Wereldwijd Magazine, september 2001.
MARTELAARS STERVEN NIET
JIHAD IN PAKISTAN, AFGHANISTAN EN KASHMIRDit is de voorlopige versie van een artikel dat in definitieve versie zal verschijnen in het volgende nummer van Wereldwijd Magazine. Uw commentaar en uw vragen zullen verwerkt worden in de volgende versie. Zie hiervoor http://www.wereldwijd.be/magazine/pakistan.htm
Tekst: Gie Goris
Foto's: Brecht Goris
Dit is de voorlopige versie van een artikel dat in definitieve versie zal verschijnen in het volgende nummer van Wereldwijd Magazine. Uw commentaar en uw vragen zullen verwerkt worden in de volgende versie. Zie onderaan dit artikel voor meer details.Miljoenen mensen leven in de marge van een wereld die gedomineerd wordt door beursberichten en geopolitieke ambities. Hun dromen tellen niet mee en hun ontgoochelingen worden niet in rekening gebracht, maar ook hun verzet wordt vaak over het hoofd gezien. De terreuraanvallen van 11 september rukten de Pakistaanse jihadi's uit de schaduw van de geschiedenis en gooiden hen in de schijnwerpers van de internationale aandacht.
Wereldwijd Magazine was enkele weken vóór de aanslagen in Pakistan om het belang van het islamisme in de regio in kaart te brengen.
De ijzeren poort in Torkham, op de grens tussen Pakistan en Afghanistan, zwaait even open en meteen stormt de chaos binnen. Toeterende vrachtwagens, kinderen met stootkarren en mannen met grote bundels kleren. Blauwe en bruine burqa's, waaronder je vrouwen mag vermoeden. Iedereen lijkt wel uit Afghanistan weg te vluchten. Het Pakistaanse leger staat echter paraat. Enkele lokale Rambo's slaan de Afghanen terug met stukjes tuinslang van een halve meter. Wie voorbij deze eerste verdedigingslinie geraakt, wordt twintig of honderd meter verder geconfronteerd met de uitgestoken hand van soldaten of douaniers: een fikse omkoopsom is het beste visum om toegang te krijgen tot de veiligheid van de Pakistaanse vluchtelingenkampen.
Vijftig kilometer verder, in Jalozai, heeft veiligheid het gepokte gelaat van een eindeloze vlakte tenten en zeilen. Minstens vijftigduizend mensen schuilen hier voor het ontij in Afghanistan. 'Ik ben meer dan twee weken onderweg geweest om hier te geraken', zucht Mahmood Khan. Met zijn vrouw en vier kinderen ontvluchtte hij de streek rond Mazar-e-Sharif. Al meer dan twintig jaar oorlog en nog geen zicht op vrede. Al meer dan drie jaar droogte en dus steeds meer honger. 'Als de regen weerkeert en als er een goede regering komt, dan keer ik terug', zegt hij. President Musharraf in Islamabad hoopt dat Mahmood Khan het meent. Naar schatting twee tot drie miljoen Afghanen leven momenteel in Pakistan en dat begint te wegen. Twintig jaar geleden waren ze heldhaftige verzetsstrijders tegen het goddeloze communisme, toen konden ze dus rekenen op royale steun uit zowel de westerse als de islamitische wereld. Anno 2001 zijn ze nutteloos voor eender welke geopolitieke strategie, dus moeten ze terug. Hetzelfde verhaal gaat op voor de twee miljoen Afghanen in Iran, voor de tienduizenden Afghanen in Rusland, Europa en Noord-Amerika, en voor de vierhonderd achtendertig Afghanen die op de mesthoop van Nauru gedumpt werden.
VREDE IS NIET HETZELFDE ALS PASSIVITEIT
Op 26 januari 2001 publiceerde Dawn, een Engelstalige krant in Pakistan, een opiniestuk waarin de Afghaanse vluchtelingen omschreven worden als termieten die het houtwerk van de Pakistaanse samenleving van binnenuit kapotmaken. Het is een beangstigend beeld, dat doet denken wat de haatradio Mille Collines in Rwanda over de Tutsi's zei. Dawn is echter geen rechts propagandamiddel, maar een spreekbuis van de liberale, intellectuele klasse van Pakistan, en die bevolkingsgroep voelt zich bedreigd door een Pakistaans fenomeen, dat echter heel erg samenhangt met Afghaanse toestanden. De dreiging gaat uit van het groeiende impact van wat in de regio omschreven wordt als jihadi's, in onze pers meestal onnauwkeurig vertaald als moslimfundamentalisten.
S.M. Zaman is een moslimfundamentalist. Hij is ervan overtuigd dat de koran alle principes en voorschriften bevat die nodig zijn om als een goed mens te leven en om een land te besturen. Ik ontmoet hem in Islamabad, op het kantoor van de Raad voor Islamitische Ideologie, waarvan hij voorzitter is. De Raad geeft de Pakistaanse regering adviezen om de bestaande wetgeving beter in overeenstemming te brengen met de vereisten van het geloof. 'De islam is tegen terrorisme', zegt mijnheer Zaman. Hij leest nu eens voor uit de koran, dan weer uit oude islamitische wetboeken of recente interpretaties. Telkens is de boodschap duidelijk: onschuldige mensen doden kan onder geen beding. Als hij een uurtje later overtuigd is van mijn goede bedoelingen, schuift hij de wetboeken opzij en leest hij voor uit de krant. Israëlische helikopters bestookten de dag voordien Palestijnse burgerdoelen in Gaza. Zaman kijkt me aan: 'Vrede is niet hetzelfde als passiviteit. De islam verplicht ons om op humanitaire gronden de slachtoffers van zo'n geweld bij te staan.' Vertaalt die "bijstand" zich dan toch niet snel in aanslagen, vraag ik. S.M. Zaman antwoordt kalm dat er een fundamenteel verschil is tussen terroristische aanslagen tegen burgers en een jihad tegen onderdrukkers. Het eerste is verboden, het tweede is een plicht voor elke moslim.
ZUIVER IN DE LEER
In Lahore herhaalt de minzame Muhammed Suheyl Umar , directeur van de Iqbal Academy, het nog eens: 'De zogenaamd heilige oorlog waarop allerlei bewegingen in Pakistan en Afghanistan zich vandaag beroepen, heeft niets te maken met de jihad van de islamtraditie. Ze zwaaien wel met de wapens, maar begrijpen de religieuze inhoud van de term niet eens. Deze extremistische groepen worden vaak overschat door de media. Ze vertegenwoordigen een kleine minderheid in de Pakistaanse samenleving, maar ze hebben wel de zwijgende meerderheid gegijzeld.' De houdgreep waarmee de jihadi's hun agenda opleggen aan de politieke wereld bestaat niet alleen uit gewelddadige intimidaties -al nemen die volgens de Human Rights Commission of Pakistan hand over hand toe, vooral tegen religieuze minderheden, vrouwen en ngo's. Het is de competitie van de zuiverheid die in het voordeel speelt van de zelfbenoemde verdedigers van het ware geloof. De grote meerderheid van de Pakistanen leeft in het volle besef van de eigen tekortkomingen. Roken, drinken, buitenechtelijke seks, woekerwinsten, uitbuiting, bedrog: niets menselijks is de Pakistanen vreemd. Die vaststelling resulteert in schaamte en publieke stilte als de extremisten spreken. Zij leven immers zoals de Profeet het voorschreef: de mannen met baarden, de vrouwen gesluierd.
Ayesha Jalal , professor geschiedenis in de VS, wordt niet goed van die zelfingenomen godsdienstigheid in haar land. 'De meest uitmuntende vorm van jihad', doceert ze in haar ouderlijke huis in Lahore, 'was traditioneel studie en reflectie, waardoor iedereen zichzelf tot een betere moslim kon scholen. Een tweede betekenis van jihad was gelegen in het materieel ondersteunen van slachtoffers van onderdrukking. De derde -en laagste- vorm van jihad heeft te maken met het gebruik van wapens. Op dit moment heeft het gewapende extremisme de term echter volledig bezet, waardoor meteen de hele islam in diskrediet gebracht wordt.' Jalal wijst er op dat deze ongelukkige verschuiving van betekenis al een hele tijd aan de gang is. 'Het begon in 1867, in de Indiase stad Deoband. In de lokale madrassa -een verzamelterm waaronder zowel dorpse koranschooltjes als heuse religieuze universiteiten vallen- broeide het verzet tegen de Britse kolonisatie. De meeste intellectuelen probeerden in die tijd te bewijzen dat hun hindoeïstische of islamitische tradities de test van de moderniteit moeiteloos konden doorstaan. De deobandi's, daarentegen, verwierpen die moderniteit en de hele westerse superioriteit die ermee samenhing. Hun ijkpunt lag niet Londen, maar in Mekka. Hun streefdoel was niet aanvaard te worden door de heersers, maar de heerschappij bestrijden. Hun leefregels hadden niks van doen met intellectuele inspanningen, maar met rituele standvastigheid en zuiverheid.' De deobandi theologie verzet zich tegen de tribale structuren van de Zuid- en West-Aziatische samenlevingen, terwijl ze tegelijk naadloos aansluit bij tribale tradities zoals bloedwraak en absolute scheiding van mannen- en vrouwenwereld. Bovendien beschouwen de deobandi's alleen de strenge soennitische moslims als ware gelovigen, terwijl ze sjiieten, sufi's of ismaelieten als ketters verwerpen. De jongens die in de vroege jaren negentig tot Talibanstrijders gevormd werden, liepen allemaal school in deobandi madrassa's in Pakistan. Veel van de Saudi-Arabische steun aan het verzet in Afghanistan passeerde immers langs de moslimnetwerken van Pakistan.
GODS KRIJGERS
De Jamia Ashrafia madrassa in Lahore ligt langs een achterafstraatje, al is de school met 1200 studenten een behoorlijk groot instituut. De dag dat ik er op bezoek ben, staan de schoolgebouwen en de aanpalende moskee zo goed als leeg omdat het te heet is om les te geven. 'Onze studenten komen van overal', zegt Arshad Ubaid , bestuurder van de school. 'Uit Lahore, maar ook van andere steden en streken in Pakistan. Uit Maleisië, Thailand, India, Tanzania, Uganda, Djibouti, Saudi-Arabië, de Verenigde Staten, Bangladesh en Iran.' Jamia Ashrafia is een deobandi madrassa en is trots op de extreem conservatieve aanpak. Op 11 september surf ik naar de website van de school. Arshad Ubaid had me immers verteld dat de school veel belang hecht aan een positieve aanwezigheid van de islam in de wereld van het internet. Hij liet me ook de computerklas zien en introduceerde tevreden de lesgevers. Het citaat van de dag op 11 september was dit verhaal uit de traditie van de Profeet, zoals verteld door Ibn Umar: 'Allah's Boodschapper zei: "Terwijl een man wandelde en zijn kleren met trots droeg, werd hij verzwolgen door de aarde. Hij zal verder wegzinken tot de dag van de verrijzenis komt." Je hebt geen paranormale gaven nodig om hierin een verwijzing te zien naar de aanslagen in de VS, maar de citaten hebben elke dag een gelijkaardige teneur. Het wee-u-want-de-dag-zal-komen karakter van de deobandi theologie is zéér hoog.
De Jamia Ashrafia krijgt geen overheidssubsidie, maar draait volgens Ubaid op 'giften en liefdadigheid'. Mijn vragen naar de boekhouding van deze madrassa worden beantwoord zoals de vragen van de Pakistaanse overheid behandeld worden: met tegenzin. Die financiële onduidelijkheid voedt de verdenking dat de madrassa's overleven dankzij duistere buitenlandse geldschieters. De Saudi's worden genoemd, maar ook Osama Bin Laden. Die laatste duikt immers telkens op als islam, verzet tegen de westerse overheersing én geld in dezelfde zin voorkomen. Er zijn in de wereld echter talloze moslimmiljonairs, die allemaal graag een stukje van hun goddeloze interesten afstaan om in het reine te komen met hun religieuze geweten. Wat is honderdduizend dollar tenslotte, als het je toegang kan verschaffen tot het eeuwige leven?
Heel wat deobandi madrassa's bieden -naast het klassieke curriculum met koranlessen, islamitisch recht en Arabische taal- ook fysieke training aan. Militaire training, zeggen onafhankelijke bronnen. 'Deze madrassa's leiden warrior priests op ', zegt Khaled Ahmed, journalist bij de Friday Times. 'Vechten voor het geloof, of sneuvelen, geeft je een eersteklasse ticket voor de hemel. Een martelaar én zijn familie verdienen het eeuwige leven. Dat lijkt voor Europeanen misschien niet overtuigend, maar voor de diepgelovige Aziaten bevat die belofte meer waarheid dan de beloftes van het consumptiekapitalisme. Ahmed moet geregeld van verblijfplaats veranderen, als hij weer eens een kritisch artikel over de extreem-islamitische lobby of over het militaire establishment gepubliceerd heeft. In zijn drie vierkante meter kantoorruimte betoogt hij dat de gewapende islam van de jihadi's voor een deel gedragen wordt door born again muslims: jonge, wanhopige mannen die hun toevlucht nemen tot een exclusief geloof zonder twijfels. Dat verklaart meteen een deel van de agressiviteit en bekeringsdrang van deze bewegingen. 'De regering kan deze jihadi's controleren als ze dat wil', zegt Khaled Ahmed. 'Ze bestaat bijna helemaal uit militairen die voordien in de inlichtingendienst ISI werkten. Generaal Musharraf heeft al enkele keren bewezen dat hij het straatlawaai van de jihadi's kan doen verstommen. Dé vraag is of hij bereid is de duizenden Pakistaanse jongens, die in Afghanistan vechten aan de zijde van de Taliban en de gewapende militanten die in Kashmir vechten tegen de Indiase staat, terug te halen. Zij hebben immers de dood in de ogen gekeken en zullen niet bereid zijn om als ongewapende burgers door het leven te gaan.'
EEN HAVEN VAN VREDE
Flashback naar 1996. Een reportage in Jammu and Kashmir, over de onwaarschijnlijke en tegelijk onverbreekbare band tussen moorddadig geweld en een vreedzame godsdienst. In Srinagar, de winterhoofdstad van de Indiase deelstaat, teken ik het volgende op uit de mond van Zafar Meraj, plaatselijk correspondent voor Zee TV: 'De buitenlandse inmenging door strenggelovige Afghanen en Pakistanen vergroot nog de frustratie van de Kashmiri, die eigenlijk veel meer vechten voor onafhankelijkheid dan voor de islamitische zaak.' Mijn eigen bedenkingen daarachter: 'Frustratie. Het is een gewas dat in de Vallei even welig groeit als mosterd, rijst en klaprozen. Frustratie omdat het volk nooit de kans kreeg een keuze te maken over zijn eigen nationaliteit. Frustratie omdat de gewapende opstand wel veel doden maar geen schijn van oplossing bracht. Frustratie omdat het aantal gewapende groepen alleen maar toeneemt: pro-Pakistan, pro-onafhankelijkheid, pro-islamitische republiek, pro-India en vaak: pro-eigen-gewin. Frustratie ook omdat de politieke leiders geen uitzicht op beterschap kunnen bieden.'
Een bijna identieke litanie kan vandaag opgetekend worden in Pakistan. De belangrijkste frustratie heeft ook hier te maken met de afwezigheid van echte inspraak over de eigen toekomst, en met de onoverzichtelijke lijst onvervulde beloften. Pakistan, het eerste land in de geschiedenis dat speciaal voor moslims gecreëerd werd, zou een baken worden voor alle moslims te wereld en bij uitbreiding voor de hele mensheid. De idee van een dar-ul-islam, een apart land voor de moslims, ontstond in de jaren dertig bij islamitische studenten in Cambridge. Zij leefden midden in een dar-ul-harb, een land van ongelovigen, en meenden daarom te weten dat het voor moslims alleen maar mogelijk zou zijn hun geloof tenvolle te beleven indien ze een eigen staat zouden hebben. Een pittig detail is dat de deobandi geleerden zich oorspronkelijk verzetten tegen deze redenering. Een halve eeuw na de effectieve oprichting van Pakistan is het land in zowat alle opzichten het tegenovergestelde van een haven van vrede. Corruptie, dictatuur, armoede, sectair geweld en militaire grootspraak beheersen het leven, in plaats van welvaart, vrede, verdraagzaamheid en rechtvaardigheid. Het grootste deel van de monumenten in Lahore, Peshawar en Islamabad zijn afgedankte gevechtsvliegtuigen op een sokkel, namaakraketten of andere oorlogsrelieken. De clerus en haar meest overtuigde gelovigen zijn kwaad omdat de sharia nog steeds niet ingevoerd is als officiële wettelijke kader van Pakistan. De meer liberale, stedelijke bevolking is kwaad omdat de overheid niets doet om het fanatisme van de jihadi's te stoppen. De politici zijn kwaad omdat het leger om de haverklap de macht grijpt. De militairen zijn kwaad omdat de burgers voortdurend in de weg lopen van hun plannen om van Pakistan een regionale machtsfactor te maken. En bijna iedereen is kwaad op Europa en Noord-Amerika, omdat het Westen overal ter wereld tegen de moslims ageert: in Palestina, in Sarajevo, in Tsjetsjenië, in Sudan.
Khaled Achmed laat vanuit zijn kantoortje in Lahore een andere stem horen: 'Pakistan is een multicultureel land', zegt hij, 'en die diversiteit wordt bedreigd door het blinde geloof van een kleine minderheid. De grootste propagandisten van de jihad sturen de jongens van het platteland naar Afghanistan of Kashmir, de oorlog in, terwijl hun eigen kinderen in de VS of Groot-Brittannië gaan studeren. Wat wij nodig hebben, is meer globalisering. Open grenzen, zodat ideeën vrij binnen en buiten kunnen. Open ideeën, zodat niet elke dissident van godslastering beschuldigd kan worden. Wij kunnen de globalisering gebruiken als een vorm van verzet tegen het totalitaire fundamentalisme.' Als Achmed straks de Amerikaanse colonnes voorbij ziet trekken, op naar de militaire overwinning op een straatarme "schurkenstaat", zal hij hen echter niet begroeten als de verdedigers van de vrijheid. Hij wou meer ruimte voor debat, niet een nieuwe oorlog en een nieuw rondje haat. Misschien moet ik een volgende keer meer tijd nemen om met Khaled te discussiëren over de échte betekenis van globalisering.