De openbare diensten, Europa en de Wereldhandelsorganisatie

door Stefaan Declercq, Eric Goeman en Raoul Marc JENNAR*

Bron: Uitpers

Wie het begrip ‘openbare diensten’ verdedigt krijgt deze dagen nogal makkelijk het etiket "oubollig" opgeplakt. Want dit typeert zo treffend het "linkse archaïsme", dat absoluut voorbijgaat aan de "noden van de moderne tijd". Het probleem hierbij is natuurlijk dat de "noden van de moderne tijd" al meer dan een eeuw als alibi worden ingeroepen door de machtigen – en dus de rijken – der aarde om elke vooruitgang op het vlak van de rechten van het individu en de collectiviteit de nek om te wringen. Dat was gisteren zo en dat blijft vandaag zo. Wie - ter rechter-, maar ook ter linkerzijde – maatschappelijke keuzen ondergeschikt maakt aan economische en handelsbelangen, zal steevast wijzen op de noodzaak om "met zijn tijd mee te gaan".

Maar het is echt geen kwestie van archaïsch of modern zijn. Met de huidige technologische evolutie en bij de huidige heersende mentaliteit, gaat het hem in de eerste plaats om fundamentele rechten te vrijwaren: het recht op gezondheid en onderwijs, het recht om te ademen, te eten en te drinken – zonder daarbij bedreigd te worden door de schadelijke effecten van de menselijke activiteit. Het recht ook op toegang tot openbare – en dus maatschappelijke – diensten, die in staat zijn echt dienst te verlenen voor het algemeen belang en de particuliere behoeften. Denk alleen maar aan de communicatiesector: de mensen moeten zich kunnen verplaatsen, er moeten goederen kunnen worden getransporteerd, er moeten boodschappen worden uitgewisseld, informatie moet vrij en efficiënt kunnen circuleren.

De ideologie die vandaag onze maatschappij overheerst en die door alle politieke verantwoordelijken, van alle kleuren en horizonten, wordt aanvaard, slaat ons voortdurend om de oren met het argument dat het algemeen belang het best gediend wordt door het privé initiatief – en dus ondergeschikt moet worden gemaakt aan de privé belangen. De slogan – want meer dan een slogan is het niet – "alles wat privé is, is beter, veiliger en goedkoper" is een nieuwe akte van geloof geworden. En elke burger wordt verzocht dit dogma kritiekloos te slikken. Daar dienen dogma’s uiteindelijk voor.

Elke realiteit die dit dogma ontkracht wordt straal genegeerd – met de hulp van de media en de reclame – ook al krijgen we elke dag opnieuw de voorbeelden hiervan onder de neus gedrukt: diverse crisissen in de voedingssector, treinrampen in Groot-Brittannië, stroompannes in Californië...

Dit dogma is ook het fundament van een van de akkoorden die door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zo gekoesterd wordt: het GATS of het "Algemeen Akkoord inzake de Handel in Diensten".

Het bijzondere aan deze verdragstekst is precies dat hij voor ieder van ons kracht van wet heeft. Want de Europese Unie heeft dat zo voor ons beslist: de regelgeving van de WTO is oppermachtig. Het doel is steeds verder te gaan, want het GATS schetst het legale kader voor een serie onderhandelingen, die alleen maar aansturen op een steeds dieper gaande liberalisering. Het einddoel wordt niet eens vastgelegd, want de liberalisering geldt voor alle sectoren en voor alle diensten. En alle "handelsbelemmeringen" moeten één voor één, onderhandeling na onderhandeling, worden opgeheven, opdat de nationale wetgeving van elk van de lidstaten van de WTO niet langer bij machte is de specificiteit en de organisatie van de eigen openbare diensten te beschermen.

Het GATS is een machine die ontworpen is om te liberaliseren en die uiteindelijk een bedreiging vormt voor al wie van het democratische principe vertrekt dat de overheid borg moet staan voor de uitoefening van onze fundamentele rechten en het algemeen belang moet laten primeren.

Vier elementen zijn in dit opzicht van absoluut belang.

Element één: het GATS is eigenlijk een proces. Dit akkoord – in tegenstelling tot de meeste andere internationale verdragen – is geen eindpunt, maar slechts een begin. In artikel XIX van het GATS staat tekstueel: "De lidstaten beginnen aan een reeks opeenvolgende onderhandelingen, die van start zullen gaan uiterlijk vijf jaar na de vankrachtwording van het WTO-akkoord en die vervolgens periodiek zullen plaatsgrijpen met het doel het geleidelijke niveau van de liberalisering op te voeren (...) Het proces van de geleidelijke liberalisering zal worden voortgezet bij elke onderhandeling (...)"

Het gaat dus om een ononderbroken liberaliseringsproces, waaraan geen enkele sector van de openbare diensten zal ontsnappen. Wat vandaag niet geliberaliseerd wordt in het kader van het GATS, komt morgen wel aan de beurt. En de Amerikaanse delegatie bij de WTO gaat nog een stap verder. In een document schrijven de vertegenwoordigers van de regering in Washington: "De uitdaging bestaat er voor ons in alle beperkingen die vandaag nog bestaan in de openbare diensten op te heffen, ten eerste door de nationale wetgevingen aan te pakken, die reeds onderworpen zijn aan de regelgeving van het GATS, en vervolgens de wetgevingen aan te passen die nog niet onderworpen zijn aan de regels van het GATS en die betrekking hebben op alle mogelijkheden van de dienstverlening"

Tweede element : het GATS biedt niet de minste garantie dat ook die sectoren niet zullen worden aangepakt, waar de absolute gelijkheid van kansen gewaarborgd zou moeten zijn : onderwijs en gezondheidszorg. In de tekst (artikel I) wordt er weliswaar een voorbehoud geformuleerd: het GATS is niet van toepassing "op de diensten, die verleend worden binnen het kader van de regeringsmacht", met andere woorden "elke dienst die op niet commerciële wijze verleend wordt en geen concurrentie inhoudt met één of meerdere dienstverleners."

Waarbij echter onmiddellijk de vraag rijst of er nog één land bestaat, waar privé-scholen en privé-ziekenhuizen niet concurreren met openbare scholen en ziekenhuizen? In de meeste landen bestaan er immers openbare en privé onderwijs- en ziekenzorginstellingen. Het voorbehoud in artikel I van de GATS-tekst slaat dus nergens op.

Derde element: op dit ogenblik worden onderwijs en volksgezondheid in de voorbereidende teksten van de WTO wel degelijk als markten bestempeld, die moeten worden bevrijd van wetten die hier en daar de gelijkheid van kansen waarborgen. Deze wettelijke bepalingen worden immers beschouwd als "belemmeringen". Het terrein wordt voorbereid om deze markten open te gooien voor privé-ondernemingen. De WTO nodigt deze ondernemingen trouwens uit om een volledige lijst op te stellen van al deze "belemmeringen" voor de vrije concurrentie, land per land, op wettelijk of regelgevend vlak, op nationaal, gewestelijk, provinciaal en lokaal niveau.

Vierde element: de Europese Commissie behoort tot de radicale voorvechters van deze neoliberale kruistocht. In 1995 heeft de Commissie in naam van 12 van de 15 lidstaten (Oostenrijk, Finland en Zweden weigerden mee te gaan in dit mechanisme) de verbintenis aangegaan om geen nieuwe beperkende maatregelen te treffen inzake de toegang tot vier van de vijf sectoren van de "onderwijsmarkt". In ruil hiervoor worden deze sectoren op dit ogenblik beschermd, tot er nieuwe maatregelen worden uitgewerkt. In 1998 werd er een nieuwe fase ingeluid toen de Europese Commissie een akkoord ondertekende met de Verenigde Staten, in het kader van het "transatlantisch partnership". Daarin stond vermeld dat de VSA en de EU zouden onderhandelen over nieuwe akkoorden om "tot een algemeen geldende regel te komen voor de onvoorwaardelijke toegang tot de markt in alle sectoren." Sinds twee jaar legt de Europese Commissie bij de WTO "informele nota’s" neer – waarover de regeringen van de lidstaten of de nationale parlementen nooit hebben gedebatteerd. In deze nota’s belooft de Europese Commissie mee te werken aan een geleidelijk proces van liberalisering van de dienstensector, met inbegrip van onderwijs en volksgezondheid.

Tijdens de jongste ministerconferentie van de WTO in Doha (Qatar), was het de Europese Unie die heeft aangedrongen om aan de agenda van de nieuwe onderhandelingsronde over de wereldhandel volgend punt toe te voegen: "De afbouw van alle barrières inzake de diensten op het vlak van het leefmilieu". De Europese Commissie onderwerpt zich hiermee op een onvoorstelbaar slaafse wijze aan de lobbies, die van de privatisering van de drinkwatersector hun levenswerk hebben gemaakt. Voor deze lobbies moet de hele drinkwaterketen - van de ondergrondse waterreserves tot de sector waterzuivering - in privé-handen komen (met als gevolg – en dat is nu reeds vaak vast te stellen – kwaliteitsvermindering en prijsverhogingen). En ook de afvalverwerking en de energiesector staan op hun verlanglijst. Kortom, de Europese Commissie toont zich eens te meer van haar echte zijde: een machtig, politiek instrument om in Europa het algemeen belang ondergeschikt te maken aan de logica van de winst.

Vandaag zijn de transnationale ondernemingen op zoek naar nieuwe bronnen om de winsthonger van hun aandeelhouders te proberen stillen: de liberalisering van de openbare diensten. Ze weten dat, alleen reeds voor Europa nog 14% van het Bruto Binnenlands Product (1000 miljard dollar) besteed wordt aan openbare dienstverlening (meestal sociale dienstverlening). Wereldwijd wordt door de regeringen 3500 miljard dollar in de gezondheidszorg en ruim 2000 miljard dollar in het onderwijs geïnvesteerd. Een interessant werkterrein dus om de winsten te verhogen. Via de WTO werd - onder druk van de transnationale bedrijven, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen een plan uitgewerkt voor de commercialisering van de openbare diensten.

Barchefsky, de Amerikaanse onderhandelaarster in de WTO, heeft het plan als volgt omschreven: "Het algemeen akkoord voor de commercialisering van de openbare diensten moet maatregelen uitwerken die moeten beletten dat de nationale regeringen niet kunnen verhinderen dat de diensten, over de grenzen heen, vrij zouden kunnen verleend worden."

Hierbij is niet de organisatie van een betere dienstverlening aan de bevolking maar de belangen van multinationale ondernemingen en hun aandeelhouders het belangrijkste objectief.

De liberale contrareformatie draait op volle toeren: tussen 1990 en 1999 werd er voor 580 miljard $ geprivatiseerd in de OESO-landen alleen, waardoor gemiddeld 2,7% van het BBP werd afgeroomd. Deze tendens heeft voornamelijk Europa getroffen, goed voor 65% van alle privatiseringen. De privatiseringen staan gelijk met het uitverkopen van de maatschappelijk rijkdom. De aankoop van aandelen of participaties of volwaardige diensten heeft het casino-kapitaal de middelen gegeven zijn parasitaire speculaties op nog grotere schaal te ontwikkelen. Particuliere bedrijven zijn klantvriendelijker? De geprivatiseerde treinen in het Verenigd Koninkrijk en Nederland hebben gemiddeld 1 à1u30 vertraging! Niets bewijst dat de private firma's klantvriendelijker zijn: alleen de koopkrachtige klant wordt in de watten gelegd. Zeer snel ontstaan er monopolies in de geprivatiseerde sector: fusies en concentraties, marktafspraken en klantbinding maken de burger-consument afhankelijk. De prijzen mogen dan soms wel dalen op korte termijn, maar deze beweging maakt rechtsomkeer vanaf het ogenblik dat de monopolies gevestigd zijn.

En wat met de watervoorziening ? Het drinkwater in privé-handen geven betekent ook alle garanties kwijtspelen dat het nog drinkbaar blijft, dat er ook in de volkswijken proper water wordt verkocht en ook in de afgelegen gebieden een watervoorziening blijft bestaan.

De techniek van privatiseringen is overal nagenoeg dezelfde: eerst wordt de concurrentie georganiseerd in de openbare sector, zodat de competitiviteitslogica (en de prijzenoorlog) binnendringen in de diensten die voordien geen winstlogica moesten volgen en ook niet noodzakelijk "rendabel" hoefden te zijn. Daar wordt er gefilialiseerd, opgesplitst en drastisch gesaneerd. De rendabele activiteiten worden afgestoten de privé sector, soms met het schaamlapje van het "werknemersaandeelhouderschap". De niet rendabele activiteiten blijven over en de overheid verzorgt een "universele (minimale) service": drie bussen per dag, postkantoren niet meer op loopafstand, 4Kw elektriciteit. De kwaliteit en de kwantiteit van de service gaat er snel op achteruit.

Privatiseringen gaan ook steeds gepaard met herstructureringen: afdankingen, lagere lonen, hoger arbeidsritme, slechtere werkvoorwaarden, flexibeler werktijden en natuurlijk…besparingen ten koste van dat deel van de bevolking dat afhangt van de arbeidsmarkt. De sociale gevolgen voor de zwakkeren in het Zuiden zijn helemaal desastreus.

De openbare orde, de sociale zekerheid en andere collectieve voorzieningen worden steeds meer overgelaten aan de markt en dus aan de concurrentie tussen sterke en zwakkere "burgers", zodat vooral deze laatsten op zichzelf worden teruggeworpen.

In dit kader moeten we het snoeien van postbussen en binnenkort van postkantoren en het voorstel om scholen door bedrijven te laten sponsoren begrijpen. Leerlingen worden steeds vroeger geselecteerd op hun economisch bruikbare capaciteiten, de academische studie wordt gedegradeerd tot beroepsopleiding, de traditionele school tot een cursus verantwoord consumeren. Nu wil men de laatste resten van het pragmatische en humanistische onderwijs wegvagen door bedrijfssponsoring. En dan maar jammeren over het verval van normen en waarden, terwijl de overheid alle normen en waarden te grabbel gooit op de vrije markt. Men wil de ziekenfondsen ombouwen tot particuliere verzekeraars, die daarna aan het grote speculatiefeest kunnen gaan deelnemen. Trams en bussen raken van binnen en buiten volgeplakt met reclameboodschappen. De schoolreis wordt binnenkort aangeboden door Sunair. Het schoolfeest gesubsidieerd door McDonald's. En de kinderen gaan binnenkort op bosklas met Nike.

Eindelijk een moderne samenleving! Weg met al die oude ballast!

Ook de openbare en sociale sector raakt doordrenkt van het marktdenken: wat levert het ons op, hoe verhogen we ons rendement. Dienstverleners worden "producenten", burgers "klanten" en men levert geen hulp of diensten meer af, maar "producten".

De openbare diensten staan vandaag werkelijk op de helling, niet alleen in ons land, ook op Europees en internationaal niveau. En het is niet omdat een aantal landen van het Zuiden over geen efficiënte openbare diensten beschikken dat ze geen maatregelen zouden mogen treffen om hun culturele eigenheid, hun bodemrijkdommen, hun eigen maatschappelijke organisatie en hun patrimonium te beschermen.

De landen van het Zuiden zijn inderdaad niet bereid om de politieke en economische voogdij van hun oude koloniale machten te vervangen door een onvoorwaardelijke economische onderwerping aan de multinationale ondernemingen, die zonder uitzondering hun hoofdzetel in de westerse wereld hebben.

Bij hen in het Zuiden en bij ons in het Noorden beantwoorden de openbare diensten niet helemaal aan de fundamentele noden van de mensheid. Maar ze beantwoorden vooralsnog aan een belangrijk gedeelte ervan. En daarom zijn we zo "ouwbollig" om deze openbare diensten in bescherming te nemen.

(Uitpers, april 2002)

*Stefaan Declercq is Algemeen Secretaris van Oxfam-Solidariteit, Eric Goeman is woordvoerder van ATTAC-Vlaanderen en Raoul Marc JENNAR is onderzoeker bij Oxfam-Solidariteit en URFIG