Zuidelijke visies op
Noord-Zuid kwesties
|
|
|
Auteur: Dot
Keet
|
Datum
Publicatie: 01.12.2002
|
Bron www.globalinfo.nl
Een voordracht van
Dot keet (Jubilee South, Zuid-Afrika), gegeven op het
European Social Forum in Florence. |
ZUIDELIJKE VISIES OP
NOORD-ZUID KWESTIES EN ALTERNATIEVEN VANUIT
VOLKSBEWEGINGEN; VAN SYMPTOOMBESTRIJDING NAAR
SYSTEMATSCHE AANPAK.
Voordracht van Dot Keet (Jubilee South) tijdens European
Social Forum in Florence.
Europese Unie en lidstaten, Europees Parlement en zelfs
sommige Europese niet-governementele organisaties
[verder: NGO's] en sociale bewegingen benaderen het
probleem van toenemende armoede en economische, sociale
en mileu-crisis in de arme en armste staten (1) op een
symptomatische wijze. Veel van de bepalende factoren
voor armoede en crisis betreffen problemen die door
regeringen en de bevolkingen zelf en onderling opgelost
moeten worden. Maar internationaal moet erkend worden,
dat er een belangrijke wisselwerking is met factoren en
krachten van buiten. Er moet vastbesloten aktie
ondernomen worden tegen de aantasting van de economieën
van die staten, tegen de grote afhankelijkheid en
ondergeschiktheid daarvan aan de wereldeconomie, tegen
aard en wijze van funktioneren van wereldeconomie en
internationale instellingen en tegen beleid en
praktijken van economisch en politieke machtige staten.
1. 'MARKT-TOEGANG' OF EFFECTIEVE HANDELSREGELS EN
HANDELSRECHTEN?
Ondanks de toename van de totale wereldhandel is sinds
de Uruguay Ronde het aandeel van arm(st)e staten daarin
gedaald. Huidige akkoorden en voorstellen voor grotere
markt-opening in rijke staten voor producten uit de arm(st)e
staten zijn echter beperkt in termijn en reikwijdte. Zo
is in het door het Europese Parlement en enkele NGO's
gesteunde EBA-akkoord (2)(3) vrije import van koffie,
bananen en rijst voorlopig uitgesloten en hanteren EU en
VS protectionistische maatregelen, zoals
'beschermingsbepalingen' in geval van snel stijgende
importstromen. Tevens zullen 'sterke' exporteurs uit
andere landen door toenemende handelsliberalisering al
voor afloop van de termijnen kunnen gaan concurreren met
de arme staten op dezelfde marktsegmenten.
In de onderhandelingen over het Cotonou-akkoord
(opvolger van de 'Lomé'-akkoorden) tussen EU en de 77
ACP-staten (3) zet de EU zwaar in op
handelsliberalisering na 2008 in de Regionale
Economische Partnerschap Akkoorden waar die landen deel
van uit (gaan) maken. De hypothetische voordelen die de
ACP-staten tot dan toe kunnen behalen uit EBA (en
Cotonou) zullen verbleken door de te verwachten
concurrentie van Europese bedrijven op hun
thuismarkten.Meer nog, zowel EU als VS stellen in hun
voorstellen eisen tav. 'good governance',
investeringsrechten en -garanties, strengere
intellectuele eigendomsrechten, toegang tot
aanbestedingsprogramma's van overheden, privatisering
van overheidsinstelling en publieke diensten.
Behalve quota en tarieven zijn er ook andere, meer
verborgen barrières tot de Noordelijke markten - de
Technische Handels Barrières (TBT's) - waaronder
Sanitary and Phytosanitary Standards (SPS). Ondanks
rechtvaardiging van het gebruik van deze normen zijn ze
een economische en technische last voor arme/armste
staten. Om aan de eisen voor productie en verpakking (PPM)
te voldoen zijn ze gedwongen dure technologie en
producten uit de rijke staten aan te schaffen. Deze en
andere beperkingen - die vaak gebruikt worden ter
bescherming van de Noordelijke markten - kosten de arme
staten het dubbele van wat binnenkomt aan
'ontwikkelingshulp'.
Hoewel 'verbeterde markt-toegang' enige (maar niet te
overdrijven) voordelen kan opleveren voor armste staten
is het belangrijk, dat progressieve analytici en vooral
'fair trade' activisten in het Noorden inzien dat het
fundamentele probleem gelegen is in een beperkte
productiecapaciteit, de basis voor export. Het ontbreekt
de staten aan voldoende transport en marketing
infrastruktuur, aan benodigde technologie,
productie-input, uitrusting, grond, gebouwen en
kredietfaciliteiten voor 'kleine, middelgrote en zelfs
grote' producenten.Het antwoord van Noordelijke
overheden en VN-organisaties op dit fundamentele dilemma
is: technische assistentie.
2. 'TECHNISCHE ASSISTENTIE' OF ONAFHANKELIJKE POLITIEKE
RECHTEN?
IMF, Wereldbank, WTO, International Trade Center (ITC)
en tot zekere hoogte zelfs UNCTAD vinden dat het
voorzien in 'marktinformatie' en training in
'marktvaardigheden' voldoende zijn om de capaciteit van
arm(st)e staten te vergroten, zodat ze voordeel kunnen
behalen uit de liberalisering van de internationale
handel. Dit beantwoordt echter niet aan de elementaire
problemen van die staten.
Een eerste aanname, nl vergroting van het handelsaandeel
door de bestaande productie op te voeren en meer efficiënt
te maken, gaat al mank. Lange tijd is door Wereldbank
aangedrongen op het navolgen van dit Comparative
Advantage (4), hetgeen leidde tot overproductie van
goederen voor export naar Noordelijke markten en de
daaruit voortkomende verlaging van prijzen. Daarbij
overstijgen de kosten voor import van high-tech diensten
en bewerkte goederen steeds meer de inkomsten uit export
van, voornamelijk, grondstoffen. De arm(st)e staten zijn
daarbij extra kwetsbaar voor veranderingen en
manipulatie op de wereldmarkt.
Een structurele benadering is de diversificatie van hun
economiën (goederen- en dienstenproductiecapaciteit) en
daarmee van hun potentiële export. Belangrijk is om
tevens karakter en rol van de handel in hun economiën
te veranderen. Met name de handelssectoren in veel
Afrikaans staten zijn erg kwetsbaar voor economische
tegenslagen van buitenaf. Alternatief is niet
economische zelfvoorzienendheid, maar omvorming van de
naar buiten toe gerichte (en kleine) handelseconomiën
naar nationaal geintegreerde en effectieve, veelzijdige
productie-economiën. Een toegevoegde strategie - vooral
in Afrika - is die van (vergroting van) regionale handel
en andere economische samenwerking tussen staten die
geografisch nabijgelegen zijn en overeenkomstig
ontwikkelingsniveau en -behoeften hebben. Dit komt neer
op meer inter-regionale handel en minder internationale
handel.
Staten die een dergelijke regionale handelssamenwerking
nastreven zullen stuiten op nationale, regionale en
internationale tegendruk en in hun strategiën zullen ze
rekening moeten houden met ingewikkelde en langdurige
onderhandelingen tussen regeringen en met aanpassingen
aan nationale handels- en ontwikkelingsverhoudingen.
Niet alleen de EU, maar ook de ACP-regeringen zijn
verantwoordelijk voor het feit, dat de nadruk in Lomé-
en Cotonou-voorstellen is komen te liggen op grotere
toegang tot de Europese markt. Zij houden nl. vast aan
de vermeende garantie voor hun status quo en zijn
terughoudend om nieuwe paden te bewandelen of zelfs om
met gebruik van de voordelen van 'Lomé' of 'Cotonou'
een meer onafhankelijke en passende koers uit te zetten.
Weliswaar erkennen steeds meer regeringen, dat export en
productie een toegevoegde waarde moeten gaan opleveren
die vooral gebruikt moet worden ten behoeve van de
nationale werkgelegenheid, maar opklimmen op de ladder
van economische prestatie werpt een nieuw probleem op.
Terwijl het doel is uit de economische categorie van LDC
('Minst Ontwikkelde Landen') te komen zal een dergelijke
ontwikkeling meteen afgestrafd worden met tariefpieken
(op invoer in rijke staten) die soms vele honderden
procenten hoger liggen dan die welke van toepassing zijn
op handel tussen de rijke staten onderling.... Nog
nadeliger voor ontwikkeling en diversificatie zijn de
inmense tarieven in de meeste rijke staten die evenredig
oplopen met de mate van verwerking of fabricering van
goederen uit de arm(st)e staten. Deze vorm van
protectionisme is een enorme blokkade voor zelfs de
meest eenvoudige industrialisatie aldaar.
Handel-productie strategiën waarmee een duurzame
verandering worden beoogd op lokaal, nationaal en
regionaal niveau moeten kunnen steunen op overheidssteun
voor kleine, middelgrote en voor een deel de grotere
producenten. En op een samenwerkingsverband tussen
overheid, semi-overheidsinstanties, openbare
instellingen, nationale kredietinstellingen en lokale
gemeenschappen.
Deze ingewikkelde, op planning en onderhandeling
gebaseerde economische strategiën kunnen niet
overgelaten worden aan grote nationale of internationale
ondernemingen die de zelfverrijkende propaganda van de
markt uitdragen. Een propaganda die ontkent, dat het
'vrije markt systeem' sociale ongelijkheid heeft doen
ontstaan. Die de inefficiëntie en verspilling, de
milieuschade en sociale kosten van de marktprocessen
negeert of bagatelliseert. En die de ingebouwde
instabiliteit en het falen van de 'markt' onder het
vloerkleed veegt.
Propaganda die ook verhult dat zowel de 'oude' als de
pas opgekomen geïndustrialiseerde economiën hun
nationale groei en ontwikkeling - en daarmee hun
particuliere ondernemerschap - te danken hebben aan
steun en bescherming van de overheid en aan strategische
interventies. De vraag is of de rijke staten en
internationale instellingen bereid zijn om toe te staan
dat de regeringen van de arm(st)e staten een eigen
beleid voeren met de daartoe benodigde middelen,
waaronder 'non-actionable subsidies' die nu voorbehouden
zijn aan de meeste rijke staten. Daartoe zijn
fundamentele veranderingen nodig in zowel nationaal
beleid als in het liberaliseringsbeleid van de WTO.
Aansluitend is de aangeboden oplossing van 'technische
assistentie' aan de armste staten niet alleen volledig
onvoldoende danwel niet waar om gevraagd is, het past
eenvoudigweg niet, gezien inhoud en intentie. De belofte
van technische steun en 'deskundigheidsbevordering' door
internationale instellingen - en gebruikt en gesteund
door rijke staten - is een standaard middel om kritiek
van de arm(st)e staten op hun positie te ontkrachten en
om ze een beleid te laten accepteren waar ze tegen zijn.
Afrikaanse staten hebben bijvoorbeeld in veel gevallen
hun onderhandelingskansen onbenut gelaten in ruil voor
vroegtijdige acceptatie van technische assistentie,
terwijl deze acceptatie pas zou moeten hebben
plaatsvinden nadat een goed en concreet
onderhandelingsresultaat is bereikt over alle
belangrijke zaken.
Inzicht verschaffen in de ingewikkelde WTO-akkoorden
wordt door de WTO zelf gedaan, met enige ondersteuning
door ITC en UNCTAD, zodat er geen kritische visie en
alternatieven worden ontwikkeld. Het 'helpt' regeringen
om de juridische voorwaarden te 'begrijpen' en toe te
passen. Met het langverwachte Integrated Framework
waarin alle belangrijke internationale instellingen
samenwerken om technische assistentie te verlenen is het
niet anders: het is allemaal gebaseerd op de aanname dat
wat de arm(st)e staten nodig hebben 'integratie in de
wereldeconomie' is. Toch is het juist het karakter van
die wereldeconomie en integratievoorwaarden die het
grootste
probleem vormt.
3. "FINANCIËLE HULP" AlS BELEIDSMIDDEL OF ALS
MENSELIJKE VERPLICHTING?
Net als de 'technische' variant kan ook de financiële
assistentie niet voorzien in de behoeften van arm(st)e
staten. Vaak verkeerd begrepen of toegepast, in elk
geval altijd voorwaardelijk verleend, gecontroleerd en
sturend. Daarbij is de Overzeese Ontwikkelinghulp in
absolute termen sinds begin '90 drastisch afgenomen.
De in VN-verband afgesproken bijdragen aan arme staten
(0,7% van BNP) en armste staten (0,15% van BNP) worden
bij lange na niet gehaald, ook niet na de speciale
VN-top in Monterrey ('Financing for Development'). Deze
0,7% is al - zeker gezien de groeiende
inkomensverschillen tussen arme en rijke staten - aan de
lage kant.
Hoewel na onderzoek en veel kritiek de beruchte
'gebonden hulp' (5) afgeschaft is en vervangen door meer
subtiele methoden, vloeit nog steeds een groot deel van
de 'overzeese hulp' naar de economiën van en
ondernemingen uit de rijke staten in de vorm van Export
Garantie Kredieten en Investerings Garantie Regelingen.
Afgezien van kwantitatieve problemen is er ook sprake
van buitensporige vertragingen, burocratische en
technische hindernissen die door donors als de EU worden
aangebracht. Onder het kopje 'technische voorwaarden'
worden er naast de redelijke eisen van verantwoording en
verslaglegging over de besteding van de hulp ook eisen
gesteld die liggen op het gebied van nationale politiek
en economisch beleid.
Hulp wordt zelden geheel belangeloos ter beschikking
gesteld. Het is een indirekt ingezet taktisch middel dat
uiteindelijk voordeliger is voor donor dan voor
ontvanger. Hulp is een weerslag van ongelijke
machtsverhoudingen en politieke afhankelijkheid. Het is
alleen te rechtvaardigen indien het ingezet wordt als
korte-termijn maatregel om bepaalde doelen te bereiken
en om de hulprelatie zó te wijzigen dat de noodzaak
ervan verdwijnt. Zelfs door supporters van de arm(st)e
staten wordt hulp vaak gezien als een lange-termijn
kwestie en als vanzelfsprekend 'goed'. Maar ook de
neoliberale stelling dat 'handel beter is dan hulp' is
niet effectief en wordt gebruikt voor promotie van de
agenda's van rijke staten.
Financiële overdracht van rijk naar arm moet in feite
gezien worden als de herdistributie of teruggave van de
eeuwenlange en voortdurende stroom van rijkdommen en
hulpbronnen die van Zuid naar Noord gaat. Het zou zowel
een morele menselijke verplichting moeten zijn aan het
verarmde deel van de wereldbevolking, als een strategie
waarin verantwoordelijkheid genomen wordt voor de
mensheid in een in toenemende mate instabiele, maar
onderling afhankelijke wereld.
4. "INVESTERINGSSTROMEN" ECONOMISCHE WINST, OF
SYSTEMATISCHE GEVAREN?
Zelfs onder progressieve analytici, NGO's,
Europarlementariërs en binnen UNCTAD wordt aangenomen
dat de crises in arm(st)e staten voor een belangrijk
deel te wijten is aan gebrek aan buitenlandse
investeringen en dat het effect van die investeringen
positief is ondanks het winststreven van de
investeerders.
Maar dit is erg twijfelachtig. Belastinggeld van
Europese burgers vloeit bijvoorbeeld via hulpprogramma's
voornamelijk terug als winst naar de Europese
investeerders. Het hoge rendement voor die investeringen
betekent tegelijkertijd hoge kosten voor de
'ontvangende' staten. In de 90-er jaren liberaliseerden
27 van de 48 LDC's het kapitaalverkeer op last van IMF
en Wereldbank. Overschrijving van winsten naar het
buitenland werden gevrijwaard van belastingheffing om nòg
grotere investeringsstromen te kunnen aantrekken,
hetgeen alleen bleek te werken bij staten met grote
olie- en minerale grondstoffenvoorraden.Aantrekking van
investeringen door andere staten kan alleen door
onderlinge concurrentie en aanbod van financiële
voordelen, afbraak van sociale rechten en
milieubescherming, een 'race-to-the-bottom'.
Het WTO-akkoord inzake Handels Gerelateerde Investerings
Maatregelen (TRIMs) ontneemt de burgers uit de arm(st)e
staten de mogelijkheid om van hun regering te eisen dat
investeringsregelingen niet leiden tot misbruik en dat
ze tenminste enig voordeel opleveren voor de
ontwikkeling van economie en bevolking. Dit verdrag
verbiedt ondermeer begunstiging van lokale bedrijven,
herinvestering van een deel van de winst, overdracht van
managementsvaardigheden, technologie en arbeidstraining.
Staten die toch dergelijke eisen stellen aan
investeerders kunnen rekenen op veroordeling tot het
betalen van schadevergoedingen.
De Europese Unie is een groot voorstander en voorvechter
van een nieuw WTO-investeringsverdrag waarin rechten en
vrijheden van investeerders uitgebreid worden. Ook
oefent de EU druk uit om de zogenaamde
overheidsaanbestedingen toegankelijk te maken voor
internationale ondernemingen, waarmee weer een
mechanisme uit handen wordt geslagen van regeringen om
nationale ondernemingen en sectoren te versterken.
Het is gevaarlijk voor arm(st)e staten om in grote mate
afhankelijk te zijn van de internationale
kapitaalstromen in hun gevecht tegen armoede. De sterk
gedereguleerde kapitaalmarkten, het gebrek aan voldoende
controle op transacties, de technologie en de onderlinge
interactie tussen enerzijds de vermeende 'productieve'
fusies en bedrijfsovernames en anderzijds beurshandel,
portfolie-investeringen en speculatieve valutahandel
hebben uitbuiting en destabilisering tot gevolg. Een van
de manieren voor zwakke staten om elders (en dan vooral
in eigen staat) financiële en andere
ontwikkelingshulpbronnen aan te boren is door de
netto-uitstroom van geld af te remmen of zelfs stop te
zetten.
5. "SCHULDEN VERLICHTING OF KWIJTSCHELDING OF
AFWIJZING ERVAN?
Dertig van de 49 arm(st)e staten zijn zogenaamde Zwaar
Schuldverplichte Arme Landen (HIPC's). Hun financiële
situatie is onhoudbaar; ondanks de relatief hoge
schuldafdracht zijn de schulden de afgelopen tien jaar
verdriedubbeld. Er wordt meer aan de schulden afbetaald
dan dat er geïnvesteerd wordt in onderwijs en
gezondheidszorg - voorwaarden voor ontwikkeling en
armoedebestrijding. Toch zitten er aan het
ogenschijnlijk genereuze aanbod van de Europese
Commissie om bij 40 ACP-staten in totaal 54 miljoen
dollar aan schulden kwijt te schelden wat haken en ogen.
Met dit soort voorstellen wordt een politiek effect
beoogd, zonder dat de ontvangers er daadwerkelijk veel
mee opschieten. De werkelijke hoogte van de sommen geld
in kwestie is geringer dan wordt beweerd. Met allerlei
termen als 'verzachting', 'afschrijving' en 'schrappen'
wordt de situatie rooskleuriger voorgesteld dan die is.
En hoewel het EC-aanbod enige verlichting betekent voor
afbetaling van bepaalde multilaterale EC-programma's
blijven de bilaterale schulden met de EU-lidstaten en de
enorme schulden bij banken en Internationale Financiële
Instellingen (IFI's) gehandhaafd. Europese NGO's en
progressieve analytici moeten druk uitoefenen op hun
regeringen om de bilaterale schulden kwijt te schelden
en om binnen IMF en Wereldbank hun macht te gebruiken
zodat alle multilaterale schulden weggestreept worden.
Ook de unilaterale schuldenverlichting door een enkele
Europese lidstaat dient een politiek doel. Naar buiten
toe wordt een beeld geschetst van de 'kosten' die
gemaakt worden door de betreffende lidstaatregering,
maar in verhouding gaat het om relatief kleine bedragen
welke voor een arme staat wel degelijk groot zijn.
Verder zijn de leningen in de loop der jaren al lang in
een veelvoud terugbetaald door de debiteuren en zullen
banken en andere financiële instellingen hooguit wat
toekomstige winsten mislopen.De echte kosten worden
gedragen door de verarmde wereldbevolking en niets
minder dan snelle, totale en onvoorwaardelijke
kwijtschelding is acceptabel en hiervoor is
ondersteuning nodig van parlementariërs en organisaties
uit Europa.
Ook moeten de voorwaarden aan het
HIPC-schuldenverminderingsprogramma van tafel. De
Europese Commissie, Overheidsbanken, VN, de IFI's maar
zelf het Europese Parlement en NEPAD (6) verbinden
schuldvermindering aan voortzetting van de Structurele
Aanpassings Programma's van IMF en Wereldbank, terwijl
deze SAP's juist een grote rol speelden in de aantasting
van de economiën van arme staten.De SAP's dienden als
hefboom om de externe financiële afhankelijkheid en
onderschikking aan externe beleidscontrole te handhaven
en te versterken.
Een andere kwalijke voorwaarde is dat schuldvermindering
verbonden wordt aan de richtlijnen uit het nieuwe
Armoede Reductie Strategie Programma (PRSP's) van IMF en
Wereldbank. De nationale consultatieprocessen waaruit
een ontwerp voor de PRSP's moet voortkomen blijken niet
zo breed en zo open als voorgespiegeld. Maar
belangrijker is, dat met de PRSP's de controle door IMF
en Wereldbank wordt uitgebreid van macro-economisch en
gerelateerde economisch beleid naar alle aspecten van
het nationale sociaal-economische en het sociale beleid
van staten die wanhopig schuldvermindering nastreven.
Meer elementair moet de 'mythe van de
schuldverplichting' van Zuid aan Noord aan de kaak
worden gesteld. Tenslotte is er juist door de eeuwen
heen een netto-stroom van goederen en kapitaal van Zuid
naar Noord gegaan. En daarnaast hebben de Zuidelijke
staten veel schade geleden door de enorme sociale en
milieukosten die dit met zich meebracht.
Europarlementariërs moeten tenminste beseffen dat er
maar één - radikaal, maar legitiem - standpunt is,
namelijk een gezamelijk en resoluut afwijzen van deze
afhankelijkheid door getroffen regeringen en burgers
samen. En campagneleiders van Europese NGO's zouden
hieraan hun actieve steun moeten verlenen indien
daarnaar gevraagd.
6. "ARMOEDE VERLICHTING" OF
"REDUCTIE" OF ELIMINATIE!
Elke discussie over de toenemende kloof tussen de meest
en de minst 'ontwikkelde' staten, elk
ontwikkelingsinitiatief als antwoord daarop moet uitgaan
van een kritische benadering van de volgende kwesties:
Doelen inhoud van goedbedoelde, prijzenswaardige en door
velen gesteunde initiatieven als de Millennium
Development Goals van de VN moeten kritisch beschouwd
worden. Indien doel en daarmee inhoud niet leiden tot
effectieve eliminatie van armoede, maar tot
armoede-verlichting of armoede-reductie, wat schieten de
armen in de wereld daarmee op de komende 15, 30 of 100
jaar?
Een strukturele aanpak van armoede in arme staten moet
uitgaan van de situatie waarin de rurale bevolking
leeft. Landbouw is de bron van hun levensonderhoud,
zekerheid, dorpsstabiliteit en cultureel behoud.
Essentieel is hier het steunen van de ontwikkeling van
kleine en middelgrote productie-eenheden met de
benodigde diensten, grond, watervoorzieningen en
kredieten. Toch zal dit - ondanks de steun van
Europarlementariërs hiervoor - geen fundamentele
verandering opleveren zolang de IMF/ Wereldbank-politiek
van 'markt', 'particulier ondernemerschap',
commercialisering van landgebruik en privatisering van
watervoorzieningen gehandhaafd blijft.
Subsidiëring van de landbouw in de rijke staten en
daarmee het dumpen van voedsel onder de productieprijs
schaadt de economie van heel arme tot minder arme
staten. Een belangrijke hindernis voor de ontwikkeling
van kleinschalige landbouwproductie aldaar, die
concurrentie op de markten van de rijke staten
onmogelijk maakt en zelfs de export naar markten van
derde staten erg bemoeilijkt. Dit is iets waar
Europarlementariërs en andere bezorgde mensen in Europa
zich druk over zouden moeten maken.
De Wereldbank-oplossing is 'stimulering' van het
vergroten en diversificeren van 'cash crop' exporten,
maar de verdiende extra buitenlandse valuta mogen niet
gebruikt worden voor ontwikkeling maar moeten besteed
worden aan schuldafdracht. Hetzelfde advies (verbouw van
hoogwaardige, laag-volume gespecialiseerde gewassen voor
de Noordelijke markten) krijgen vele regeringen, zodat
de toegenomen onderlinge concurrentie meteen de prijzen
doet dalen. Weer een vorm van subsidiëring door het
Zuiden van de Noordelijke consumptiepatronen en
levensstandaard. Prijsopdrijving voor water en grond
door aggressieve ondernemers die een graantje mee willen
pikken tast rol en status aan van vele boerinnen en
drukt de vrouwelijke voedselproductie weg.
Het meest schadelijke van de Wereldbank-interventie is
de toenemende ontmanteling van voedselproductie door de
armen en het expliciete advies aan regeringen om in
plaats daarvan goedkoop voedsel te importeren ....
geproduceerd door grootschalige landbouwconcerns in de
meest geïndustrialiseerde staten! Eens temeer een vorm
van overdracht van de rijkdom van Zuid naar Noord. Het
zet de externe betalingsbalans van arme staten verder
onder druk, tast de voedselzekerheid van de armen verder
aan en vergroot de voedselafhankelijkheid van de staten.
De situatie is enorm verergerd sinds de Uruguay Ronde;
de rijke staten zijn daarenboven hun daar gemaakte
beloften voor compensatie niet nagekomen en hebben in de
huidige WTO-landbouwonderhandelingen alleen oog voor hun
eigen belangen.
Voor NGO-analytici en activisten in de geïndustrialiseerde
economieën destemeer reden om aan te dringen bij hun
regeringen om de oproep van de Afrika Groep te steunen
die zegt dat de uitgangspunten van het landbouwakkoord
gebaseerd moeten worden op de noodzaak van en het recht
op voedselzekerheid voor alle mensen en staten.
7. "WERK EN SOCIALE ONTWIKKELING" EN
MENSENRECHTEN
Het is nodig om vragen te stellen bij de voorstellen
voor de aanpak van specifieke, grote sociale problemen
in rurale en urbane gebieden, zoals bijvoorbeeld
neergelegd in de Millennium Development Goals.
Maatregelen als onderwijs- en gezondheidszorgprogramma's
voor vrouwen en meisjes zijn zowel een
ontwikkelingsnoodzaak voor staten als een fundamenteel
mensenrecht voor de bevolking. De Wereldbank echter ziet
dit soort diensten als een 'verbetering van het
menselijke kapitaal' die bijdraagt aan het aantrekken
van en het productiever maken van buitenlandse
investeringen. Evenzo is het standpunt van de EU in de
WTO over 'verbetering van arbeidsomstandigheden' niet
gericht op verbetering van arbeidsrechten, hoewel het
Europarlement expliciet oproept tot volledige erkenning
en toepassing van alle ILO-overeenkomsten. De machtigste
staten in de WTO houden daarenboven vast aan het
TRIMs-akkoord (7) hetgeen regeringen verhindert om
arbeidsrechten en de voorwaarden in buitenlandse
investeringsakkoorden te verbeteren.
Sinds de IMF/Wereldbank-bemoeienis in de economieën van
ex-kolonies zijn de positieve gevolgen van verbetering
van de sociale basisvoorzieningen in de eerste jaren na
de onafhankelijkheid teniet gedaan en zelfs ondermijnd.
Macro-economische diktaten en 'kostendekkendheidsbeginsel'
hebben de toegang tot basisvoorzieningen als
gezondheidszorg en onderwijs dramatisch verslechterd,
met name voor vrouwen en meisjes.
Net nu de Wereldbank schoorvoetend erkent dat
commercialisering en privatisering onder het oude IMF/Wereldbank-beleid
verkeerd was en (schijnbaar) haar beleid wijzigt, treden
nieuwe bedreigingen aan de dag door de dwingende
bepalingen in de GATS (8) om diensten te openen voor
multinationale ondernemingen. Ook de publieke diensten
komen hierdoor onder grote druk te staan en bezorgde
burgerorganisaties moeten hun regeringen aanklagen voor
de steun die ze geven aan dienstenliberalisering en
privatisering in WTO-verband, niet alleen in arme
staten.
Evenzo stelt het TRIPs-akkoord (9) de patentrechten van
gigantische farmaceutische bedrijven boven de
gezondheidsbehoeften van de miljoenen armen die leiden
en sterven aan te voorkomen ziekten. De EU is voor een
systeem van prijsniveau's voor medicijnen gerelateerd
aan het ontwikkelingsniveau van en de mate van
gezondheidszorgcrisis in een staat. Het moet echter niet
gaan om deze marktgerichte 'opoffering' door de
farmaceutische industrie, maar om erkenning van het
recht op import uit andere arme staten of het recht om
in eigen staat een patent te negeren zonder bang te
hoeven zijn voor openlijke of verdekte akties daartegen.
Daarmee hangt samen de vergroting door TRIPs van de 'onderwijs-achterstand'
en de gapende technologische kloof tussen arme en rijke
staten. Toenemende commercialisering en toeëigening van
technologie en wetenschap verslechtert de toegang van
arme staten tot de bronnen van menselijke kennis ondanks
de mogelijkheden van de veelgeprezen ICT. Technologische
vooruitgang is altijd gebaseerd op bestaande, geleende
kennis en vaardigheden maar wordt in deze zogenaamde
liberale en 'open' globale markteconomie juist geclaimd
en beschermd.
8. "GOED BESTUUR" OF ECHTE DEMOKRATIE EN
MENSENRECHTEN?
Naast economische voorwaarden voor liberalisering van
handel en investeringen, commercialisering van diensten
en veralgemeniseerde privatisering worden door de EU en
andere machtige staten politieke eisen gesteld. Deze
schijnbaar legitieme eisen van 'goed bestuur' en respect
voor mensenrechten en demokratie in hulpontvangende
staten worden gedeeld door Europarlement en vele
goedbedoelende Europese NGO's, ook waar het de armste
staten betreft. Een motie in het Europarlement merkt
heel terecht op dat institutionele
deskundigheidsbevordering, handhaving van de wet en
afleggen van rekenschap in het geval van de armste
staten zou moeten leiden tot 'versterking van hun
autonomie'. Toch zou het werkelijke doel moeten zijn de
betreffende bevolking en regeringen in staat te stellen
hun nationale politieke en mensenrechten te heroveren op
externe instellingen en buitenlandse regeringen.
Echter, de huidige interpretatie van 'goed bestuur'
omvat niet slechts wettelijke en technische
kwalificeringen van transparantie en betrouwbaarheid.
Verondersteld wordt dat 'betrouwbaarheid' en 'gezond
regeringsbeleid' ook strak monetair-fiscaal beleid,
reductie van overheidsuitgaven,
overheidsverantwoordelijkheden en zelfs de rol van de
overheid omvat. En daarnaast economische en financiële
steunmaatregelen voor de particuliere sector en de
verplichting om een 'markteconomie' te creëren. Juist
deze neo-liberale economische voorschriften van
IMF/Wereldbank waren het die bijgedroegen aan
economische teruggang en sociale crises in de staten die
onder hun toezicht staan en stonden.
Noordelijke regeringen richten zich vaak uitsluitend op
specifieke regeringskwesties in deze staten waar het het
falen van en het machtsmisbruik door de
politieke/regerende elites betreft. Deze en andere
interne factoren zoals de algemene zwakke of door
actieve onderdrukking verzwakte onafhankelijke civil
society vragen zeker urgente aandacht en maatregelen. VS
en EU wijten het machtsmisbruik aan de elites (hetgeen
op zich terecht is) en aan de politieke zwakte van de
volkeren in Afrika die echter slachtoffer zijn van zowel
machtsmisbruik door hun regeringen als van buitenlands
ingrijpen. VS en EU erkennen niet dat zij zelf een
bepalende rol spelen waar het gaat om samenwerking met
regiems vanwege hun eigen geo-politieke of
geo-economische belangen.
Evenzo negeren IMF en Wereldbank de rol van buitenlandse
regeringen, transnationale ondernemingen, banken en van
hun eigen instituties waar het gaat om het stimuleren
van en oogluikend toestaan van corruptie. EU-lidstaten
eisen (direkt of via IMF/WB) snelle en zo volledig
mogelijke privatisering van overheidsbedrijven en
publieke voorzieningen in arme staten. De resulterende
toegenomen spanningen tussen publieke en particuliere
belangen, de verstrengeling van politieke
verantwoordelijkheden en externe economische belangen en
de zakenaspiraties in regeringskringen zorgt voor een
sterkere corruptie en machtsmisbruik in de
overheidssector dan voorheen het geval was.
Voorstellen van buitenaf zoals die van 'goed bestuur'
hebben in veel van deze staten al regeringscrises,
verzwakking en, in feite, de de-legitimering van
regeringsmacht veroorzaakt. De ideologische
bevooroordeeldheid van IMF/WB tegen de rol van de staat
hebben hen decennialang blind gemaakt voor de noodzaak
van die rol en voor de te rechtvaardigen doelen en zelfs
resultaten van overheidsgestuurde ontwikkeling. Hierdoor
was er evenmin gelegenheid om toegepast beleid te
ontwikkelen daar waar er zwaktes en fouten optraden. In
hun ijver hebben deze internationale 'social engineers'
van het buitenland afhankelijke regeringen gecreëerd
die steeds minder op hadden met en rekening hielden met
de eigen bevolking en in de loop van dit proces echte
demokratie ondermijnden.
Veel van deze bovenstaande waarnemingen zijn ook van
toepassing op de stelling dat vrede en veiligheid in
deze staten een onmisbare voorwaarde is voor het
effectief bestrijden van armoede. Deze stelling - op
zich niet foutief - is oppervlakkig omdat er niet
ingegaan wordt op de complexe wisselwerking van interne
en externe factoren die leiden tot sociale spanningen,
conflicten, burger- en interstatelijke oorlogen, het
voorkomen van war-lords en zelfs 'ineengestorte' staten.
De motie in het Europarlement die oproept tot een stop
op legale en illegale wapenverkopen aan de armste staten
is correct. Heel bruikbaar is ook de opmerking dat
"gewapende conflicten veroorzaakt kunnen worden
door economische ongelijkheid en belangenverschillen op
lokaal, regionaal en internationaal niveau. Daarom moet
conflictpreventie zódanig gedefinieerd worden dat
gezocht kan worden naar deze structurele oorzaken."
Sociale spanningen en conflicten zijn zowel gevolg als
oorzaak van/voor economische crises.
9. "MARGINALISATIE" OF "INTEGRATIE"
OF EVENREDIGE DEELNAME IN EEN ANDER MAAR DUURZAAM
GLOBAAL SYSTEEM?
In de voorgaande analyse over voorstellen tot
bestrijding van armoede en de toenemende ongelijkheid in
de wereld kwamen de vele internationale factoren en
krachten aan de orde die direkt bijdragen aan deze
problemen en die oplossingen in de weg staan. De rol van
IMF, Wereldbank en WTO is al besproken evenals de
invloed van EU en VS op het beleid van deze instituties.
De EU is een drijvende kracht achter de WTO-akkoorden
die een wettelijk kader creëren voor het openen en
doordringen van alle economieën en economische sectoren
door transnationale ondernemingen. Een kader waarin een
kleine minderheid extreem rijk is en een overgrote
meerderheid straatarm. Ook is de EU de drijvende kracht
achter een nieuwe WTO-onderhandelingsronde, waarbij de
herhaalde eisen genegeerd worden van de meerderheid van
'ontwikkelingslanden' voor 'herziening, herstel en
hervorming' van WTO en haar akkoorden. Evenzo genegeerd
is de afwijzing van de wereldwijde civil society van een
nieuwe ronde en hun gevecht voor een andere agenda voor
het internationale systeem. De Europese regeringen en
Commissie gebruiken elke mogelijke politieke taktiek om
het verzet van arme staten te verzwakken.
EU en VS hebben de beschikking over alle benodigde
vaardigheden, politieke invloed, en menselijke en
financiële middelen om in een 'brede' ronde hun
economische belangen te behartigen. De armste staten
daarentegen zijn niet in staat om nog zo'n enorm
inspannend onderhandelingsproces te doorlopen, vooral
omdat ze nog worstelen met de gevolgen van de vorige
rondes. Ze hebben onvoldoende onderlinge cohesie en
taktische alianties kunnen smeden om de verenigde
Europese macht te weerstaan en om in te gaan tegen de
politieke invloed die de EU kan uitoefenen door hun
economische en financiële afhankelijkheid van het
Cotonou 'partnerschap'. Bovenal hebben de arme en de
armste staten geen behoefte aan uitbreiding van de
gedereguleerde marktglobalisering die wereldwijd leidt
tot grotere armoede en sociale polarisatie,
instabiliteit, onzekerheid en conflicten.
Het overduidelijke falen van de geliberaliseerde globale
economie om de beloofde voordelen te leveren aan de hele
wereld kan niet worden toegeschreven aan gebrek aan
voldoende handel en investeringen in zwakke economieën
en de beweerde noodzaak tot 'een meer volledige
integratie' in het globale systeem. Integendeel, het
probleem is dat die staten juist gedwongen worden te
'integreren' door de ingrijpende en plotselinge wijze
waarop hun nationale handels-, productie- en
dienstensectoren geopend worden. Voor Afrikaanse staten
betekent dit ook een nòg grotere gerichtheid van hun
handel en productie op de wereldmarkt waar het
zogenaamde 'level playing field' de sterkere spelers
bevoordeelt. Het gaat dus niet louter om 'integratie',
maar eerder om karakter en voorwaarden van hun deelname.
Het is uiteindelijk de basis, de systematische logica
van de huidige dominante 'vrije markt' en 'vrijhandel',
die afgewezen moet worden zodat er ruimte komt voor meer
gebalanceerde, evenredige en duurzame alternatieven. De
rol van analytici en activisten uit Zuid en Noord is het
samen steunen van de armen en onderdrukten ten behoeve
van het welzijn van alle mensen op deze aarde.
vertaald en samengevat door Rob Bleijerveld
origineel te vinden op de
website van TNI (november 2002)
Noten:
(1) de zg. ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde
landen.
(2)'Everything But Arms'-akkoord, vergelijkbaar met de
African Growth and Opportunities Act (AGOA), een
tariefregeling voor import uit Afrikaans staten op de
Noordamerikaanse markt.
(3) ex-koloniën van EU-lidstaten in Afrika en
Pacifische en Caribische regio's.
(4)'Evenredig Voordeel', aanname uit de neoliberale
economische theorie gebaseerd op arbeidsdeling tussen
staten, waarbij een staat moet produceren waarin het
goed is (voor een arme staat zijn dat meestal onbewerkte
grondstoffen). Zie ook: 'Free Trade History, Theory and
Ideology' uit Citizen's Guide to Trade, Environment and
Sustainablity, Van
FOEI
(5)'hulpgelden' moesten besteed worden in de
'donorstaten'.
(6) New Partnership for Africa's Development.
(7) Trade Related Investment Measures
(8) General Agreement on Trade in Services
(9) Agreement on Trade Related Intellectual Property
Rights
|
|
|