Hans Veldman

De hersens van Bush

Bron: ABG 40 (2003) 

Bekijk reacties [0]

De positie van de Amerikaanse presidentieel adviseur is met geheimzinnigheid omgeven. Invloedrijke raadgevers geven zelden interviews. Ze werken achter de schermen en wentelen zich in een mysterieuze anonimiteit. Maar aan journalisten en analisten gaan ze niet onopgemerkt voorbij: Clark Clifford werd vlot ontmaskerd als de belangrijkste adviseur van Truman en Sherman Adams werd gezien als de prominente adviseur van Eisenhower. Over de belangrijke raadgevers van Kennedy bestond weinig twijfel, maar dat de onbekende Jack Valentine een belangrijke adviseur was van Johnson was lange tijd onbekend. Vanaf Reagans eerste dag in het Witte Huis was Michael Deaver zijn belangrijkste adviseur en onder Bush I nam Lee Atwater een sleutelpositie in. In de bepaling van zijn politieke strategie liet Clinton zich souffleren door Dick Morris en George Stephanopoulos. 

Het wekte geen verbazing dat Karl Rove de belangrijkste adviseur van Bush II zou worden. De 52-jarige consultant, die bekendstaat als een geniaal en visionair politiek strateeg, werkte dertig jaar voor Bush. Hij zorgde voor de transformatie van de van oudsher Democratisch georiënteerde staat Texas in een Republikeins bastion. Met zijn onderneming Rove & Company was hij verantwoordelijk voor de verkiezing van de Texaanse gouverneurs Bill Clements en Rick Perry, en begeleidde hij lokale conservatieve Republikeinse kandidaten als Phill Gramm in hun zoektocht naar nationale politieke functies. Rove onderhoudt nauwe banden met de invloedrijke conservatief Grover Norquist. Deze oprichter van Americans for Tax Reform had grote invloed op de verkiezingscampagne van Bush II. Naar buiten toe weet Rove deze invloed van rechts te bagatelliseren en slaagt hij erin Bush II als een gematigd kandidaat van het midden te positioneren. 

Met zijn Republikeinisering van Texas oefende Rove ook grote invloed uit op de landelijke politiek. Want de Amerikaanse politiek wordt, net als de economie, meer en meer bepaald door de zuidelijke staten. Een politieke verschuiving in de jaren zestig zorgde ervoor dat de in het zuiden aangehangen traditionele waarden meer nationale invloed kregen. Achter de façade van modernisering ging een zeer conservatieve samenleving schuil. Een meerderheid van de blanke Amerikanen in het zuiden was van mening dat minderheden te veel in de watten werden gelegd door de Amerikaanse overheid, ten koste van de blanke medeburger. In dit verband kan de verkiezing van Bush II in 2000 beschouwd worden als het resultaat van ontwikkelingen in het Amerikaanse conservatisme die hun oorsprong vinden bij Reagan. Deze presidentskandidaat speelde handig in op het ontevreden gevoel bij blanke Amerikanen. Niet toevallig opende hij in 1980 zijn campagne met een toespraak op de plek waar in 1964 drie burgerrechtenactivisten waren vermoord. De aanwezige blanke Republikeinen wisten maar al te goed waarom Reagan juist deze startplek had uitgekozen: dit zou de opvatting symboliseren dat de overheid de zwarten in hun gelijkheidsstreven te veel had beloond. Natuurlijk werd dit niet openlijk geuit. En openlijke verwijzingen naar ras kwamen al helemaal niet voor in Reagans verkiezingscampagne. Daarvoor in de plaats kwamen schijnbaar neutrale codewoorden. Met deze southern strategy wist Reagan handig het van oudsher op de Democratische Partij gerichte zuiden aan zich te binden. Bush II keek de kunst van hem af: hij opende zijn verkiezingscampagne met een rede op Bob Jones University, het ultrarechtse bastion dat in het verleden interraciale omgang tussen studenten op de campus verbood. 

In Made in Texas betoogt publicist Michael Lind vurig dat de in zijn ogen verderfelijke zuidelijke politieke cultuur de opmaat is geworden tot de nieuwe Amerikaanse landelijke politiek. Volgens Lind maken christelijke fundamentalisten en joodse neoconservatieven sinds twee jaar de dienst uit in de Verenigde Staten. Met televisiedominees en charity-instellingen trekken zij ten strijde tegen de aanhangers van de evolutieleer. Deze zuidelijke protestanten laten zich leiden door het Oude Testament en het chiliastische geloof dat Christus zal terugkeren op aarde om in Israël een duizendjarig vrederijk te stichten. Bush II deelt dit visioen, net als eerdere presidenten. Lind ziet hierin de belangrijkste reden voor de onvoorwaardelijke Amerikaanse opstelling achter Israël. Hij probeert aan te tonen dat de southernization van de Amerikaanse politieke cultuur haar oorsprong heeft in het Texas van Rove. Volgens hem is de thuisstaat van Bush II illustratief voor de demografische en politieke ontwikkelingen die de Verenigde Staten sinds 1945 hebben doorgemaakt. Net als op nationaal niveau woedde in Texas een burgeroorlog tussen traditionalisten en modernisten, tussen conservatieven, ranchers en vertegenwoordigers van de oilbusiness enerzijds en liberals – degenen die openstaan voor overheidsinvloed en die affiniteit hebben met het Johnson Space Center in Houston of met de computerindustrie in de Silicon Hills van Austin – anderzijds. Tot het begin van de jaren zeventig waren de modernisten uit het noorden van Texas toonaangevend en werd een voorzichtig liberaal beleid gevoerd waarin de burgerrechten voor het eerst aandacht kregen. Maar daarna zou de westelijke regio van Texas het voor het zeggen krijgen, het gebied waar de diepzuidelijke, op de katoenplantages ontwikkelde tradities geromantiseerd worden en de oliegebieden een belangrijke rol spelen. Het gebied waar Bush II opgroeide.

Bush II was niet de eerste Texaanse president, en ook niet de eerste conservatieve. Hij was wel de eerste Texaanse conservatieve president. Karl Rove, die in alle kampen wordt gezien als de verantwoordelijke strateeg voor de dominantie van het zuiden in de Amerikaanse politiek, realiseerde zich heel goed welke politieke opbrengst de southern strategy kon opleveren. Op basis hiervan positioneerde hij menig Texaanse kandidaat voor een politieke functie. Maar Roves invloed strekt zich uit tot ver buiten Texas. Sterker nog, de algemene opvatting luidt dat in het Witte Huis nimmer een adviseur heeft rondgelopen die zo’n grote macht heeft als Rove. Zowel in Boy Genius als in Bush’s Brain wordt aangetoond dat Bush II in zijn hele politieke loopbaan nog nooit een besluit heeft genomen zonder eerst Rove te raadplegen. Uit beide boeken kan worden opgemaakt dat Rove een allesbeslissende invloed heeft op het nationale en internationale beleid van de Amerikaanse president. Hij wordt gepresenteerd als de strateeg die ervoor zorgt dat Bush II uitsluitend onderwerpen aanpakt die goed voor hem zijn. Zo constateerde hij dat de deelstaat Pennsylvania – de grootste staalproducent – een sleutelrol ging spelen in de midterm verkiezingen. Hij wist Bush ervan te overtuigen dat met een verhoging van de invoertarieven op staal een mooie electorale winst geboekt kon worden. De auteurs maken ook aannemelijk dat de conservatieve Rove optrad als een soort ambassadeur van Paul Wolforitz en David Rumsfeld, en dat hij Bush II wist te overtuigen van de politieke voordelen van een oorlog tegen Irak. De co-president begeleidde hem in de timing van het moment waarop de VN-resolutie voor de oorlog tegen Irak ingediend werd: aan de vooravond van de tussentijdse verkiezingen in 2002. Hiermee samenhangend gaf hij Republikeinse kandidaten het advies een patriottische campagne te voeren, ‘eenvoudigweg omdat Democraten hierin geen concurrentievoordeel kunnen hebben’. 


‘Rove heeft een allesbeslissende invloed op het beleid van de Amerikaanse president.’

Vanaf zijn jongste jaren was Rove geobsedeerd door politiek. Als jongen bestudeerde hij nauwgezet de uitslagen van lokale en nationale verkiezingen. Hij legde er statistieken over aan en kwam tot de conclusie dat presidenten de accenten in hun campagne per deelstaat moesten verleggen. Think National, Act Local was de marketingstrategie waarmee hij menig Republikeinse kandidaat begeleidde. Als student en aanhanger van Nixon organiseerde hij politieke debatten op universiteiten. In 1973 werd hij voorzitter van de College Republicans, een studentenorganisatie die als kweekvijver voor de partij functioneerde. Preses Rove kwam echter snel in opspraak omdat hij kandidaten trainde in het voeren van campagnes die nogal Nixoniaans aandeden. Zo werden jonge Republikeinen geleerd belastend materiaal over Democratische tegenkandidaten te verzamelen en in omloop te brengen. Halverwege de jaren zeventig vestigde hij zich als politiek consultant en in 1978 boekte hij zijn eerste grote succes met de verkiezing van Bill Clements tot gouverneur van Texas. Clements was de eerste Republikeinse gouverneur sinds honderd jaar en zijn verkiezing was de voorbode van de Republikeinisering van politieke functies in Texas. Maar toen Clements het in 1986 nog een keer probeerde, leek hij weinig kans te maken. De gouverneur sprak de Texanen niet tot de verbeelding. Om hem te redden bedacht Rove wederom een Nixoniaanse list. Tegen het einde van de campagne gaf Rove te kennen dat hij een microfoon in zijn kantoor ontdekt had en dat de Democraten over informatie beschikten die nooit voor hen was bedoeld. Clements’ tegenstander verklaarde niets met de bugging van doen te hebben, maar verloor de verkiezing wel. Nadien heeft de overheid een onderzoek ingesteld naar het eventuele aandeel van Rove in deze Texasgate, maar van een aanklacht is het niet gekomen. 

Het is niet verwonderlijk dat Rove goed kon opschieten met de campagnestrateeg van Bush I, Lee Atwater. Beiden stelden zich op het standpunt dat Attack, Attack, Attack het credo was voor het voeren van een campagne. Atwater schoolde Rove in het opzetten van ‘wigvraagstukken’ als patriottisme en racisme, waarmee tweespalt gezaaid kon worden bij de Democraten. Sterker nog, de strategie waarmee Atwater Bush I in 1988 aan het presidentschap hielp, fungeerde als blauwdruk voor de wijze waarop Rove in 2000 Bush II presidentieel maakte. In 1988 had Atwater van zich laten spreken toen hij met een Willie Horton-commercial de Democraat Dukakis in een kwaad daglicht stelde. Horton was een gedetineerde die in de weekenden verlof kreeg en tijdens zo’n verlof een echtpaar in Maryland beroofde en verkrachtte. Dit verlofrecht was ingesteld door een voorganger van Dukakis als gouverneur, maar in de commercial werd gesuggereerd dat Dukakis verantwoordelijk was voor het besluit. De vraag werd gesteld of Dukakis soft on crime zou blijven als een van zijn dochters het slachtoffer was geweest. Dat de misdadiger zwart was, kwam de Bush-campagne goed uit. Zo kon haarfijn worden ingespeeld op het ontevreden gevoel van lower middleclass Democrats die zich door de overheid in de steek gelaten voelden. 

Van Atwater leerde Rove ook dat de Republikeinen in hun campagnes het patent moeten hebben op de Amerikaanse vlag en het patriottisme. ‘Zonder deze instrumenten had ik Dukakis nooit op z’n nummer kunnen zetten’, aldus Atwater. Dukakis had als gouverneur zijn veto uitgesproken over een wet die beoogde de eed van trouw aan de Amerikaanse vlag tot een verplicht onderdeel van het lesprogramma op openbare scholen te maken. Voor een professionele lasteraar als Atwater was dit ideaal materiaal. Dukakis had de eer van de natie geschonden en in de Republikeinse campagne ging de vlag een steeds belangrijker rol spelen. Ze werden groter en groter en Bush I bezocht zelfs een vlaggenfabriek. Voor de campagne van Bush II maakte Rove van dezelfde techniek gebruik. Wanneer deze een staat bezocht, bediende zijn karavaan zich van overweldigend vlagvertoon. Ook het verkiezingsmateriaal presenteerde Bush II tegen de achtergrond van een fier wapperende vlag. Rove maakte Bush II al tijdens de voorverkiezing presidentieel door hem te omringen met een omvangrijk leger aan veiligheidsmensen. In werkelijkheid bestond de security staff uit medewerkers van Rove die zich bij bezoeken van hun kandidaat in uniform hezen en een zonnebril opzetten. De ultieme illustratie van de georkestreerde voorverkiezing was een campagnekaart met daarop een grote donkere zonnebril waarin Bush II en de Amerikaanse vlag werden gereflecteerd. 

Atwater leerde op zijn beurt weer van Roves ervaringen in Texas. Hier had Rove inmiddels bewezen een expert te zijn in het opzetten van direct mail-acties en zogenaamde pull-polls: op het electoraat gerichte telefonische enquêtes met suggestieve vragen. In de campagne van 1994 van Bush II tegen de populaire Texaanse gouverneur Ann Richards zag Rove erop toe dat 80% van de Texanen gebeld werd met de vraag of zij er eventueel bezwaar tegen hadden dat de gouverneur lesbisch was en er onconventionele (en in Texas verboden) seksuele gedragingen op na hield. Toen het Bush-kamp in de voorverkiezing van 2000 in New Hampshire een onverwachte nederlaag leed tegen McCain, organiseerde de woedende Rove een pull-poll met de vraag of de geestelijke gesteldheid van McCain een rol moest spelen in de campagne. In de vraagstelling werd oorlogsveteraan McCain beschreven als een soldaat die geestelijk geknakt uit Vietnam was teruggekomen. En passant werd de kiezers ook gevraagd wat zij ervan vonden dat McCain de vader was van een zwart kind. Gesuggereerd werd dat de kandidaat bij een zwarte vrouw een kind had verwekt, terwijl in werkelijkheid de McCains een zwart kindje uit Bangladesh hadden geadopteerd. 

Bush’s Brain en Boy Genius staan bol van machtig interessante details. De aantijgingen tegen Rove zijn uitgebreid gedocumenteerd. Toch doemt uiteindelijk de vraag op hoe betrouwbaar de auteurs in de filering van hun hoofdpersoon zijn. Omdat Rove de schrijvers geen interview toestond, krijgt het speculatieve element ruimte en komt hij maar moeilijk tot leven. Welke opvatting ook over Rove gehuldigd wordt, zeker is dat hij een nieuw soort presidentieel adviseur vertegenwoordigt. Hij bekleedt een overheidsambt waarin de Amerikaanse constitutie nog niet heeft voorzien. De functie van presidentieel assistent stamt uit 1937, toen de Amerikaanse bestuurskundige Louis Brownlow concludeerde dat de verantwoordelijkheden van de Amerikaanse president zo omvangrijk waren geworden dat hij dringend behoefte had aan hulp. Brownlow adviseerde zes bestuursmedewerkers van ‘high competence’ en een ‘passion for anonymity’ te benoemen. Op basis van dit rapport stemde het Congres in 1939 schoorvoetend in met de oprichting van een Executive Office, bemand met specialisten die de president op een bepaald terrein moesten adviseren. Op dat moment kon niet worden voorzien dat de president volstrekt afhankelijk zou worden van permanente consultants die zich voortdurend bezighouden met de positionering en (her)verkiezing van hun kandidaat, noch dat ze daarmee zo’n sterke bedreiging voor het democratische gehalte van de Amerikaanse politiek zouden gaan vormen.


Dr. Hans Veldman is docent Amerikanistiek en International Marketing aan de Haagse Hogeschool.


Besproken boeken:

Bush’s Brain. How Karl Rove Made George W. Bush Presidential
door James Moore en Wayne Slater. 
Uitgeverij Wiley Roodveldt. New York 2003. 
395 pag. € 35,20

Boy Genius. Karl Rove, the Brains Behind the Remarkable Political Triumph of George W. Bush 
door Lou Dubose, Jan Reid en Carl M. Cannon.
Uitgeverij PublicAffairs. New York 2003. 
253 pag. € 25,50

Made In Texas. George W. Bush and the Southern Takeover of American Politics 
door Michael Lind.
Uitgeverij Basic Books. New York 2002. 
201 pag. € 35,00