het SOFI-nummer
oktober 1996

Sinds de invoering van het sociaal-fiscaal nummer, oorspronkelijk bedoeld voor de belastingadministratie, heeft de automatisering toegeslagen. Het uitbreiden en intensiveren van gegevensuitwisseling wordt als een van de speerpunten van het fraudebeleid genoemd en de uitwisseling van gegevens en het gebruik van het Sofi-nummer neemt toe. Hierdoor dreigt het Sofi-nummer een sleutel te worden tot alle mogelijke gegevensbestanden die met het oorspronkelijke doel van dit nummer niets meer te maken hebben. Onder het mom van fraudebestrijding komt bescherming van de privacy onder druk te staan. Ook commerci‰le belangen krijgen toegang.

In 1991 werd een relatie gelegd tussen fiscaliteit en sociale zekerheid enerzijds en tegengaan van illegaal verblijf en daarmee samenhangend illegale arbeid anderzijds. Daarmee werd het terrein van het Sofi-nummer dat oorspronkelijk beperkt was tot de administratie van de belastingdienst en uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid verbreed. De gedachte was en is dat uitvoering van beide doelstellingen beter kan door de automatisering van bestanden. Koppeling van bestanden zou controle op juistheid van gegevens kunnen verbeteren. De basisfilosofie van deze ontwikkeling ligt in de Fraudenota 1992. Hierin staan intensivering en uitbreiding van controle en controlemethoden alsook aanscherping van vervolging centraal. Voor de juridische onderbouwing was een serie wetten nodig. Aan deze wetgeving wordt nog steeds gewerkt, terwijl ook de koppeling van steeds meer bestanden voor de geintensiveerde uitoefening van controle op en vervolging fraude illegaliteit toeneemt.
blijkbaar is niemand sinds de fraudenota op het idee gekomen eens te evalueren hoe het er nu voorstaat. sterker nog, wanneer de registratiekamer, zeg maar de controleur voor de privacy, kritisch reageert op beleid, dan wordt dit advies terzijde gelegd omdat inmiddels efficiency in de fraudebestrijding het doel is en dat vereist verdergaande koppelingen. effecten van voorgaande wetgeving worden niet afgewacht. zo kan het gebeuren dat de wetgeving de technische mogelijkheden volgt en privacybescherming daar achteraan hobbelt. bij dit moois moet niet vergeten worden dat de overheid bij de opzet van dit beleid niet gehinderd wordt door enige voorkennis over de omvang van het probleem. men verwijst naar berichten in de media, alsof deze rapportages van een onafhankelijk onderzoeksbureau betreffen. meestal is een verklaring van de overheid zelf wel genoeg om iets tot een media-issue te maken. het meer opduiken in de kranten zegt daarom niets over een toename van fraude. ongetwijfeld wordt er gefraudeerd, maar de omvang blijft onduidelijk. toch maar een paar miljoen ertegenaan gegooid in dit bezuinigingstijdperk en zie daar, een probleem wordt opgelost. is dat wel zo? wordt er niet een nieuw probleem gecre‰erd, doordat bepaalde groepen geen kant meer op kunnen en alleen maar zwaarder onder druk komen te staan? het alternatief ligt immers lang niet voor iedereen in het vinden van een baan of althans een legale.

Uitsluiting

Het beleid maakt vanuit haar doelstelling ook verdergaand beleid noodzakelijk. Dit blijkt uit het volgende. De uitvoering van het fraudebeleid begon al in november 1991 met het alleen aan een vreemdeling verstrekken van een Sofi-nummer door de Belastingdienst als de Vreemdelingendienst daarmee instemde. Zodoende werd gegarandeerd dat vanaf dat moment het bestand 'schoon' was. Een dubbel probleem ontstond echter op datzelfde moment. Van voor deze datum waren mensen zonder verblijfsstatus in het bezit van een Sofi-nummer. Het traceren van deze mensen is één van de beweegredenen achter de hedendaagse koppelingen, hoewel bij aanzet daartoe niet bekend was om hoeveel mensen het ging. Een ander probleem dat door deze maatregel ontstond, is dat het Sofi-nummer zelf doel van fraude is geworden. Om toegang tot de legale arbeidsmarkt of uitkeringen en subsidies te krijgen is bezit van dit nummer noodzakelijk. Controle op bezit van het Sofi-nummer en de juistheid ervan is daarom ook onderdeel van beleidsuitvoering en ratio achter koppelingen geworden.
Een eerste stap om de arbeidsmarkt af te sluiten werd gezet met de Wet op de Identificatieplicht van 1 juni 1994. Door de verplichting dat vanaf 1 juni 1995 een kopietje van het paspoort van alle werknemers in de administratie van de werkgever is opgenomen, is bij gebruik van het Sofi-nummer en persoonsgegevens van een ander voor een legale baan de pakkans vergroot. Door het verder erg liberale beleid gedwongen tot een grotere concurrentie op de arbeidsmarkt, wordt het wel ok‚ gevonden dat iedereen zich moet identificeren om die 'foute', want economische vluchteling kwijt te raken.
Maar ze zijn wel goedkoop natuurlijk, die illegalen. Om werkgevers te weerhouden van illegale werkverschaffing was daarom de volgende stap vervanging van de Wet arbeid buitenlandse werknemers (Wabw) door de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) op 1 september 1995. Het ten opzichte van de Wabw ruimer begrip van werkgever verruimt het werkterrein voor de uitvoerders, ambtenaren van de Inspectiedienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) en de regiopolitie. Door de verplichting voor de werkgever te controleren of een vreemdeling is toegelaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt, is verzekerd dat de werkgever de verblijfsstatus kent.
In het minder aantrekkelijk maken van illegaal werk past de voorstelling als zouden illegale arbeidskrachten met de Wav een betere rechtsbescherming hebben tegen een slechtbetalende werkgever, doordat de werkgever verplicht wordt bij te dragen aan de WW-uitkering van deze bij niet kunnen aantonen van de datum van indiensttreding. Vanuit werkgeversperspectief is dit best onprettig. Maar de doelstelling van de wet, het terugdringen van illegale arbeid, maakt het niet onwaarschijnlijk dat de illegale werknemer/ster zelf tot het werkterrein van de uitvoerders van de Wav behoort. Het opkomen voor je recht en jezelf kenbaar maken terwijl je illegaal in Nederland verblijft is een twijfelachtige keuze.
Dit met onbekende gevolgen kenbaar maken van verblijfsstatus, gedwongen om van rechten gebruik te kunnen maken, doet zich ook voor ten aanzien van de rechtsuitzonderingen onder de zojuist in de Tweede Kamer behandelde Koppelingswet. Deze uitzonderingen zijn het recht op onderwijs en minimale gezondheidszorg. Het Sofi-nummer is door de Ministerraad op 14 juni van dit jaar goedgekeurd als onderwijsnummer, dat is een persoonsgebonden nummer voor iedere deelnemer aan het onderwijs. Iedereen die zich aanmeldt bij een onderwijsinstelling moet bij inschrijving een document overleggen, waarop persoonsgegevens zijn opgenomen waaronder het Sofi-nummer. E‚n en ander dient in te gaan vanaf oktober 1997. Om dit te kunnen bewerkstelligen zullen gemeenten worden verplicht aan ouders een document met bovengenoemde gegevens en dus ook het Sofi-nummer uit te reiken wanneer het kind de leeftijd van drie‰neenhalf jaar bereikt. Leerlingen zonder Sofi-nummer (buitenlanders die zich voor studie in Nederland aanmelden, asielzoekers en illegaal in Nederland verblijvende jongeren) mogen ook onderwijs volgen. Dan gebeurt het volgende. De school meldt na inschrijving van de leerling de gegevens aan het ministerie. Zo ontstaat een soort meldplicht door het onderwijs van illegalen. Het Ministerie kent dan aan de onderwijsdeelnemer een apart onderwijsnummer toe, welke in de administratie van de school wordt opgenomen. Het onderwijsnummer wordt aangemaakt door de Informatie Beheer Groep (IBG). Het IBG is al gekoppeld aan gemeenten voor de uitwisseling van gegevens en controle van verstrekking van studiefinanciering. Het andere recht, minimale gezondheidszorg staat onder druk doordat inmiddels het Sofi-nummer in het ziekenfonds is opgenomen en het wachten is op de introductie van dit nummer in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Bij gebruik van zorg door titelloze vreemdelingen wordt een fictief nummer gegeven. Het is nog onduidelijk hoe het beleid zal reageren op een zo duidelijk teken van illegaliteit, omdat oplossing van dit probleem afhankelijk is gesteld van behandeling van de Koppelingswet.
Dan is daar nog artikel 48 van de Vreemdelingenwet waardoor organisaties bevoegd zijn en verplicht worden op verzoek van de Vreemdelingendienst gegevens in het belang van verblijf en toelating te verstrekken. Omdat andere bestuursorganen geen idee kunnen hebben welke gegevens de Vreemdelingendienst nodig heeft, dreigt met de voortgang van het asielbeleid elke vreemdeling, ook met een status, te worden gecontroleerd. Door de bevoegdheidsregeling dreigt een legitimatie van handelen voor elke racist in het ambtelijk circuit, alsook een ondergraving van het minderhedenbeleid.
Een verdere afsluiting van de normale Nederlandse rechten voor verblijfstitelloze vreemdelingen zal plaatsvinden door de zojuist al genoemde Koppelingswet. Personen zonder verblijfstitel zullen worden uitgesloten van vrijwel alle collectieve voorzieningen. Voor de uitvoering van de Koppelingswet moeten de betrokken uitvoerende instanties zich, naast raadpleging van het identiteitsbewijs, via de GBA op de hoogte stellen van de actuele verblijfstitel van persoon die een voorziening aanvraagt. Het 'voordeel' dat te behalen valt bij invoering van de Koppelingswet is dat uitsluiting van 'niet-gerechtigden' meteen in alle sectoren geregeld is. Maar de uitsluiting is al in uitvoering met de koppelingen tussen het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS), de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) en de Gemeenschappelijke Verwijsindex (GVI) van werkgeversorganisaties GBA.
De zoeksleutel bij deze en meerdere koppelingen is het Sofi-nummer, welke inmiddels in de GBA is opgenomen. De opname van het Sofi-nummer in de GBA heeft als voordeel dat daartoe gerechtigde instanties de GBA met het Sofi-nummer kunnen bevragen in plaats van met het A-nummer van het Bevolkingsregister. Omdat het verblijfsrecht geen criterium is voor inschrijving in de GBA en om te voorkomen dat een vreemdeling daardoor rechten zou kunnen doen gelden door bezit van een afschrift van de GBA, is de verblijfstitel in de GBA vanuit het VAS opgenomen. Daardoor kunnen uitvoerende instanties bij het GBA de aanvraag om een voorziening door een vreemdeling beoordelen. Bij ontbreken van gegevens over het verblijfsrecht zal krachtens de Koppelingswet de voorziening in principe worden geweigerd. Om die reden wordt vanaf 22 april 1996 op grond van artikel 111 wet GBA op afschriften van de GBA ontbreken van de verblijfsstatus altijd vermeld. Ook verstrekt de Belastingdienst na de realisatie van de VAS-GBA-koppeling van 1 mei dit jaar geen Sofi-nummers van personen zonder verblijfstitel aan de GBA. Zo wordt voorkomen dat een vreemdeling zonder verblijfstitel kan beschikken over een afschrift met Sofi-nummer uit de GBA. Tenslotte is het Sofi-nummer op paspoorten opgenomen. Ook de verblijfspapieren van vreemdelingen met een vaststaande verblijfstijd zijn voorzien van een Sofi-nummer. Vreemdelingen met een niet-vaststaand, voorlopig verblijfsrecht krijgen een apart nummer door het Ministerie van Justitie uitgereikt. Door opname van het Sofi-nummer op identificatiepapieren kan bij verificatie van gegevens misbruik van het nummer middels een verzonnen nummer, vervalsing van het document van de belastingdienst of gebruik van Sofi-nummer van een ander zonder diens persoonsgegevens gecontroleerd worden. Het is na deze maatregelen niet aannemelijk dat illegalen door inschrijving bij de GBA de pakkans door de vreemdelingendienst zullen willen vergroten. Daardoor is toegang tot de collectieve voorzieningen en legaal werk, doelstellingen van de te verwachten Koppelingswet, nagenoeg afgesloten.
Een andere controlemogelijkheid als gevolg van de VAS-GBA koppeling betreft die vreemdelingen zonder verblijfstitel die al met een Sofi-nummer in de GBA zijn opgenomen. Door deze maatregel vindt een unieke koppeling plaats tussen het Sofi-nummer en het A-nummer in zowel de GBA als de persoonsadministratie van de belastingdienst. Dit leidt ertoe dat iemand waarvan wel een Administratienummer (A-nummer) is opgenomen, maar geen Sofi-nummer, verdacht is. Hiervan is voor de drie grote steden gebruik gemaakt door na aanschrijving en niet-reageren uitschrijving te doen volgen en zo voorzover het illegale vreemdelingen betrof uitsluiting van rechten, vooruitlopend op de Koppelingswet.

Fraudebestrijding

Aan het koppelen komt voorlopig nog geen eind. Uit een artikel in Beleid en Maatschappij 1996/3 van de hand van A. Zuurmond, universitair docent aan de Erasmus Universiteit, blijkt dat al minstens een jaar wordt gewerkt aan een 'inlichtingenbureau' fraudebestrijding. Dit inlichtingenbureau moet een sleutelfunctie gaan vervullen bij het controleren van gegevens van cliënten van de bijstand. De computersystemen van alle sociale diensten worden zodanig aangepast dat bij alle nieuwe aanvragen, verplichte hercontroles en niet-verplichte incidentele controles een verzoek tot verificatie wordt gericht aan het inlichtingenbureau. Dit raadpleegt dan een groot aantal landelijke administraties. Hieronder vallen minimaal de gemeenschappelijke verwijsindex van bedrijfsverenigingen, de Belastingdienst, de Informatiseringsbank, de individuele huursubsidie, de Rijksdienst voor het wegverkeer en ziekenfondsen. Dit alles voor het nagaan van eventuele inkomsten elders en de hoogte van het vermogen van de cli‰nt en het beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Koppeling met nog meer administraties is echter mogelijk. Er zou sprake zijn van lijsten met 27 verschillende administraties. De totstandkoming van dit geweldigs kost tussen de 30- en 60 miljoen gulden en aan exploitatiekosten per jaar nog eens 30 miljoen. Dit lijkt deel uit te maken van RINIS (ongeveer Routerings Instituut voor Internationale Informatiestromen), een reeks experimenten met koppelen en matchen in de sociale zekerheid. E‚n van de activiteiten binnen het RINIS is een initiatief van de Sociale Verzekeringsbank en bedrijfsverenigingen, dat controle achteraf overbodig moet maken. Men gaat uit van het principe dat organisaties die persoonsgegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun takenpakket, deze gegevens uit authentieke bron (collega-organisaties) betrekken. Daarmee kan het principe van eenmalige opslag van gegevens voor meervoudig gebruik gestalte krijgen. RINIS lijkt bovendien internationale aspiraties te hebben, hetgeen de suggestie wekt dat bestanden Europa-wijd gekoppeld zijn of zullen worden. De voorbereidingen voor het inlichtingenbureau zijn al een jaar aan de gang zonder dat hierover een maatschappelijk of publiek debat plaatsvindt.
Het onnodig maken van controle achteraf door pro-actief optreden, past in een maatschappij waarin achterdocht zover is gevorderd dat bij voorbaat aangetoond moet worden dat men geen kwaad in de zin heeft. Dit optreden vindt plaats in een beleid dat zich richt op de onderkant van de samenleving, waar de noodzaak tot frauderen groter wordt met afnemende uitkeringen en toegang tot de arbeidsmarkt. Omdat de laatste jaren niets is nagelaten de indruk te wekken dat het vooral allochtonen zijn die frauderen, is onder andere een toename van racisme te verwachten als gevolg van deze wetgeving. Een tweede gevolg is breder tegen alle niet-werkenden. Een stokoud liberaal stokpaardje is het dat werk de enige gerechtvaardigde vorm van inkomsten is. Voor de overheid is dit een rechtvaardiging van bezuinigingen. Maar het gaat verder. Een ook erg oude gedachte is het dat de onderlaag van de samenleving het gebrek aan positie eerst aan zichzelf (en vooral niet aan die samenleving en haar bestuurders) te danken heeft. Meer en meer wordt geklaagd over 'het morele verval'. Het opvoeren van de controle op mensen die afhankelijk zijn van inkomensvervangende uitkeringen onder de noemer van fraudebestrijding heeft dan ook een sterk disciplinerend karakter; mensen moeten zich weer 'netjes' gaan gedragen en meer een 'harde hand' voelen dan tot nu toe.

Nieuwe volkstelling

En als de koppeling van bestanden er dan toch eenmaal is, dan heeft de staat daarbij nog een ander voordeel. Naast bestrijding van fraude en gegevensuitwisseling kan de wetgever gebruik van het Sofi-nummer om gewichtige redenen toestaan. Wat is er dan simpeler dan een omstreden volkstelling vermijden door gegevens onder een nummer zodanig te gebruiken, dat toch de gewenste gegevens naar voren komen en voldaan wordt aan uitvoering van de in 1997 te verwachten richtlijn van de Europese Commissie voor een gesynchroniseerde volkstellingsronde in 2001. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is bij de voorbereiding van deze ronde betrokken. Het CBS heeft toegang tot diverse administraties en registraties, teneinde het niet reageren door bepaalde categorieën van de bevolking door middel van weging naar sociaal-demografische kenmerken te corrigeren. Gebruik van deze informatie hoeft niet tot weging beperkt te blijven en kan voor gerichter steekproeven gebruikt worden. Bovendien is op 1 juli 1996 de Wet op het Centraal Bureau en de Centrale Commissie voor de Statistiek aangenomen die onder andere beoogt het gebruik van gegevens uit overheidsregistraties (artikel 9 lid 1) en het gebruik van het Sofi-nummer (artikel 9 lid 2) door het CBS te bevorderen teneinde het CBS in staat te stellen tegen aanvaardbare kosten een zuiver en actueel statistisch beeld van de Nederlandse samenleving te schetsen. Het Sofi-nummer zou daartoe vanaf 1 januari 1997 gebruikt kunnen worden.

Persoonsnummer

Het is duidelijk dat deze koppelingen gevolgen hebben voor de privacy. De in 1989 ingestelde Registratiekamer dient toe te zien op de bescherming van de privacy en adviseert daartoe de regering over uitvoering van de Wet Persoonsregistratie en over verdere wet- en regelgeving met gevolgen voor de privacy. De Registratiekamer heeft blijkens haar jaarverslag 1995 in een advies aan de regering het 'onaanvaardbaar' uitgesproken over een voorgenomen maatregel ter uitbreiding van het gebruik van het Sofi-nummer. De beoogde verruiming en het ontbreken van een toetsingskader zou volgens de Registratiekamer leiden tot een forse uitbreiding van het gegevensverkeer tussen verschillende publieke en private sectoren, waarbij een effectieve controle van het doelgebonden gebruik niet langer mogelijk is. Het gevaar van onzorgvuldig en onrechtmatig gebruik wordt groter. Ook in 1996 blijkt de Registratiekamer bezorgd voor de privacy die onder druk staat door de voortschrijdende informatietechnologie en maatschappelijke ontwikkelingen zoals de privatisering van de sociale zekerheid en gezondheidszorg. Het Sofi-nummer dreigt alsnog het nationale persoonsnummer te worden, waarmee elke burger volledig in kaart kan worden gebracht.
Op weg naar een toetsingskader zijn in de EG-richtlijn bescherming persoonsgegevens uit 1995 wettelijke voorschriften opgesteld voor de omgang met persoonsnummers. Een andere basis is het Verdrag van Straatsburg inzake gegevensbescherming. Beginselen zijn doelbinding en kenbaarheid van organisatie en gegevens waarover deze beschikt. Zo moet de burger meer houvast krijgen en dient een nieuwe balans tussen fraude- en criminaliteitsbestrijding enerzijds en bescherming van de persoonlijke levenssfeer anderzijds gevonden te worden. Mede vanwege de richtlijn moet een bewuste keuze gemaakt worden tussen het al dan niet koppelen van bestanden met privacy-gevoelige informatie. In het kader van deze Europese regelgeving is inmiddels met de evaluatie van de Wet Persoonsregistratie begonnen en is een regeringsstandpunt geformuleerd. Artikel 6a van de Wet Persoonsregistratie dient als basis. Dit artikel houdt in dat instanties zelf of door verstrekking door anderen over het Sofi-nummer kunnen beschikken voor uitvoering van een specifieke taak. Maar ook bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin het nummer kan worden gebruikt. De Wet Persoonsregistratie is te abstract om in specifieke gevallen de privacy te kunnen beschermen. Daarom is specifieker invulling van de daadwerkelijke gegevensbehoefte van organisaties nodig. Taakbinding doet echter niets tegen de uitbreiding van taken, waaronder bijvoorbeeld het 'inlichtingenbureau' en een geautomatiseerde volkstelling. Ook met taakbinding blijft een evenwicht tussen algemeen belang en het individuele belang van een goede privacy-bescherming onvindbaar. Bij gebrek aan een goede privacy-wetgeving is het mogelijk dat uit efficiency-overwegingen gekoppeld gaat worden en niet uit veronderstelde noodzaak van anders niet verkrijgbare gegevens. Daarom biedt de uitkomst van het advies van de Registratiekamer van 1995, dat ertoe leidde dat particuliere instellingen zoals pensioenfondsen en verzekeraars het Sofi-nummer uitsluitend mogen gebruiken voor de uitvoering van wettelijke regelingen waarmee ze belast zijn, geen echte opluchting. Hoewel de Registratiekamer wijst op het gevaar van koppelingen, wordt met dit advies toch niets gedaan. Het is dan ook niets meer dan een advies en de overheid heeft zo haar eigen beweegredenen.

Privatisering

Met de pensioenfondsen en verzekeraars zijn we aangeland bij een ander gevaar waar de Registratiekamer op wijst, namelijk dat van privatisering, waardoor commercieel interessante bestanden in handen komen van die organisaties die daar best wel raad mee zouden weten. Ook deze kritiek van de Registratiekamer wordt blijkbaar niet opgepikt. De behandeling van de AWBZ is daarvoor symptomatisch.
Tijdens behandeling van de (op 1 april 1996 in werking getreden) Wet sociaal-fiscaal nummer in de Ziekenfondswet, werd gewezen op mogelijk gebruik door particuliere verzekeraars van gegevens die zij als uitvoerders van de AWBZ (Algemene Wet inzake Bijzondere Ziektekosten) zouden krijgen bij invoering van de Wet sociaal-fiscaal nummer in de AWBZ en bij koppeling tussen gemeentelijke sociale diensten en ziekenfondsen, zoals voorgesteld in de op 23 juni 1992 aangenomen motie Linschoten. De inzet van dit debat bleek te behalen efficiency. In feite is alle kennis al aanwezig bij de gemeenschappelijke verzekerdenadministratie van bedrijfsverenigingen. De Belastingdienst zou daarin fraude op het spoor kunnen komen. Ook een gecombineerd advies van de Sociale verzekeringsraad, de VNG, de GBA-organisatie en de Ziekenfondsraad adviseert tegen een index voor zorgverzekerden, omdat derden al voldoende middelen zouden bezitten om fraude te bestrijden, bijvoorbeeld door een afstemming met de GBA van de woon/leef-gegevens en afstemming met bedrijfsverenigingen voor de inkomensgegevens. Maar omdat de Belastingdienst afhankelijk is van jaaropgave, kan pas twee jaar na dato fraude constateren. Het betrekken van gegevens uit verzekeringsbestanden door de sociale diensten zou dichter op de huid komen. Daarbij zou echter een groter gevaar voor de privacy voor lief moeten worden genomen. De uit te wisselen bestanden bevatten interessante gegevens voor de private ziekenfondsen in het eigen verzekerings- en/of bankbedrijf. In het kamerdebat kwam men er niet uit. Het gevolg is dat in plaats van de gehele actie af te blazen onderzocht wordt welke gegevens aangesproken organisaties zouden kunnen willen hebben, waarna onderzocht wordt hoe dit in randvoorwaarden te plaatsen. Vervolgens moet worden bekeken wat de waarde is voor anderen van gegevens in de ziekenfondsadministratie en hoe deze waarde vergroot kan worden door de toegankelijkheid uit te breiden. De mogelijkheid voor koppeling staat dus wagenwijd open. Zo wordt het omwille van efficiency mogelijk dat particuliere organisaties in het bezit komen van aansluitingen op een Sofi-netwerk en dat pas achteraf eventuele schending van de privacy geconstateerd kan worden, terwijl er andere mogelijkheden voor controle zijn. Daarbij is onduidelijk wie op misbruik zou moeten controleren en welke sancties zouden moeten volgen. Als die koppeling er eenmaal is, kan hardop of stiekem de vraag worden gesteld waarom een particulier onderzoeksbureau niet dezelfde vragen zou mogen stellen met gebruikmaking van dezelfde sleutel als het CBS. Rek die taakbinding maar op, gebruik van gegevens voor een goede bedrijfsvoering is immers niet alleen aan de overheid voorbehouden.
Dat nu al slecht wordt omgegaan met bescherming van de privacy, blijkt uit een kwestie tussen een vrouw van allochtone afkomst en het Amsterdamse Bevolkingsregister. Tegen haar uitdrukkelijke wil werd zij toch aangeschreven voor een enquète, omdat zij behoorde tot de doelgroep allochtonen voor een kijkcijferonderzoek, uitgevoerd door een commerciële organisatie. Uit het eerste aanschrijven blijkt dat iemand ergens een schifting heeft gemaakt voor het commerci‰le doel. Dat deze vrouw ondanks haar onwil tot medewerking toch een vragenlijst kreeg, geeft aan dat men onzorgvuldig omgaat met de privacy van bestanden. Dit ging dan nog om een geval waarbij duidelijk was welke gegevens van welke groep gewenst waren. Maar met de koppeling onder het Sofi-nummer wordt het moeilijker te controleren welke gegevens waarvoor gebruikt worden.
De Registratiekamer is als adviseur niet in staat ontwikkelingen tegen te gaan. De koppeling gaat vrijwel ongehinderd voort en heeft inmiddels niet meer controle als doel, maar een verbeterde, want versnelde controle. Het gevaar bestaat dat persoonsgegevens commercieel gebruikt worden, waarbij schending van de privacy pas achteraf te controleren is. Bestanden zijn per definitie niet inbraakvrij. Hoe meer koppelingen, des te groter het gevaar dat op oneigenlijke wijze informatie wordt gewonnen. Des te meer verbaast het daarom dat nooit een werkelijk onderzoek is ingesteld naar de mate van fraude en/of bedragen die daarmee gemoeid zijn. Alle wetgeving omtrent privacybescherming terzijde is de gehele wetgeving vanaf de formulering van de doelstellingen fraudebestrijding in de sociale voorzieningen en bestrijding van illegaliteit gericht op de onderlaag van de samenleving, die met afnemende uitkeringen en toegang tot de arbeidsmarkt toenemend redenen heeft om te frauderen.

Bronnen:
Administratieve Apartheid, brochure Autonoom Centrum, juni 1996
Ik zal eens vragen naar zijn naam, 1989, WODC
Registratiekamer jaarverslag 1995
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en wetenschappen:
Persbericht Ministerraad 14 juni 1996

Artikelen: Beleid & Maatschappij 1996/3
Contrast, 2 mei 1996
Volkskrant
Parool
Staatsblad 1993 707
Staatsblad 1996 193
Migrantenrecht 93/10 en 96/1

Internet:
Ministerie van Financi‰n:
Misbruik en onjuist gebruik van Sofi-nummer 6 april 1995
Misbruik en oneigenlijk gebruik Sofi-nummer 9 oktober 1995
Ministerie van Binnenlandse Zaken:
Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

zoekarchiefdiscussiereageerhomeenglish