Racisme

 
Israël wordt vaak het toonbeeld genoemd van een democratisch land in het Midden-Oosten,in tegenstelling tot de omringende Arabische landen. Dat Israël het echter niet zo nauw neemt met de democratische rechten van haar Palestijnse bevolking en de Palestijnen die leven onder bezetting wordt daarbij helemaal over het hoofd gezien. Het volgende stuk gaat in op de rol van de ideologie in de Israëlische samenleving en de gevolgen daarvan voor de Palestijnen.
Het recht van de vervolgde joden op vrede, veiligheid en welvaart en de vrijheid om de eigen culturele en religieuze traditie te kunnen voortzetten en ontwikkelen zonder de bevoogding van om het even welke buitenstaander. Heel in het kort zou je dit de kern van het zionisme kunnen noemen, dat ten grondslag lag aan de stichting van de staat Israël, een joodse staat waar alle joden uit de diaspora een veilige thuishaven moeten kunnen vinden.
Die veilige thuishaven werd Palestina, of zoals de zionisten zelf zeiden ‘een land zonder volk voor een volk zonder land’.
In die tijd, de hoogtijdagen van het kolonialisme, maakte niemand zich zorgen over de plaatselijke bevolking. Je ziet juist het tegenovergestelde gebeuren: de verdreven bevolking wordt later de indringer en als agressor. Het kolonialisme heeft steeds geprobeerd om op strategische punten permanente bevolkingsgroepen te vestigen. Met behulp van het internationale recht werden deze koloniale feiten later gewettigd, zo kreeg Palestina eerst z'n Balfourverklaring en later het VN-vredesplan.
 

De stichting van de staat Israël

 

Op 14 mei 1947 legde Ben Goerion als voorzitter van de Joodse Nationale Raad de onafhankelijkheidsverklaring van de staat Israël af. In die verklaring, die zowel politiek, historisch als moreel een uitdrukking is van de zionistische ideologie, wordt benadrukt dat de staat Israël een Joodse staat zal moeten zijn, geheel in de traditie van het zionisme. In de burgeroorlog die na het uitroepen van Israël woedde werden zo'n 650.000 Palestijnen verdreven naar de aangrenzende Arabische landen. Veel van hen komen alsnog onder Israëlische bezetting terecht na de zesdaagse oorlog in '67. In Israël verblijven in '48 nog maar 120.000 Palestijnen, wier positie vergelijkbaar was met die van de Palestijnen in bezet gebied nu, tot '66 leefden zij namelijk onder militair bestuur. 
 

Geinstitutionaliseerd racisme

 

Na de oprichting van de staat Israël maakten de leiders zich zorgen over de verhouding tussen de joden in Israël en de joden in de diaspora. De legitimatie van de staat was in feite afhankelijk van de aantrekkingskracht van de zionistische ideologie en van het feit dat Israël een veilige thuishaven zou zijn voor alle joden. Het was dus van het grootste belang dat er veel joden naar Israël zouden trekken en dat de joden die dat niet deden zorgden voor morele en financiële ondersteuning uit het buitenland.
Al sinds het begin van deze eeuw was de Wereld Zionistische Organisatie de organisatie die zich zowel ideologisch als praktisch inzette voor immigratie van joden naar Israël, het lag dus voor de hand dat deze organisatie hiermee door zou gaan na de oprichting van de staat Israël. In de vijftiger jaren werd dit ook wettelijk vastgelegd en de WZO werd in het nieuwe Israël een machtige club, die bijna een gelijkwaardige positie kreeg ten opzichte van de Israëlische regering.
Zo werden de wettelijke bevoegdheden van de WZO over immigratienederzettingen, het beheer van gronden en eigendommen en de steun aan onderwijsinstellingen en culturele verenigingen in Israël groter dan de bevoegdheden van de regering over deze terreinen.
Terwijl de regering verantwoordelijk is voor alle inwoners van Israël 'zonder onderscheid van godsdienst, ras of geslacht', werd het beheer van de belangrijkste fondsen en eigendommen (zoals grond) in handen gegeven van een organisatie die zich principieel alleen bekommert om de belangen van de joodse immigranten en bewoners van het land. De regering legitimeerde hiermee een vorm van apartheid die zijn invloed doet gelden op alle gebieden van het sociale en economische leven van de bevolking.
Een voorbeeld van wat dat nu nog steeds betekent.
De Israëlische Lands Authority bezit 92% van de bodem in Israël. Van die 92% kan het gedeelte, dat vroeger eigendom was van het Jewish National Fund (52%) alleen aan joden worden verpacht, terwijl de rest aan joden en niet-joden kan worden verpacht, met dit onderscheid dat joden een pachtkontrakt kunnen krijgen voor 44 of 99 jaar, terwijl Palestijnen nooit voor meer dan 1 jaar kunnen pachten.
Israël moest volgens de zionistische principes een joodse staat worden, in al haar regels en wetten, in al haar organen en instituties.
Het duidelijkst is dit te zien aan de Wet op de Terugkeer. Deze wet bepaalt dat elke jood, ongeacht waar hij of zij nu woont, het recht heeft om naar Israël te immigreren, terwijl de in de burgeroorlog gevluchte Palestijnen dit recht ontzegd werd.
De gescheiden behandeling van joodse en Palestijnse bevolkingsgroepen werd gerechtvaardigd door de orthodoxe joodse ideologie, die de joden als het uitverkoren volk van God plaatst boven alle andere volkeren. Een ideologie die zegt: wij zijn superieur, zij zijn inferieur. Wij moeten onze families bij elkaar hebben in het beloofde land, zij zijn migrantenarbeiders, wiens familie hier niet thuishoort.

De Eretz-Israël ideologie

Na de zesdaagse oorlog in juni '67 leek voor veel Israëli's een droom te zijn uitgekomen: door de bezetting van de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever, de Sinai en de Golanhoogte was een groot deel van ‘Eretz Israël’ (Groot-Israël) in joodse handen. In de ogen van overtuigde zionisten, die de territoriale scheiding van '47 nooit aanvaard hadden, was er geen sprake van verovering maar van herovering van het 'heilige land der vaad'ren', het kerngebied van het oude Israël. Voor de gelovigen onder hen werden de poorten naar de graven van Abraham en Sara, naar de ontwikkeling van het jodendom geopend. Naast deze nationalistische en religieuze visie benadrukte vooral de Israëlische regering het strategische belang van de bezette gebieden, die dienden als buffer tegen aanvallen van Palestijnse guerilleros. Vanuit deze 3 standpunten kon er geen sprake van zijn dat men dit gebied ooit aan Jordanië, laat staan de Palestijnse vijand, terug zou geven. Dat was 24 jaar geleden en is nog steeds de officiële door de meerderheid van de bevolking gesteunde Israëlische ideologie.
 

De 'land van Israël'-beweging

 

Een belangrijke beweging die al direct na de zesdaagse oorlog ontstond was de ‘Land van Israël’ beweging. Deze beweging propageerde twee hoofddoelen: op de korte termijn het bouwen van nederzettingen in de bezette gebieden, waar de Israëlische wet zou moeten gelden en die onder Israëlisch bestuur moesten vallen, en op de lange termijn streefde deze beweging naar inlijving van de bezette gebieden, zoals al met Jeruzalem vlak na de oorlog was gedaan. In opzet was het een vrij kleine beweging van vooral politici en intellectuelen, ook niet met de bedoeling om een massabeweging te worden, maar meer gericht op het beïnvloeden van politici en bestuurders in regeringskringen. ‘Als je een ideologische partij opricht krijg je misschien 5 tot 6 % van de stemmen - niks dus. Maar als je deel uitmaakt van de Arbeiderspartij, dan leg je met die 5 tot 6 % een aardig gewicht in de schaal’. Voor het grootste deel bestond de beweging dan ook uit mensen van de Arbeiderspartij, maar ook mensen uit de Irgun en Lechi (de voormalige joodse ondergrondse) en uit religieuze partijen waren actief binnen deze beweging.
De opleving van de traditionele zionistische ideologie, waarin het joodse volk recht heeft op heel 'Eretz Israël' (Groot Israël), was deels te verklaren door een teleurstelling binnen de eigen partijen, die al dateerde van voor de zesdaagse oorlog.
De daadwerkelijke verovering van (een deel van) 'Eretz Israël' was de impuls om bij elkaar te komen en een strategie te plannen om de bezette gebieden te behouden. Een van de dingen die daarbij van belang was, was om te zorgen dat er zo snel mogelijk nederzettingen werden gebouwd in de bezette gebieden.
Zo hielp 'De Land van Israël' beweging Rabbi Levinger van Gush Emunim bij het opzetten van de eerste nederzettingen in bezet gebied om een doorbraak te forceren in de regeringspolitiek die toen nog redelijk terughoudend was. Bij de verkiezingen voor de Knesseth in '68 werden veel aanhangers van de Land van Israël beweging in het parlement gekozen. Hun invloed op het beleid werd hierdoor groter met als gevolg dat de houding van de regering ten opzichte van de bezette gebieden veranderde. 

 

Van bezetting naar integratie

 

De opzet was vooral het integreren van de bezette gebieden in de Israëlische economie. De gedachte hierachter was dat zolang er materiele voordelen voor de Palestijnen te halen zijn, ze vanzelf wel afhankelijk zouden worden. Vanaf '68 stelde Israël zijn grenzen dan ook open voor Palestijnse arbeiders uit de bezette gebieden. De hieruit voortvloeiende pendel- en trekarbeid heeft er in iedere geval toe bijgedragen dat de eigen landbouw werd verwaarloosd. Daarbij ontmoedigde, en verbood Israël de verbouw van gewassen die concurreerden met de eigen landbouw. De kleinschalige landbouw kwam hierdoor in verdrukking en de afhankelijkheid van Israël werd groter. Deze politiek van Israël was en is in feite niet anders dan een klassieke kolonisatiepolitiek, een die nauwelijks ruimte biedt en voor economische perspectieven in de bezette gebieden zelf.
Het werk dat de Palestijnen in Israël doen is veelal werk dat Israëli's weigerden te doen omdat het te vuil is, zoals het ophalen van vuilnis, aanleggen van wegen en rioleringen,enz.
Het is officieel verboden voor hen om te overnachten in Israël. Heel zelden wordt er wel toestemming gegeven voor overnachting binnen Israël, maar normaal gesproken alleen in ruil voor collaboratie. De meeste Palestijnen zijn dus verplicht dagelijks op en neer te reizen wat vaak meer dan drie uur kost, iets wat al regelmatig door het ILO (Internationale Verbond van Vakverenigingen) veroordeeld is. Veel Palestijnen overtreden dan ook deze wet, alleen al vanwege het feit dat ze 's ochtends vaak heel vroeg moeten beginnen met werken. Ze slapen dan onder slechte omstandigheden op het werk en als ze gepakt worden door leger of politie krijgen ze een straf van drie maanden gevangenis; de werkgever gaat vrij uit.
Na de Golfoorlog is het vergunningenbeleid ten aanzien van Palestijnse arbeiders verscherpt. Door het tijdens de Golfoorlog geldende uitgaansverbod hebben velen van hen hun werk verloren, wat dankbaar werd ingenomen door de nieuwe stroom Russische immigranten. Het aanbod van de illegale arbeid is daardoor nog groter geworden, waardoor de positie van de Palestijnen alleen maar verslechterd is. Ironisch genoeg hebben veel Palestijnen een baan gevonden in de bouw van nederzettingen op de Bezette Gebieden. 

 

Verscherping beleid

 

Maar de Israëlische politiek ten aanzien van de bezette gebieden ging nog verder dan dit. In feite begon men al vrij snel met ‘verjoodsing’ van de Westelijke Jordaanoever en de annexatie van Oost-Jeruzalem onmiddellijk na de zesdaagse oorlog is wat dat betreft tekenend voor de Israëlische politiek. In de beginperiode van de bezetting werd er vooral land opgeëist 'voor militaire doeleinden', terwijl na '79, in de geest van de Likoed-politiek, hele gebieden tot staatsland werden verklaard, dat aan joodse individuen of ondernemingen werd overgedragen en dat niet meer aan Palestijnen verkocht kon worden. Deze 'bevrijde gebieden' werden het onvervreemdbare bezit van het joodse volk. In de termen van Israël zijn de nederzettingen die in de bezette gebieden gebouwd zijn dan ook niet illegaal, maar gewoon ‘uitbreidingen’. Meer en meer heeft de Westelijke Jordaanoever het karakter gekregen van de bezettende joodse staat. De nederzettingen zijn strategisch zo gebouwd dat de Palestijnen steeds geïsoleerder van elkaar komen te staan. Het water gaat hoofdzakelijk naar de joodse kolonisten, de nieuwe wegen verbinden de nederzettingen steeds meer met elkaar en door allerlei subsidies is het heel aantrekkelijk om in deze nederzettingen te gaan wonen. De kolonisatie van de Westelijke Jordaanoever loopt in feite via hetzelfde patroon als de kolonisatie door Israël in de vijftiger jaren. De racistische uitsluiting van de Palestijnse bevolking plaatst hen zowel economisch als sociaal buiten de Israëlische maatschappij.
Dat Israël de Westelijke Jordaanoever eigenlijk wel wil houden staat buiten kijf. Van alle mensen in Israël is zo'n 40 % voor deportatie van de Palestijnen uit de bezette gebieden.
‘Wij kunnen niet toestaan’ zegt Shamir ‘dat de bezette gebieden 'Judenrein' zullen zijn’.
Het is meer dan verontrustend als een eerste minister van Israël gebruik maakt van een frase uit de nazi-ideologie tegen de joden, terwijl de realiteit is, dat elke inspanning in de bezette gebieden er op gericht is om Palestijnen te onderdrukken.
Land, water, bouwvergunningen en voordelige leningen worden alleen verstrekt aan joden in hun hoedanigheid van kolonisten, terwijl dezelfde zaken onthouden worden aan en geconfisceerd worden van Palestijnen. In feite probeert de Israëlische regering land dat onder haar controle valt gedeeltelijk 'Arabenrein' te maken.