs niet door het grootste handelsblok ter wereld, zoals gebleken is uit de veroordeling van de Europese Unie door het geschillenregelingorgaan van de WTO in de zaak van het Europese bananenregime) of zelfs niet kunnen worden voorzien.
Bovendien kan men in GATS haast niet terugkomen op een toegezegde liberalisering. Kleine zaken wijzigen mits compensatie kan nog net, maar belangrijke toezeggingen omkeren is feitelijk onmogelijk.

“GATS verplicht landen niet om te liberaliseren”

Het lijkt ons niet van deze wereld om het formele standpunt in te nemen dat GATS geen verplichtingen oplegt. Ook dit lijkt een spel met woorden: GATS verplicht alleszins wel om telkens een hoger niveau van liberalisering na te streven en in de GATS-onderhandelingen worden landen onder druk gezet om concessies te doen. Een groot aantal ontwikkelingslanden is niet in de positie om aan deze druk te weerstaan; zeker niet als men de Gats-onderhandelingen bekijkt in hun bredere samenhang: het samenspel tussen de GATS- en andere WTO-onderhandelingen, en tussen de WTO en de internationale financiële instellingen zoals IMF en Wereldbank, waarbij privatisering en liberalisering worden verplicht of straffe van het niet verkrijgen van leningen.
Rijkere landen die wel aan deze druk kunnen weerstaan, bereiden hun onderhandelingsposities voor achter gesloten deuren, zoals blijkt uit de geheimhouding van de Europese vraag- en aanbodlijsten, zodat hier alle ruimte is voor druk uit de bedrijfswereld en ook hier waakzaamheid geboden is.

“GATS streeft geen privatisering na, enkel liberalisering

Het is juist dat GATS formeel geen privatisering van een openbare dienst vraagt in de zin van de verkoop van een dienst aan een particulier (bedrijf). Maar als een openbare dienst wordt geliberaliseerd doordat bepaalde van zijn diensten ook door privé bedrijven kunnen worden verstrekt (bijvoorbeeld bepaalde postbedelingen), dan wordt een deel van de voorheen publieke markt privé. Als in bepaalde internationale handels- en investeringsakkoorden het inkrimpen van de marktmogelijk­heden van een bedrijf (of zelfs maar het wijzigen van de concurrentievoorwaarden) aanzien wordt als een de facto onteigening, dan is er grond om het liberaliseren van een dienst die voorheen door overheid werd waargenomen te beschouwen als een de facto privatisering.

Het naast elkaar plaatsen van openbare en privé diensten op concurrentiele basis leidt onvermijdelijk tot een aantal problemen. Zo zal de privé sector zich in de eerste plaats toeleggen op de meer lucratieve segmenten van de markt. De openbare sector dreigt dan enkel met de minder lucratieve of zelfs verlieslatende segmenten van de markt te blijven zitten. Bovendien ontstaan er snel conflicten rond de gelijke behandeling en rond de grenzen van het privé en algemeen belang waarbij GATS, onder andere via zijn artikel VI.4 het evenwicht tussen beiden doet overhellen in het voordeel het particulier belang. In zijn meest extreme en verwerpelijke vorm leidt dit tot situaties zoals onder het NAFTA-akkoord waarbij bedrijven schadevergoeding kunnen eisen voor beleidsmaatregelen van algemeen belang die de concurrentievoorwaarden veranderen waarin het betrokken bedrijf opereert (de zogenaamde feitelijke onteigening van winstverwachtingen).

Een openbare voorziening geeft meer kansen op sociaal beleid in solidariteit, omdat openbare middelen worden ingezet en winst niet het doel is en omdat het een meer rechtstreekse vorm van zorgverstrekking is dan indirect via privé-operatoren.
Het aantal voorbeelden van slecht afgelopen liberalisering neemt ondertussen toe en toont aan dat er veel meer voorbereiding, overleg, regelgeving en controle nodig is dan gedacht. Deze regelgeving kan in bepaalde gevallen niet meer worden toegevoegd omdat dit een wijzing met zich meebrengt van de condities waarin de liberalisering werd aangeboden. Als er bovendien voor de betrokken sector een GATS engagement genomen is, dan is het nog moeilijker om zaken bij te sturen.

Het lijdt alleszins geen twijfel dat elke privatisering of liberalisering met de grootste zorg moet voorbereid worden en dus niet zoals nu gebeurt door te vertrekken vanuit de wensen van de (diensten-) industrie zonder evenwaardig overleg met al de andere betrokken partijen (werknemers, gebruikers, milieu-, mensenrechten-, vrouwen- en ontwikkelingsorganisaties, enz.) en de parlementen.

“GATS heeft niets te maken met deregulering”

Opnieuw stelt zich hier de vraag wat er onder “deregulering” verstaan wordt. Voorstaanders verwijzen naar de preambule van GATS die zegt dat elk land het recht behoudt om regulerend op te treden. Goede verstaanders voegen hier onmiddellijk aan toe “… zolang men zich houdt aan de bepalingen van het akkoord”. Want indien GATS overheden niet het recht ontneemt om te reguleren, dan beperkt GATS wel sterk de mogelijkheden om te reguleren. De principes van de “meest begunstigde natie” en “nationale behandeling” laten niet toe dat overheden regels uitvaardigen ten gunste van de eigen of bepaalde buitenlandse dienstenverstrekkers. Wie onder GATS markttoegang verleent mag een hele reeks van beperkingen niet meer hanteren. En als de disciplines onder Artikel VI.4 zijn uitgewerkt dan mogen beleidsmaatregelen niet meer “handelsverstorend” zijn dan”nodig”.
Zoals elk WTO-akkoord aanziet GATS de markt als het belangrijkste regulerende mechanisme waaruit het de overheid zoveel mogelijk wil terugdringen.


.II. Het eerste voorstel van initieel GATS- aanbod van de Europese Commissie

Procedure

Het is geweten dat de Europese Commissie en de Europese lidstaten de GATS 2000 onderhandelingen jarenlang hebben voorbereid in nauwe samenwerking met de Europese (diensten-)industrie. Het overleg met andere belanghebbende partijen en zelfs met de parlementen is daarentegen iets wat blijkbaar met veel aanhoudend protest moet worden afgedwongen.

Waarom is dit overleg met de belanghebbende partijen niet tegelijk met het overleg met de industrie aangevat? Gebruikers en werknemers van diensten zoals post, vervoer, communicatie, onderwijs, gezondheidszorg en nutsvoorzieningen zoals water, gas, elektriciteit hebben het recht om tijdig betrokken te worden bij beslissingen die hun aanbelangen.

De huidige aanpak van de GATS-onderhandelingen blijft op drievoudige wijze in gebreke: te weinig belanghebbenden worden in het proces betrokken, te weinig informatie is beschikbaar en er is te weinig tijd om de betekenis en impact van de informatie te onderzoeken.

De geheimhouding van de Europese Commissie van haar eerste voorstel van initieel aanbod is onaanvaardbaar. De inspanningen van de Belgische regering om ondanks deze geheimhouding zoveel mogelijk informatie te verstrekken zijn lovenswaardig, maar er blijft te weinig tijd om deze informatie te analyseren en in ruimer verband te bespreken. Enkele mensen gedurende drie uur een technisch document van meer dan 100 pagina’s laten bestuderen is inderdaad maar een noodoplossing die niet mag verward worden met adequaat overleg.

Het wordt tijd dat het handelsbeleid in het algemeen haar exclusieve en geprivilegieerde banden met de industrie verbreekt en een bredere maatschappelijke dialoog nastreeft. Men moet beseffen dat de WTO zich al lang niet meer bezig houdt met alleen maar de invoer en uitvoer van producten, maar ook met de productie ervan, met standaarden en normen, met subsidies en andere steunmaatregelen, met intellectuele eigendomsrechten en investeringen. De WTO-akkoorden dringen diep door in het economisch beleid van lidstaten en via het dienstenakkoord ook in de manier waarop zij de maatschappij als dusdanig organiseren. De dienstensector is zo allesomvattend en zo nauw verweven met de meest essentiële functies van de staat dat het moet duidelijk zijn dat het zogenaamde “handelsbeleid” niet meer kan of mag overgelaten worden aan de geplogenheden van de 19de eeuwse diplomatie.
Het wordt hoogtijd dat het handelsbeleid zich aanpast aan de realiteit van de 21ste eeuw. De WTO is iets wat ons allen aanbelangt en in de grootste mogelijke openheid en overleg moet aangepakt worden.
Regeringen zouden moeten verplicht worden om het mandaat voor hun beleid voortaan in het parlement te zoeken, in plaats van in beperkte handelskringen.

De Europese Conventie is een gelegenheid om de rol van het Europese Parlement in het Europese handelsbeleid te vergroten (en niet enkel ex post, maar ook ex ante via het verlenen van onderhandelingsmandaten).


Status

Het voorstel van initieel aanbod dat de Europese Commissie op 5 februari goedkeurde, bevat geen aanbod in de audiovisuele sector, het onderwijs, de gezondheidszorg, de energie en de subsector “water voor menselijke consumptie”. Dit is een goede zaak.

Maar het voorstel van de Europese Commissie is slechts een voorlopige positie die nog verschillende keren zal moeten verdedigd worden.
- In eerste instantie tijdens het overleg met de lidstaten. Het is niet onwaarschijnlijk dat verscheidene lidstaten er zullen voor ijveren om bijvoorbeeld de energiesector toch in het aanbod te krijgen.
- Vervolgens moet het aanbod onderhandeld worden met de WTO-leden. Uiteraard is het eerste aanbod in elke onderhandeling zo minimaal mogelijk. De Europese Commissie zal tijdens de onderhandelingen onder druk komen te staan om haar aanbod te verruimen, zeker in het licht van de vergaande eisen die ze zelf op tafel heeft gelegd en het onevenwicht tussen haar vragen en haar aanbod.
Bovendien heeft de Europese Commissie zich herhaaldelijk uitgesproken voor een horizontale aanpak en voor een formulebenadering van de marktopeningonderhandelingen binnen GATS. Deze benadering staat haaks op het uitsluiten van sectoren zoals de Commissie in haar voorstel van initieel aanbod gedaan heeft. Welke van de twee zal de Commissie laten vallen, de horizontale-formule aanpak, of de uitsluiting van sectoren?
- Ten slotte is GATS 2000 maar de eerste her-onderhandelingsronde van het in 1994 voor het eerst ondertekende GATS-akkoord. Na deze ronde komt er een volgende.

Hoe zal de Belgische regering er op toe zien dat de vijf bovenstaande sectoren uit het Europese aanbod blijven; en ook niet tijdens de onderhandelingen worden aangeboden, ook niet via een horizontale-formule aanpak; en ook niet in alle stilte in een volgende onderhandelingsronde terug opduiken?


.III. Het tweede luik van de GATS-onderhandelingen

De onderhandelingen over markttoegang en nationale behandeling, mogen de aandacht niet afleiden van het tweede luik van de GATS-besprekingen dat ondertussen aan de gang is over technische verduidelijkingen, classificaties, subsidies, overheidsaanbestedingen, autonome liberalisering, evaluatie, dringende noodmaatregelen en de uitvoering van artikels IV, VI en XIX, (noch van de Europese druk op de WTO-leden om de bevoegdheden van de WTO nog uit te breiden met de zogenaamde “new issues”: investeringen, overheidsaanbestedingen, concurrentieregels en “trade facilitation”).

Vooral de onderhandelingen over de disciplines ter uitvoering van artikel VI.4 baren grote zorgen.
Wij vinden dat deze onderhandelingen moeten gestopt worden. De bepalingen in GATS over “most favoured nation”, markttoegang en nationale behandeling hebben al vergaande implicaties. Het is niet nodig om daarnaast nog eens elke steen om te draaien om te zien of die niet handelsverstorend is. Het streven naar disciplines die erop gericht zijn het “handelsverstorend” karakter te onderzoeken van elke overheidsmaatregel, op welk bestuursniveau dan ook, die ook maar iets met diensten te maken hebben, is extremistisch en hinderlijk voor de goede werking van de democratie.



.IV. GATS en de ontwikkelingslanden

Op 30 juni 2002 heeft de Europese Unie 109 vraaglijsten (“requests”) overgemaakt aan evenzoveel landen. Deze 109 vraaglijsten zijn nog steeds geheim en het is de bedoeling dit zo te houden. Europese burgers hebben nog niet het recht te weten welke liberaliseringen Europa van deze landen heeft gevraagd. De samenvatting die de Europese Commissie van deze 109 vraaglijsten heeft gemaakt is slecht en volstaat niet om zich een idee te vormen van de aard van de vragen die Europa heeft gesteld. (Uit de 28 vraaglijsten die in april 2002 uitlekten blijkt trouwens dat de Europese Commissie, die geen vragen wilde stellen in verband met de gezondheidssector, wel systematische de liberalisering van de verkoop van tabak en alcohol gevraagd heeft, ook aan die landen die deze verkoop sterk aan banden leggen omwille van de openbare gezondheid).

De Belgische regering moet er bij de Europese Commissie op aandringen dat deze 109 vraaglijsten zo spoedig mogelijk worden publiek gemaakt.

Van de 109 landen die een Europese vraaglijst hebben ontvangen, hebben er maar 27 een vraaglijst teruggestuurd. Dat wil zeggen dat maar liefst 82 (ontwikkelings-)landen tot op vandaag niet instaat geweest zijn om hun offensieve belangen ten aanzien van de Europese Unie ter formuleren; of zelfs geen offensieve belangen hebben.

Toerisme en transferten van emigranten zijn de belangrijkste “dienstenexporten” van de meeste ontwikkelingslanden. Tijdens de Uruguay Ronde hebben ontwikkelingslanden zich lang verzet tegen de onderhandelingen over “handel” in diensten. Het zijn vooral de industrielanden die de liberalisering van de dienstensector nastreven. Zij kunnen voor hun vergaande liberaliseringvragen zelfs geen eigen liberaliseringen aanbieden waaraan veel ontwikkelingslanden geïnteresseerd zouden zijn. De bilaterale besprekingen die het proces van vraag en aanbod moeten afronden dreigen dikwijls te verzanden in unilaterale besprekingen.

Het is eigenaardig dat GATS geen aanbod toelaat dat gedifferentieerd is naargelang het ontwikkelingsniveau. De enige maatregelen van “special and differential treatment” (SDT) die er binnen het aanbod mogelijk zijn, zijn voorgeschreven door artikel IV waar de WTO-leden aangemoedigd worden engagementen te nemen die
- het binnenlandse dienstenaanbod van ontwikkelingslanden versterken onder andere door toegang tot technologie;
- hun toegang tot distributiekanalen en informatienetwerken verhogen;
- en markttoegang verlenen voor die sectoren waar ontwikkelingslanden exportcapaciteiten hebben.
De uitvoering van dit artikel laat echter te wensen over, zoals de meeste artikels met betrekking tot SDT in de WTO-akkoorden. Vandaar dat er momenteel in het kader van de Doha-ronde onderhandeld wordt om dit soort bepalingen meer operationeel te maken. Maar ook die onderhandelingen schieten weer niet op en de deadlines die er voor gesteld zijn, zijn al herhaaldelijk overschreden. De besprekingen over de operationalisering van de SDT-artikels, onder andere in GATS, moesten nochtans van de Doha-ronde een “ontwikkelingsronde” maken. Niet dus.

Net zoals er niets ernstigs voortgekomen is van de bepaling in artikel XIX van GATS om de resultaten van GATS te evalueren. Zoals de SDT-artikels dienen de “evaluatie”-artikels in de WTO-akkoorden vooral om ontwikkelingslanden over de brug te krijgen tijdens onderhandelingen en wordt er voor de rest weinig mee gedaan.

Dat is trouwens ook nog het geval met de besprekingen in het kader van GATS van krediet voor autonome liberalisering en van bijzonder noodmaatregelen (special safeguard measures). Volledig in overeenstemming met het standpunt van het Europese Services Forum (ESF) staat de Europese Commissie huiverig ten aanzien van het invoeren van bijzonder noodmaatregelen in GATS, zogenaamd vooral omdat dit moeilijk kan binnen GATS omdat de belangrijkste modus waarin diensten worden verhandeld investeringen zijn. Als dat zo is, dan is dit een bijkomende redenen voor ontwikkelingslanden om in september tijdens de vijfde WTO-ministerconferentie investeringsonderhandelingen af te wijzen.

De Belgische regering zou de Europese Commissie er moeten toe aanzetten om zich in deze zogenaamde “ontwikkelingsronde” wat minder hardnekkig te verzetten tegen voorstellen die voor ontwikkelingslanden belangrijk zijn, met name inzake:
het implementatiedossier
de operationalisering van de “special and differential treatment”
de uitvoering van de bepalingen in artikel IV en XIX van GATS met betrekking tot de ontwikkelingslanden, waaronder
krediet voor autonome liberalisering
bijzondere noodmaatregelen (“special safeguard measures)
evaluatie van het bestaande GATS-akkoord
(en voor wat betreft de rest van de Doha-agenda:
de toegang tot betaalbare geneesmiddelen
het beëindigen van alle dumping van landbouwproducten
het invoeren van een ontwikkelingsbox in het landbouwakkoord
de instandhouding van tarieven op industriële producten
het niet verder uitbreiden van de bevoegdheden van de WTO inzake investeringen, overheidsaanbestedingen en concurrentieregels
enzoverder.
Er moet inderdaad nog veel gebeuren vooraleer de Doha-ronde een ontwikkelingsronde kan worden genoemd).

De Belgische regering moet er ook op aandringen dat de Europese Unie haar vragen (“requests”), met betrekking tot die sectoren die ze zelf niet aanbiedt, (onderwijs, gezondheidszorg (inclusief de verkoop van alcohol en tabak), de audiovisuele sector, energie en water voor menselijke consumptie) terugtrekt en er geen verdere drukking meer rond voert, zeker ten aanzien van de ontwikkelingslanden.


.V. GATS en gender

De impact van het GATS- akkoord op genderverhoudingen

Zowel in het Zuiden als in het Noorden kan het GATS-akkoord een verregaande impact hebben op het leven van vrouwen en mannen. De impact op het leven van vrouwen zal anders zijn omwille van een aantal factoren:

Vrouwen hebben een specifieke rol als dienstverstrekkers.
De liberalisering van diensten onder het GATS- akkoord liggen in het verlengde van de liberalisering van diensten onder de Structurele Aanpassingsprogramma’s van IMF en WB in het Zuiden. Uit de ervaringen met de SAP’s is gebleken dat de leemte die onstaat door het wegvallen van basisdiensten, wordt opgevuld door extra inspanningen van vrouwen.
Wanneer de overheid faalt in het voorzien van basis-gezondheidszorg, onderwijs, gezond en genoeg voedsel en water, zijn vrouwen verplicht om deze taken over te nemen, o.m. omwille van de traditionele rollenpatronen die zowel in Noord als Zuid nog gelden. Zo bvb., komt de zorg voor een ouder persoon terecht op de schouders van vrouwen, bovenop hun gewone dagtaak, wanneer deze zorg te duur is geworden.

Vrouwen als consument van diensten.
Liberalisering van diensten kan leiden tot prijsverhogingen, bijvoorbeeld omdat de overheid niet mag tussenkomen in de prijs die de consument moet neerleggen voor een basisgoed als water. Deze prijsverhoging zorgt voor een verminderde toegang, vooral voor arme consumenten, waarvan vrouwen een groot deel uitmaken: 70% van de armen wereldwijd zijn vrouwen. Een hogere prijs heeft ook consequenties m.b.t. tijdsbesteding, gezondheid, en budget, die vooral op de schouders van vrouwen terecht komen.

Vrouwen als werknemers.
De meerderheid van de werknemers in de dienstensector zijn vrouwen. Doorgaans werken zij in de openbare dienstensector, waar de jobs over het algemeen goed betaald en redelijk stabiel zijn. Maar het merendeel van hen werkt onderaan de ladder: hoe hoger de functie, hoe minder vrouwen. Bovendien is gebleken dat ook in de openbare sector vrouwen het eerst worden afgedankt wanneer de sector geliberaliseerd wordt.
En elke regelgeving die vrouwen, of andere werknemers die relatief benadeeld zijn op de arbeidsmarkt, positief discrimineert, wordt onder het GATS-akkoord beschouwd als een “handelsbelemmerende maatregel”, die dus moet afgeschaft worden.

Wat betreft vrouwen die niet in de openbare sector werken - liberalisering zal de werkomstandigheden en de lonen niet ten goede komen. De concurrentie en de flexibiliteit zal toenemen en de kosten zullen tot het minimum worden teruggebracht. De drijfveer is dan niet langer het voorzien in diensten of het vervullen van behoeften, maar het streven naar winst.

Het grote gevaar van GATS is dat het bijdraagt aan de zogenaamde commodificatie van basisrechten: ze worden hervormd tot goederen en de toegang wordt afhankelijk van je portemonnee. De grootste garantie dat de basisbehoeften van alle burgers zonder onderscheid worden vervuld, is dat dit een taak blijft van de overheid én dat zij daar genoeg middelen voor heeft om dit naar behoren te kunnen doen. De overheid is ook toegankelijker dan privé-bedrijven voor input van de civiele maatschappij, waaronder vrouwenorganisaties. Vanuit een mensenrechtenperspectief heeft de overheid de eindverantwoordelijkheid voor het vervullen van de basisbehoeften van haar burgers. Zij moet rekenschap afleggen aan haar bevolking, die kan terugvallen op de verdragen gesloten door de Verenigde Naties en vele regeringen.
De vrije markt is niet gebonden aan mensenrechtenverdragen en aan principes als duurzame ontwikkeling en gendergelijkheid. Maar zij heeft er wel degelijk invloed op, o.a. in de mate waarop liberalisering het aanbod en de toelevering van diensten en goederen beinvloedt. Vooral in ontwikkelingslanden zijn vrouwen degenen die instaan voor zorgtaken in een gezin en gemeenschap, waardoor zij eerst en meest getroffen worden door een verandering in beleid.

Vrouwen als burgers: welke toegang tot besluitvorming
Het hele proces verloopt bijzonder ondemocratisch: er is een probleem van transparantie en inspraak. Hier komt nog eens bij dat zowel aan de officiële zijde, met name de nationale parlementen, als aan de zijde van de civiele maatschappij, inspraak van vrouwen en vrouwenorganisaties zeer gering is. Zowel in het Noorden als in het Zuiden maken vrouwen de minderheid uit van de volksvertegenwoordigers. De toegang tot besluitvorming, formeel of informeel, is voor vrouwenorganisaties, nog meer dan voor andere sectoren, enorm beperkt.

Gezien de voornoemde feiten en de duidelijke link tussen het GATS- akkoord en de gevolgen die het kan hebben op het leven van vrouwen, moeten extra inspanningen geleverd worden om de inspraak van vrouwen te garanderen in het debat, vóór het akkoord ondertekend wordt. Een grondige analyse van de sociale impact van het akkoord is onontbeerlijk en hierbij moet vooral de genderdimensie mee in rekening gebracht worden.


.VI. GATS en milieu.

Aangezien bijna geen enkele sector uitgesloten wordt van het toepassingsgebied van de GATS, mag het proces van de onderhandelingen niet worden onderschat qua impact op het milieu. Denken we maar aan dienstensectoren zoals energie, water, waterzuivering, afvalverwerking, constructie en distributie, toerisme en transport, die allen een rechtstreekse impact hebben op het leefmilieu.

Het is dan ook zeer te betreuren dat artikel XIV van GATS geen uitzondering maakt voor natuurbeschermingsmaatregelen zoals dat wel het geval is in GATT artikel XX. Onder GATS kunnen regeringen natuurbehoud dus niet inroepen om bepaalde beschermende maatregelen op te leggen die zouden afwijken van de algemene GATS principes. Dit is een leemte die dringend zou moeten opgevuld!

Twee van de meest belangrijke sectoren in omvang zijn ongetwijfeld toerisme en transport. De wereldwijde handel in deze diensten legt een zware druk op het milieu. Tal van regeringen hebben deze mogelijke impact onderschat en nagelaten om beperkingen ter zake toe te voegen aan hun markttoegangengagementen in bijvoorbeeld de toeristische sector (horeca) en de kleinhandel. In de Europese Unie hebben alleen Spanje, Griekenland, Portugal en Italië een voorbehoud gemaakt en dan nog enkel voor historische en artistiek waardevolle sites, niet voor waardevolle landschappen of biotopen.

Het is ook belangrijk niet alleen het aanbod van Europa, maar vooral ook de gevolgen van de vragen tot liberalisering (requests) in deze sectoren vooraf goed te evalueren. De vraag is of onze overheid sowieso haar requests heeft onderworpen aan een Sustainable Impact Assesment (SIA)? Door zo’n SIA zou ze verplicht zijn verder te kijken dan economische voordelen voor eigen land, en zou ze ook duidelijk rekening moeten houden met de mogelijkheden tot duurzame ontwikkeling van deze sectoren in de betrokken landen, en de impact op milieu en sociaal vlak.

Dat de vrijmaking van de milieusector op zich belangrijk is in deze onderhandelingen bleek reeds uit de vragenlijsten aan de EU. Van de 21 vragen die de EU kreeg betreffen er 8 milieudiensten. De vragen komen zowel van industrielanden (Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, Zwitserland, VS) als van ontwikkelingslanden (Brazilië, Mexico). Het gaat o.m. over waterdistributie, waterzuivering, geluidsbestrijding, luchtzuivering, klimaatbescherming, en andere. Ook in dit verband is te betreuren dat de vragenlijsten van Europa (en België) niet openbaar zijn. Ongetwijfeld zal de grootste impact op het milieu van de liberalisering voelbaar zijn in ontwikkelingslanden, waar de capaciteit nog niet voor handen is om op nationaal vlak duidelijke randvoorwaarden te stellen aan de liberalisering. Dergelijke randvoorwaarden moeten garanderen dat er voldoende democratische controle is op de verleende diensten, dat de impact op het milieu wordt geminimaliseerd (Cf. schaalvergroting en overexploitatie), dat de kwaliteit van de diensten wordt gegarandeerd en dat er een sturend en sociaal rechtvaardig prijsbeleid wordt gevoerd.

Het is maar de vraag of zo’n beleid sowieso niet onmogelijk gemaakt wordt door de bepalingen van artikel VI.4 (zie hoger).

We mogen hierbij niet vergeten dat de Europese Unie, zich door een WTO-uitspraak verplicht ziet om jaarlijks 130 miljoen Euro te betalen omwille van haar weigering om rundvlees met groeihormonen te consumeren en het feit dat haar sanitaire normen als te beperkend worden aanzien. Andere geschillen zoals de asbest- en de bananen-case doen vrezen voor een nivellering van de normen naar beneden toe en voor een geleidelijke erosie van de plicht tot openbare dienstverlening, met name inzake milieu.
Kunnen regeringen het zich permitteren om een deel van hun bevoegdheden inzake milieu, economie en sociaal beleid over te dragen aan internationale instellingen, als deze instellingen niet toelaten hetzelfde belang te blijven hechten aan de doelstellingen van deze beleidsdomeinen. Voor ons is het antwoord duidelijk neen.
Er is nood aan een hervorming van de “global governance” die meer garanties biedt voor sociale en milieudoelstellingen en voor een echte duurzame ontwikkeling. Zo’n hervorming moet er komen vóór er nieuwe liberaliseringen worden doorgevoerd.


.VII. GATS en Water

In dit internationale jaar van het zoet water staat het recht op water en sanitatie hoog op de agenda. Wij nemen ons voor om daarover binnenkort een gezamenlijk uitgebreide nota in te dienen gebaseerd op de principes van:
water als een mensenrecht
water als een gemeenschappelijk erfgoed van de gehele mensheid
internationale plicht tot solidariteit
inspraak, participatie en controle over waterbeleid en watervoorzieningen
gender
duurzame ontwikkeling
Water moet worden uitgezonderd van de definities van een verhandelbaar goed, een dienst of een investering zoals deze voorkomen in GATT en GATS.


.VIII. De noodzaak van een moratorium.

Uit bovenstaande mag blijken dat de draagwijdte van GATS niet mag worden onderschat, dat er nood is aan evaluatie en impactstudies, en dat het overleg ten gronde met de parlementen en de civiele maatschappij nog moet gevoerd worden.

Wij dringen dan ook aan op een moratorium in de GATS onderhandelingen, waartoe wij ook hebben opgeroepen tijdens de manifestatie van 9 februari 2003 en hernemen hieronder nog eens de ordewoorden van deze manifestatie.

Wij kwamen op straat om
1. het recht op collectieve diensten te vrijwaren; diensten die toegankelijk moeten zijn voor iedereen, zowel in het Noorden als in het Zuiden, voor mannen en voor vrouwen
2. de onderhandelingen over de liberalisering van de collectieve diensten op te schorten en tijd te maken om de gevolgen van de aan de gang zijnde of geplande liberaliseringen na te gaan, zowel vanuit sociaal en ecologisch standpunt als vanuit hun impact op de gelijkheid tussen mannen en vrouwen
3. de transparantie en de democratische controle van de GATS-onderhandelingen te garanderen, wat concreet wil zeggen dat de besproken documenten openbaar moeten worden gemaakt
4. de openbare diensten uit het toepassingsveld van de GATS te houden; sectoren zoals onderwijs en volksgezondheid en openbare nutsvoorzieningen zoals water, communicatie, elektriciteit, basismobiliteit en veiligheid kunnen niet aan een internationale concurrentie worden onderworpen
5. het behoud van het recht voor de landen om de collectieve diensten te reguleren en openbare regelgeving uit te werken om o.m. sociale en ecologische doelstellingen en openbare gezondheidszorg te vrijwaren
6. een einde te stellen aan de druk op de ontwikkelingslanden en het leefmilieu
7. iedereen een kwaliteitsvolle solidaire sociale bescherming te garanderen.