|
Konfrontatie
6 sept 1998
Thema: economie/democratie
Door: Joachim Hirsch
De Transformatie van de Staat
Op Weg naar de 'nationale concurrentiestaat
MAI-activisme was dit jaar eerst en vooral een
haastklus. Mensen moesten worden gemobiliseerd, de media geactiveerd, er
moest worden vergaderd en gecolporteerd, en dat alles had eigenlijk
vorig jaar al gebeurd moeten zijn. Tijd voor bezinning, voor
inhoudelijke verdieping -waar zijn we nou eigenlijk precies mee bezig,
met wie, waarom?- was er eigenlijk niet. Zo kon (o.a.) de hoogst
paradoxale situatie ontstaan, dat extra-linksen in den lande foldertjes
stonden uit te delen, waarin zij feitelijk Staat en Democratie
aanriepen, hen te helpen in de strijd tegen het boze Kapitaal. Het MAI
zou een bedreiging zijn voor onze soevereiniteit, ja, maar wie zijn die
'wij' en wat is soevereiniteit eigenlijk? Wat bedoelen we als we het
hebben over de staat, over democratie? Om input te geven aan het
goeddeels nog te voeren debat over de politieke gevolgen van
(economische) globalisering hebben we hieronder een nogal 'zware', van
oorsprong Duitse tekst opgenomen. Centraal daarin staat de vraag, hoe de
rol van de staat, de overheid veranderd is onder invloed van van het
proces van (economische) globalisering, en wat dat betekenen kan voor
politieke besluitvormingsprocessen. In zijn analyse van de 'nationale
concurrentie-staat' (1) laat auteur Joachim Hirsch zich heel
nadrukkelijk kennen als een linkse econoom in de marxistische traditie.
Het nadeel daarvan is, dat Hirsch' perspektief op globalisering nogal
wat aan nuanceringen mist. Zijn op z'n zachtst gezegd wat gedateerde
woordkeus maakt zijn stuk er bovendien zeker niet wervender op. Het
voordeel van zijn insteek is wél, dat hij op een heldere manier snel
dwarsverbanden kan leggen, en daar ook hele 'open' politieke
perspektieven uit weet te destilleren. Makkers ten laatsten male...?
de vertaler: allie
1 Vraagstelling
Eerder al heb ik uiteen gezet dat de globalisering van het kapitalisme
beschouwd moet worden als een strategie om de economische crisis van de
zeventiger jaren te boven te komen. Zij beoogt de sociale- en de
klassenverhoudingen onder het kapitalisme op wereldschaal te herordenen.
In dit artikel gaat het me om de vraag, hoe een en ander z'n uitwerking
heeft op de struktuur van de staat. We zullen ons daarbij met name
bezighouden met de vraag naar de toekomst van de burgerlijk-liberale
democratie.
Wat betekent 'Transformatie'?
Het model van de moderne burgerlijk-kapitalistische staat, zoals dat
zich in de loop van de 19e en de 20e eeuw ontwikkeld heeft, maakt op het
ogenblik diepgaande veranderingen door. Dat geldt in het algemeen, zowel
voor staten in kapitalistisch ontwikkelde als voor die in perifere
landen, zij het ook op verschillende manieren. Er is sprake van een
fundamentele verandering van de democratie. Het eigenaardige daarvan is
nu, dat de voorhanden zijnde institutionele strukturen van het
liberaal-democratische systeem van volksvertegenwoordiging in hoogste
mate intact blijven. Het komt niet of nauwelijks tot grote
institutionele breuken en staatskrises zijn zeldzaam - in plaats daarvan
vinden er langzaam maar zeker veranderingen plaats binnen het politieke
apparaat zelf. Als we daarbij in aanmerking nemen dat het tijdperk ná
1989 vol is geweest met de val van veel militaire dictaturen en een
algehele verbreiding van democratische principes, dan komen we met enige
overdrijving tot een paradox: de o zo vaak geproclameerde historische
'zege' van de liberale democratie verwijst, in samenhang met de
globalisering van het kapitalisme, direkt naar een van haar grootste
crises. Dat is natuurlijk geen automatisch of quasi-noodzakelijk proces.
De crisis van de democratie waar we het hier over hebben wordt politiek,
door de staten zelf c.q. door de regeringen die aan de macht zijn bewust
op scherp gesteld. Zij is een wezenlijk bestanddeel van het fenomeen dat
wij 'globalisering' noemen. De hoofdrol in deze transformatie van de
staat en van de democratie wordt daarbij gespeeld door de deregulering
van het internationale geld- en kapitaalverkeer. Zoals we allemaal
weten, bestaat er niet één kapitalistische staat, zomin als er maar
één type burgerlijke democratie bestaat. In de loop van de
ontwikkeling van het kapitalisme hebben zich - afgezien van enige
fundamentele structurele kenmerken - hele verschillende politieke vormen
weten te etableren. Sowieso heeft dat, wat men onder 'staat' en
'democratie' verstaat, zich sinds de achttiende eeuw meermalen
veranderd. Daarom ook kunnen we niet algemeen spreken van een crisis van
'de staat' of van 'de democratie', maar moeten we ons richten op een
specifieke historische situatie. Dat brengt ons tot de vraag welke staat
of, preciezer, welk historische type van de kapitalistische staat op dit
moment zo aan veranderingen onderhevig is? Eerder al heb ik uitgelegd,
hoe een historisch bijzondere vorm van het kapitalisme -het zogenaamde
fordisme- zich rond 1950 op wereldschaal heeft weten te ontwikkelen.
Deze vorm van kapitalisme kenmerkte zich door een specifieke wijze van
accumulatie en regulering, onder welk regime de fordistische of ook de
keynesiaanse staat kon uitgroeien tot wat zij is of was. Deze
ontwikkeling deed zich niet alleen voor in de metropolen, pogingen ertoe
werden ook in de periferie ondernomen. Tot de wezenlijke kenmerken van
de fordistische staat behoren: relatief veel interventies van de kant
van de staat op sociaal-economisch vlak, planmatige politiek op het
gebied van de economische groei, de inkomensverdeling en de
werkgelegenheid en de langzame opbouw van welvaartsstatelijke systemen.
In politieke zin steunde dit fordistische staatsmodel op de
institutionalisering van een alomvattend 'klassencompromis', waarbij de
sociaal-democratische partijen en de vakbonden betrokken werden bij het
proces van politieke regulering. De fordistische staat had daardoor
sterke trekjes van een liberaal neo-corporatisme, 'hetgeen zeggen wil
dat het politieke systeem alleen kon bestaat bij de gratie van een
overleg tussen de zogenaamde 'sociale partners', tussen werkgevers,
vakbonden en de overheid. De van staatswege bepaalde sociale regulering
gold als voorwaarde voor gestage economische groei, vooral gericht op de
ontwikkeling van de interne markt. Natuurlijk danken we groeiende
inkomens en de opkomst van de welvaartsstaat aan de strijd van de
arbeidersbeweging. Tegelijkertijd echter waren zij de meest belangrijke
economische peilers waarop het fordistisch-tayloristische model van
massaproduktie en massa-consumptie kon steunen. Onder fordistisch regime
leek het lang mogelijk stijgende winsten uit kapitaal te koppelen aan
een groei van de inkomens van de meerderheid van de mensen. Niet voor
niets werd het fordisme het fundament van het politieke systeem en van
een buitengewoon type van de staat. Zij stond ook aan de basis van de
voor het midden van de 20e eeuw zo kenmerkende fase van het
'staatsinterventionistische reformkapitalisme'. Een belangrijke
voorwaarde voor deze manier van economische regulering - die immers
stoelde op nationale staatsapparaten en op de door hen gestuurde sociale
compromissen - was de relatieve zelfstandigheid van de nationale
economieën ten opzichte van de wereldmarkt door een politieke controle
op grensoverschrijdend verkeer van geld en kapitaal. Deze ontkoppeling,
die het directe gevolg was van de crisis in de dertiger jaren en het
loslaten van de zogenaamde 'gouden standaard', werd de basis voor een
opleving van het kapitalistische systeem. De groeiende economische
soevereiniteit van nationale overheden en de beperkte mobiliteit van
kapitaal maakten brede sociale compromissen en de daarmee verbonden
politiek van sociaal-politieke staatsinterventie überhaupt pas
mogelijk. Zoals we al hebben uiteengezet, bestaat een belangrijk deel
van de strategie van de globalisering in de vernietiging van juist het
corporatieve 'fordistische klassencompromis, en wel daarom, omdat zij
een belangrijke rem geworden is op de winstgevendheid van kapitaal. Dat
betekent daarmee ook, dat de economische en maatschappelijke fundamenten
van het fordistische staatsbestel ondergraven worden. Daartoe dient
vooral een omvangrijke 'liberalisering', niet alleen van het verkeer in
goederen en diensten, maar vooral ook het verkeer van geld en kapitaal.
Staten laten het nu bewust na om politieke controle uit te oefenen op
internationale geld- en kapitaalstromen en brengen daarmee beslissende
veranderingen teweeg waar het gaat om hun eigen structuur en de
voorwaarden waaronder zij hun functie kunnen vervullen. Een direct
gevolg van deze ontwikkeling is, dat de inhoud en vooral de speelruimte
van nationale politiek meer direct en zelfs onmiddellijk bepaald wordt
door internationale kapitaalbewegingen. De imperatieven van het
kapitalisme op het niveau van de wereldmarkt c.q. de belangen van het
internationaal georganiseerde kapitaal worden meer nog dan voorheen de
determinanten elke nationale politiek. Elke economische of sociale
maatregel die de belangen de productie van meerwaarde negatief kan beïnvloeden
kan daardoor leiden tot directe en politiek niet meer te controleren
tegenreacties van de kant van het kapitaal. Om slechts een paar
voorbeelden te noemen: * Probeert men het stelsel van sociale zekerheden
uit te breiden of zelfs maar in stand te houden, dan heeft dat directe
gevolgen voor de winstgevendheid van kapitaal in elke nationale
'standplaats'. In reactie daarop kan het kapitaal onmiddellijk dreigen,
gewoon te vertrekken. Gevolg: minder arbeidsplaatsen, meer werkloosheid,
minder groei, minder belastinginkomsten en dus ook minder financiële
middelen voor de staat. Het kapitaal kán zo reageren, omdat er
nauwelijks nog een politieke rem mogelijk is op haar beweeglijkheid en
de technische voorwaarden voor flexibele verplaatsing van de produktie
ook steeds beter vervuld worden. Het feit dat het kapitalisme in
politieke zin nog altijd nationaal is georganiseerd geldt daarbij als
een zeer effectief middel om werknemers tegen elkaar uit te spelen. Door
te dreigen met vertrek naar landen waar de lonen laag, de sociale
zekerheid gering en/of ecologische standaards slecht zijn, kan de
bevolking die in nationale kaders leeft op een wederkerige manier
systematisch gechanteerd worden. * Een zelfstandige konjunktuur- of
werkgelegenheidspolitiek door middel van een van staatswege gereguleerde
geldhoeveelheid of door heffingen van belasting loopt steeds vaker en
steeds duidelijker stuk op de reacties op de geld- en kapitaalmarkten.
Zulke monetaire of financiële maatregelen kunnen bijvoorbeeld leiden
tot gevaarlijke veranderingen van de wisselkoersen, tot een inflatoire
toestroom of tot een deflatoire uitstroom van kapitaal. * Wisselkoersen
zijn nauwelijks nog in de hand te houden door staten zelf, maar zijn in
hoge mate afhankelijk van speculatieve internationale
kapitaalbewegingen. De crisis van de Mexicaanse peso, eind '94, met haar
verschrikkelijke economische en sociale gevolgen, is slechts één
voorbeeld daarvan. Het is inmiddels ook praktisch mogelijk geworden dat
machtige groepen op de financiële markten door manipulaties met
wisselkoersen de economische politiek van afzonderlijke staten op de
knieën kunnen krijgen. De controle die voorheen door internationale
monetaire organisaties - de IMF voorop - werd uitgeoefend over
afhankelijke landen is meer algemeen geworden, en heeft zich
tegelijkertijd in belangrijke mate geprivatiseerd. Zodoende kan het IMF
heden ten dage eerst en vooral optreden als helpende hand van
belangrijke private financiële conglomeraten. Dit betekent dat zelfs de
regeringen van machtige staten onder druk van internationale geld- en
kaptaalmarkten het hoofd moeten buigen. Dit resulteert in een absoluut
primaat van de 'standplaats-politiek(2). Daarmee bedoelen we een
politiek, wier doel vooral daarin bestaat, het internationaal flexibel
geworden kapitaal in een nationaal kader de meest gunstige
vestigingsvoorwaarden te bieden. En dat betekent concreet: het verlagen
van de inkomens, het afbouwen van sociale stelsel in het kader van
neo-liberale matigings-politiek, het laag houden van ecologische
standaards plus de garantie van politieke 'stabiliteit' als het onder
tafel vegen van belangen van de bevolking, die hiermee niet stroken. Op
een globaal nivo uit dit zich in een politiek van 'competitive austerity',
in een wereldkampioenschap 'bezuinigen' (op sociale kosten!). De
deregulering van de internationale geld- en kapitaalmarkten heeft al
doende praktisch dezelfde gevolgen als de beruchte
structuuraanpassingsprogramma's van het IMF. Het verschil is nu alleen,
dat deze dwangmaatregelen niet alleen meer aan afhankelijke landen
worden opgelegd, maar ook in de kapitalistische metropolen zelf werkzaam
worden, dat er geen politieke besluitvormingsprocessen aan ten grondslag
liggen en daardoor ook aan geen enkele politieke controle onderworpen
zijn. Dit nu maakt duidelijk, wat een nationale politieke organisatie
voor de kapitalistische klassenverhoudingen feitelijk betekent: ze sluit
volkeren, maar niet het kapitaal, op in nationale grenzen. Op deze
manier schept de specifieke vorm van de burgerlijke nationale staat de
structurele mogelijkheid om mensen en sociale klassen
politiek-economisch uiteen te rukken en tegen elkaar uit te (laten)
spelen. De staat heeft in principe de funktie van klassenheerschappij.
En in het voetspoor van de globalisering van het kapitalisme neemt deze
functie in betekenis alleen maar toe.
III. De nationale concurrentie-staat
Het is vooral deze ontwikkeling, die ons ertoe brengt te spreken van de
opkomst van een nieuwe type kapitalistische staat. De staat onder het
geglobaliseerde kapitalisme kunnen we benoemen als een 'nationale
concurrentie-staat'', een staat wiens interne strukturen en wiens
politiek in belangrijke mate bepaald worden door de dwang van de
internationale 'standplaats-concurrentie'. Twee kenmerken daarvan zijn
vooral van belang: 1) In functioneel opzicht houdt de staat op, de
nationale economie te runnen op basis van het administratief geregelde
klassencompromis. Als primaire doelstelling geldt nu veeleer het
optimaliseren van de voorwaarden waaronder kapitaal op nationaal niveau
maar onder het oogmerk van de wereldwijde accumulatie te gelde gemaakt
kan worden - in voortdurende concurrentie, aldus, met alle andere
nationale staten. Een en ander heeft plaats, zonder enige afweging van
interne sociale en politiek belangen, ongeacht ook de materiële
welstand van individuele mensen of een evenwichtige ontwikkeling van
sociale ruimtes en sociale sectoren. Materiële voorspoed, economische
groei en welvaart voor de massa zijn hierdoor inmiddels compleet andere
dingen geworden. Economische politiek in de zin van 'standplaats-politiek'
blijkt meer en meer een soort van herverdelingspolitiek te zijn, maar
dan ten gunste van het kapitaal. Economische groei is al lang niet meer
gekoppeld aan welvaart- zoals dat onder het fordisme nog het geval was-
maar juist tendentieel met verarming van brede lagen van de bevolking.
2) Struktureel is er daardoor sprake van ontdemocratisering, binnen het
institutionele kader van de liberale democratie. Dat wil zeggen:
fundamentele politieke beslissingen worden afgekoppeld van de zo
noodzakelijke processen van democratische meningsvorming en de daarin
tot uitdrukking komende belangen van de bevolking. Bijna schaamteloos
onderwerpt de politiek zich direkt aan de zogenaamde 'noodzakelijkheden'
van de wereldmarkt. Centrale banken, die onafhankelijk van parlementen
en regeringen opereren, krijgen steeds meer beslissingsmacht. Dit proces
wordt nog eens extra versterkt door de vorming van veelomvattende
economische regio's als de Europese Unie: alle deelnemende landen moeten
zich schikken naar de maatregelen die de vorming van een - louter
economische - Unie 'nu eenmaal' met zich meebrengt; onder het dictaat
van de criteria van 'Maastricht' worden ze er allen toe verplicht om een
politiek te voeren die steeds grotere werkloosheid en de afbraak van
sociale voorzieningen en armoede tot gevolg heeft. Zijn de principes van
de kapitalistische globalisering eenmaal erkend, dan zijn er voor zo'n
politiek ook geen alternatieven meer denkbaar. Trouwens, politieke
besluiten worden sowieso steeds vaker genomen bij directe
onderhandelingen tussen regeringen en machtige multinationale concerns.
De leegloop van de politieke partijen, van het politieke debat, is daar
een gevolg van. Het wordt steeds moeilijker om op partij-politiek niveau
werkelijke alternatieven te formuleren. Parlementaire debatten krijgen
een flinke touch van een talk-show, stembusuitslagen zijn daadwerkelijk
steeds minder echt relevant. Het is niet voor niets dat de opkomst bij
verkiezingen daalt. 3) Dit alles gaat gepaard met een accentverschuiving
in de ideologie van de heersenden, een ander legitimatie-model dat de
verandering in de struktuur en de functie van de staat acceptabel moet
maken. 'Globalisering' is niet alleen een economische realiteit, het is
ook een propagandistisch praatje dat mensen moet doen geloven dat het
daarbij niet gaat om politiek en klassenstrijd, maar om een objectieve
situatie, een noodzakelijk proces. Naast of zelfs buiten haar eigenlijke
economische- betekenis om, wordt 'globalisering' gebruikt als een wel
heel dreigend ideologisch wapen. De zegetocht van het neo-liberalisme -
dat in het begrip 'globalisering' haar centrale argument gevonden heeft
hangt nauw samen met de val van de staatssocialistische systemen ná
1989 en de daarmee verbonden 'overwinning' van het kapitalisme. Er
schijnt nu immers niet alleen geen alternatief meer te bestaan voor de
bestaande produktieverhoudingen. Deze hoeven ook niet langer
rechtvaardiging te zoeken (te vinden?) in zoethoudertjes van de
welvaartsstaat met het oog op een vergelijking tussen de beide systemen.
De inkrimping van de politieke speelruimte op nationaal niveau heeft
daarom ook alles van doen met het groeiende bewustzijn, dat 'men' aan de
bestaande verhoudingen en ontwikkelingen sowieso nix meer veranderen
kan. Wat rest is concurrentiestrijd op private basis. De afnemende
interesse voor politiek en de meer of minder gewelddadige profilering
van het alledaagse eigenbelang (met al haar nationalistische en
racistische neveneffecten) zijn twee zijden van dezelfde medaille. In
tegenstelling tot het oude burgerlijke liberalisme, dat geloofde dat ze
kapitalisme en democratie met elkaar in verbinding kon brengen, houdt
het neo-liberalisme niets anders in dan de opgave van fundamentele
democratische principes. Zodoende is de nationale concurrentie-staat
tegelijkertijd ook een historische nieuwe vorm van een autoritaire
staat. Ze ontleent haar macht namelijk niet - zoals onder het fordisme
nog geval was - aan de participatie van verschillende sociale klassen
aan één nationale economische regulerings-machinerie in corporatieve
kaders. De ontdemocratisering die we nu meemaken komt dan eenvoudigweg
daardoor, dat deze liberale democratische instituties gewoon leeglopen!!
Dat wil zeggen dat de democratische instituties en de democratische
processen net zo lopen als 'vroeger', maar steeds minder van belang zijn
voor wat er werkelijk gebeurt in de samenleving. Als de politiek van
nationale regeringen in steeds grotere mate direkt wordt bepaald door de
eisen van de wereldmarkt, dan is het steeds minder belangrijk, welke
partij de meerderheid heeft in het parlement of wie er de baas wordt van
de regering. Ook in die landen, waar de uitkomst van verkiezingen
betrekkelijk open zijn, nemen ze meer en meer een 'sportieve' gedaante
aan - ontdaan van elke politieke betekenis. Dat maakt het de politici
ook gemakkelijker om vlak voor de verkiezingen grote beloften te doen,
die ze dan kort daarna ook heel snel kunnen breken. De toeschouwers
raken er steeds meer aan gewend zulks te beschouwen als een deel van het
spektakel... Nemen we de laatste presidentsverkiezingen in Frankrijk als
voorbeeld. Eén van de eerste dingen die Chirac's nieuwe regering deed,
was drastisch snijden in het sociale zekerheidsstelsel - een openlijke
breuk met nog vlak daarvoor gedane beloften. De reden voor deze radicale
bezuinigingsoperatie was, dat ook Frankrijk aan de huishoudelijke en
financiële voorwaarden moest voldoen, die gesteld waren voor een
toetreding tot de EMU. Deze operatie - van belang vooral voor het
mobiele kapitaal - vereist allereerst een inperking van de staatsschuld.
Chirac's regering bezuinigde niet op haar enorme subsidies aan het
Europese Airbus-project of op het Europese ruimtevaartprogramma, ze
bezuinigde ook niet op de bijzonder hoge defensielasten. Zulke zaken
zijn alleen maar bevorderlijk voor de 'nationale standplaats', sociale
zekerheid is daarentegen alleen maar schadelijk. Het bijzondere van
Frankrijk is dan, dat de bevolking zich weliswaar in verkiezingstijd bij
gelegenheid ook laat bedriegen, maar dat ze ten langen leste toch ook
weer de straat op gaat. Niet dat de laatste stakingsgolf zoveel
uitgehaald heeft, maar toch... Wat de neo-liberale theorie en ideologie
ook moge beweren, de actuele transformatieprocessen leiden in in geen
geval tot een radicaal terugtreden of ook een algehele verzwakking van
de staat. Waar in de politieke wetenschappen inderdaad van een
uitholling van de staat gesproken wordt, is enige voorzichtigheid toch
geboden. Het zijn de meest dominante staten op de aardkloot geweest, die
het globaliseringsproces en daarmee ook hun eigen gedaanteverwisseling
bewerkstelligd hebben. Hun 'verzwakking' - de verminderde effectiviteit
van democratische processen - is het resultaat van strategische
politieke keuzes. De 'nationale concurrentiestaat' is en blijft in het
algemeen genomen dan ook een sterke staat, een apparaat dat economische
en sociaal op omvangrijke schaal intervenieert. Denk daarbij aan het
feit dat de afbraak van het stelsel van sociale zekerheden vrijwel
overal direkt gekoppeld is aan de vlotte uitbouw van een politie-, een
wachttorenstaat. Waar de nationale grenzen tussen de kapitalistische
centra zich steeds meer 'openen', daar veranderen de grenzen die hen
scheiden van de periferie in militair steeds perfecter gecontroleerde
vestingmuren. Het militaire potentieel dat staten bezitten is sinds het
einde van de Koude Oorlog allesbehalve afgenomen, maar omgebouwd toch
een technisch zeer hoogstaand instrumentarium voor globale 'crisis-interventie'.
Ondanks de heersende opvattingen daarover is het neo-liberale model dus
een bijzonder etatistisch model. De als wondermiddel aangeprezen 'vrije
markt' wordt in feite in zeer hoge mate op een statelijk-politieke
manier - door macht en onderdrukking - geordend en gestuurd. Meer dan
ooit tevoren dient de staat er in deze samenhang voor te zorgen dat in
elk nationaal kader de meest optimale voorwaarden geschapen worden voor
het internationaal opererende kapitaal. En hoe meer de afzonderlijke
staten daarbij afhankelijk zijn gemaakt van multinationale
ondernemingen, hoe regressiever zij zich op moeten stellen tegenover
grote delen van haar eigen bevolking. Haar politiek richt zich niet meer
op een sociaal en regionaal nivellerende ontwikkeling van de gehele
samenleving; het primaire doel van politiek wordt veeleer een selectieve
mobilisering van maatschappelijke krachten voor de internationale
concurrentie, en een onderdrukking van alle belangen die daarmee niet in
overeenstemming te brengen zijn - zo nodig met geweld. De actuele
politieke koers van onze moderne liberale democratieën stevent zo
regelrecht af op een toename van sociale ongelijkheid.
IV. De Transformatie van de
Democratie
De ontwikkeling van deze 'nationale concurrentiestaat' heeft belangrijke
consequenties voor datgene, wat wij onder 'democratie' dienen te
verstaan. Herhaaldelijk is de 'Nieuwe Wereldorde' van het globaliserende
kapitalisme ons voorgeschoteld als hèt tijdperk van de democratie. Dat
werpt de vraag op, welke democratie daarmee eigenlijk bedoeld wordt. Om
daarop te kunnen antwoorden is het zinvol, dunkt me, om de principes in
herinnering te roepen, waarop de liberale democratie naar algemeen
begrip steunt. De klassieke theorie van de burgerlijke democratie
omvatte twee fundamentele premissen, namelijk: 1) Het bestaan van een
kwa materiële welstand en 'waarden' relatief homogeen, tot
democratische beslissingen in staat zijnd `volk', en 2) een regering die
genoeg politieke speelruimte heeft om democratische invloed en controle
überhaupt zinvol en mogelijk te maken. Natuurlijk is aan deze
voorwaarden nooit geheel en al voldaan, al was het maar omdat de
burgerlijke samenleving als basis voor de burgerlijke democratie een
klassensamenleving was en is, en regeringen daardoor op beslissende
punten afhankelijk zijn gebleven van economisch machtige groepen. Door
de ontwikkeling naar een 'nationale concurrentiestaat' dreigen de
bovenstaande principes echter geheel en al buiten werking te treden. *
Des te meer regeringen het afleggen tegen de druk van kapitalistische
meerwaardeproductie, des te meer boet het democratische recht op
controle op een deelname aan het bestuur aan betekenis in. Dat telt
vooral daarom zwaar, omdat aan gene zijde van de nationale staat geen
enkele andere democratische institutie voorhanden is. Redelijk
functionerende statelijke - en derhalve ook democratische structuren
bestaan alleen op nationaal niveau, en dat zal voorlopig (onder het
kapitalisme) ook nog wel zo blijven. Ook de Europese Unie, die méér
wil zijn dan een kapitalistische economische 'gemeenschap alleen, is,
zoals we alleen weten, nog mijlenver verwijderd van enigszins
functionerende democratische structuren. * Hoe meer regeringen het
vermogen verliezen om regulerend op te treden waar het gaat om
nivellering en integratie, des te sterker zullen sociale en regionale
ongelijkheden toenemen. Het 'volk' meer en meer uiteen vallen in elkaar
sociaal en regionaal bestrijdende segmenten. Sectoren in de samenleving
die wél aansluiting gevonden hebben bij de wereldmarkt stellen zich
steeds harder op tegen diegenen die het niet gered hebben en
gemarginaliseerd zijn. Regionale verschillen nemen in belang toe; het
geboren zijn in een bepaalde regionale 'standplaats' (b)lijkt van steeds
groter belang voor het levenslot van elk individu. Des te moeilijker
wordt het, zoals we al geconstateerd hebben, om democratische invloed
uit te oefenen op de ontwikkeling van deze 'standplaatsen'. Enerzijds
nemen internationale vlucht- en migratiestromen daardoor in aantal en in
omvang duidelijk toe, anderzijds proberen de 'betere' delen van de
'wereldsamenleving' zich om het hardst en met bitter geweld van deze
uitgestotenen afgezonderd te houden. Dit valt zowel binnen de
afzonderlijke samenlevingen al langs vrijwel alle nationale grenzen
dagelijks waar te nemen. Het is deze ontwikkeling die de huidige
opleving van racisme en nationalisme, van 'fundamentalisme' en
welvaartschauvinisme kan verklaren. Deze heropleving van het
kleingeestige denken is minstens zo wereldomspannend als het kapitalisme
zelf. Zo tekent de 'Nieuwe Wereldorde' zich in bijzonder schrille
kleuren af. De dreiging dat zij zich tot de bepalende ideologische basis
van de 'nationale concurrentiestaat' ontwikkelt is meer dan reëel...
[....] Zelfs in die delen van de wereld waar de burgerlijke democratie
zich stevig geworteld lijkt te hebben dreigt zij meer en meer een
mechanisme te worden waarmee die mensen, die met het oog op het globale
accumulatieproces overvloedig geworden zijn, storend of gevaarlijk,
worden buitengesloten. Wat vandaag de dag onder democratie wordt
verstaan heeft de aanspraak op universaliteit, die dit begrip in haar
emancipatoire betekenis had, allang verloren. 'Democratie' is een
mechanisme geworden om mensen economisch te mobiliseren of sociaal
buiten te sluiten. De ideologische constructie waarop de 'nationale
concurrentiestaat' steunt, krijgt wereldwijd meer en meer vaste voet
onder de grond. Dat betekent onder andere, dat het principe van de 'standplaats-concurrentie',
verbonden met groeiend nationalisme en racisme, het denken van ook
diegenen bepaalt, die de feitelijke verliezers zijn van al deze
ontwikkelingen. Het idee dat er voor de politieke vorm van de 'nationale
concurrentiestaat' en het principe van een economische
'wereldburgeroorlog' geen alternatief meer bestaat, lijkt post te hebben
gevat in het algemene bewustzijn van mensen. Daardoor dreigen de facto
totalitaire systemen te ontstaan, zelfs daar waar democratische
instituties formeel nog functioneren. Zodra 'democratie' niet meer
betekent dan een een middel om te strijden tegen anderen en daarmee tot
een middel om macht, uitbuiting en onmondigheid te managen, dan verkeert
zij in haar tegendeel. Heel vroeg al heeft Herbert Marcuse ons al
gewaarschuwd voor de opkomst van een quasi-totalitaire 'één-dimensionale'
samenleving in en door het zich verder ontwikkelende kapitalisme. Het
lijkt me alsof deze waarschuwing nu actueler is dan ooit.
V. Conclusies
Vast te stellen is, dat de huidige veranderingen in de structuur van het
kapitalisme, doorgaans omschreven met het begrip 'globalisering' tot een
wezenlijke transformatie van de staat leiden. Ze hebben geen
'terugdringing' of een 'verzwakking' van de staat tot gevolg, maar
leiden tot de komst van een nieuw type autoritaire en 'sterke' staat.
Gepaard daarmee gaat een transformatie van de democratie en wel op die
wijze, dat liberale democratische instituties in materiële zin 'leeg'
raken. In plaats dat het mechanismen zijn voor politieke participatie
van mondige burgers, worden ze effectief middelen om de belangen van het
kapitaal erdoor te drukken. Zulks is ook het geval in die landen, waar
de burgerlijke democratie een betrekkelijk vaste vorm gevonden leek te
hebben. Wordt er soms gesproken van een 'uitholling' van de staat, dan
is voorzichtigheid geboden: uitgehold en verzwakt wordt niet de staat
als machtsapparaat, maar de tot dusverre noch voorhanden zijnde
democratische vormen van staatsgezag. Dit werpt de vraag op, hoe een
democratische politiek eruit zou kunnen zien onder het regime van de
nationale concurrentiestaat. Duidelijk is in ieder geval dat we die niet
meer 'zomaar' kunnen koppelen aan de bestaande instituties of moeten
proberen deze 'gewoon' uit te bouwen. Democratische politiek betekent
vandaag de dag dat we 'ergens' aan gene zijde van de staat moeten
beginnen, dat we ons onafhankelijk van de gevestigde politieke
instituties van de liberale democratie opnieuw politiek moeten
organiseren.
vertaling: allie
noten:
noot 1: 'Wettbewerbsstaat'. Het Duitse 'Wettbewerb' kan zowel
'concurrentie' als 'wedstrijd' betekenen. De door de schrijver bedachte
term 'Wettbwerbsstaat' laat zich moeilijk letterlijk vertalen.
noot 2: Oorspronkelijk verschenen als Hoofdstuk 2 van Hirsch, J.,
Globalizacion, Capital y Estado., Mexico D.F., 1996; wij gebruikten:
Transformation des Staates: auf dem Weg zum "nationalen
Wettbewerbsstaat" in: Hirsch, J., Vom Sicherheitsstaat zum
Nationalen Wettbewerbsstaat. Berlin, 1998. S. 28-40.
noot 3: 'Standortpolitik'; In Duitsland wordt in casu economie en
politiek vaak over de Standort-Debatte aangehaald, de discussie,
inderdaad, over hoe men Duitsland aantrekkelijk kan maken en houden als
Heimat voor het bedrijfsleven. 'Standort' betekent letterlijk
standplaats (noot vert.)
|