De consumentenbeweging als tegenkracht van de globalisering
door Joost Hardeman
Bron: Uitpers november 2003

In de Volkskant van zaterdag 27 september schetste Frank Kalshoven een eeuw van toenemende consumenteninvloed. Medio 2004 verschijnt er een boek van mijn hand ("Het terugveroveren van de macht" met als ondertitel "Hoe de consumentenbeweging de strijd voor een eerlijker wereld gaat winnen" ) waarin ik aangeef waarom de consumentenbeweging dè belangrijke tegenkracht van de globalisering in de 21e eeuw gaat worden. 

Dit boek gaat over de potentie van de consumentenbeweging in het bredere perspectief van vrijheid en gelijke kansen voor iedereen, vrouwen, kinderen en mannen wereldwijd. Nu Ahold-topman Moberg via massale consumentenonvrede gedwongen is een deel van zijn veel te riante beloning in te leveren, is het echter een geschikt moment om na te gaan hoever consumentenmacht zou kunnen gaan reiken.

Frank Kalshoven geeft aan hoe groot die macht totaal is, zo’n vijfhonderd miljard euro alleen al in Nederland. Aangezien in onze wereld politieke macht altijd (ook) gebaseerd is op economische macht, is de uitdaging hierbij geschetst. We moeten onze kaarten zetten op het bundelen van zo veel mogelijk individuele consumenten tot een krachtige consumentenbeweging.

Globalisering

Door de globalisering is de wereld één markt geworden die gedomineerd wordt door multinationals. Nationale staten, noch overkoepelende organisaties als de VN hebben grip op de ondernemingen. Democratische besluitvorming en verkiezingen gaan steeds minder om wat mensen als wezenlijke zaken beschouwen. Nog afgezien van het feit dat veel beleid van Den Haag naar Brussel is gegaan. Mondiale vraagstukken zoals armoede, achterblijvende ontwikkeling, schending van mensenrechten, rechteloosheid, ongelijkheid, voor grote groepen mensen geen toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, houden veel mensen bezig. Tegelijk voelen mensen zich machteloos om daar wat aan te veranderen. Verkiezingen in Nederland gaan daar slechts heel indirect over.

Het internationale bedrijfsleven gedraagt zich als een ongetemde woeste watermassa. Het overspoelt alles en iedereen op zijn weg. Het wachten is op dijken, waterkeringen en stuwen die het bedrijfsleven kunnen temmen en in goede banen kunnen leiden. Net als bij de strijd tegen het water moeten daarvoor de handen ineen geslagen worden tot een tegenmacht die sterker is en het tij kan keren. 

Grote en economisch sterke tegenmachten zorgen doorgaans voor grote politieke veranderingen en een optimistische toekomstgerichte maatschappelijke dynamiek. Succesvolle tegenmacht-bewegingen brengen een nieuwe machtsbalans in de plaats van een onevenwichtige en uit het lood geraakte samenleving, waardoor de basis wordt gelegd voor nieuwe voorspoed.

Zo hebben zowel de Franse Revolutie als de Arbeidersbeweging vooral gezorgd voor ontwikkeling, vrijheid, gelijke rechten en verhoging van de levensstandaard voor de burgers respectievelijk de arbeiders in de westerse landen. Doordat nieuwe groepen economische macht kregen (bij de Franse revolutie waren dat de burgers en bij de arbeidersbeweging de socialistische arbeiders) werd het mogelijk om deze macht ook in politieke macht om te zetten. Deze economisch macht danken deze bewegingen aan het feit dat zij macht hadden aan de aanbodkant van de economie. (aanbodkant als tegenhanger van de vraagkant of de consumentenkant) De economische macht aan de aanbodkant is van oudsher de politieke machtsbasis van de elite. De vraagkant van de economie heeft tot op heden nog nooit echte macht kunnen ontwikkelen.

Maar juist door de globalisering en door de enorme mogelijkheden van de informatisering is het voor het eerst in de geschiedenis mogelijk om de vraagkant van de markt, de consumenten, internationaal te organiseren. Het economische en politieke leven draait bijna volledig om de aanbodkant van de economie. De belangen van al die groepen die aan aanbodkant werken worden in onze samenleving duidelijk een stuk beter behartigd dan de belangen van de vraagkantgroepen, ook door de nationale staten. De staten in het westen zijn bovendien aan het verarmen ten opzichte van het internationale bedrijfsleven. En met die verarming van de staten verarmen al die mensen en organisaties die van de staat afhankelijk zijn.

Het begrip marktwerking illustreert de huidige onbalans van de macht. Marktwerking is tegenwoordig bijna synoniem geworden met privatisering, de bedrijven die de taken uitvoeren. Een markt bestaat echter niet uit één partij, maar uit twee partijen: de aanbieder en de klant. Het wordt daarom de hoogste tijd dat de eenzijdige macht van het mondiale bedrijfsleven als aanbieder van producten wordt gekeerd. Een internationale consumentenbeweging moet middels de vorming van grote internationaal georiënteerde consumentenorganisaties die tegenmacht ontwikkelen namens de vraagkant. 

Staat versus het internationale bedrijfsleven

De discussie over het gebrek aan ideeën van links heeft een rechtstreeks verband met de veranderde rol van de staat. Tot aan de zestiger/zeventiger jaren was de staat de instantie met politieke macht. Elke politieke wens tot verandering moest dan ook via de staat verwezenlijkt worden. De linkse beweging was er vanaf midden 19e eeuw daarom op gericht om de veroverde machtsposities via de vakbonden om te zetten in politieke macht in de staat.

Door de globalisering is de positie van het bedrijfsleven veel onafhankelijker geworden van de nationale staten. Het internationale bedrijfsleven is een grotere macht geworden dan welke nationale staat dan ook. Er is weliswaar een economische terugval, maar verwacht mag worden dat het bedrijfsleven nog sterker dan het al is ten opzichte van de nationale staten uit de periode van recessie te voorschijn komt. (De onlangs gepubliceerde World Economic Outlook 2003 verwacht een mondiale groei van 3,2 % dit jaar en 4,1% volgend jaar) Nationale staten zijn niet meer in staat het eerdere welzijnsniveau te financieren omdat een steeds groter deel van de wereldgeldvoorraad via bedrijven wordt besteed. (Los van het feit dat sommige voorzieningen als bijstand en WAO uit de hand gelopen zijn, waarop ik in mijn boek inga) In het gezamenlijke (internationale) bedrijfsleven gaat ondanks de economische tegenwind steeds meer geld om. 

Tegelijkertijd heeft er een verandering plaats gevonden in de wijze waarop de kaderfuncties in het bedrijfsleven worden gewaardeerd. Gary Becker introduceerde in 1964 het begrip human capital, dat door Theodore Schultz in 1971 verder werd ontwikkeld. Voorheen investeerden ondernemers in gebouwen en machines, waarbij er arbeiders en hoger opgeleid kader in dienst werden genomen om de boel te laten draaien. Een en ander aangevuld met bedrijfscursussen en op de persoon gerichte scholingstrajecten. Tegenwoordig vergen veel kaderfuncties dermate grote investeringen en zijn de individuele mensen die deze functies bekleden zo belangrijk voor een bedrijf dat investment in human capital bedrijfsbeleid is geworden. Gold dat enkele jaren nog voor enkele kaderfuncties. Tegenwoordig beschouwen bedrijven al het hogere kader als investment in human capital.

De bijbehorende beloningen voor deze mensen lijken qua omvang meer op investeringen voor een verwacht rendement dan op loon. In economische termen investeert een bedrijf in plaats van in een machine in een kaderfunctionaris. De kostprijs van de machine wordt door de machinefabriek bepaald mede op basis van de marktwaarde. De kostprijs van de kaderfunctionaris vooral op basis van de marktwaarde. Hoe hoger de marktwaarde hoe hoger die kostprijs wordt, met als hoogtepunt de beloning van de Mobergs van deze wereld.

Door deze ontwikkeling ontstond er een grote groep mensen die de staat niet meer nodig hebben of denken te hebben (met de huidige recessie zien we overigens dat velen hardhandig uit hun eigen Utopia ontwaken en weer volledig terugvallen op de staat voor hun bestaanszekerheid). Het bedrijfsleven eet van twee walletjes. Het laat de nationale staten voor veel kosten (gedeeltelijk) opdraaien: opleiding en scholing van mensen, de sociale zekerheid, de infrastructuur, een aantal bedrijfsrisico’s. Allemaal kosten die voor rekening van het internationale bedrijfsleven zelf dienen te komen. Het is het een of het ander: of de bedrijven besteden deze kosten uit aan de staat en betalen daarvoor of zij dragen deze kosten geheel zelf

Psychologische effecten

Al die mensen die de kaderfuncties in de bedrijven bekleden hebben ontdekt hoe cruciaal zij zijn voor de ondernemingen. Net als voorheen zien we een psychologisch mechanisme ontstaan dat mensen nodig hebben om voor zichzelf de enorme verschillen in beloning te kunnen verklaren. Om met hun geweten in het reine te komen heeft bij velen de mening postgevat dat zijzelf van cruciaal belang zijn voor het bedrijf en voor de samenleving. Direct in het verlengde daarvan kregen velen van hen het idee dat zij eigenlijk van meer betekenis zijn voor de samenleving dan andere mensen. Een groot deel van deze mensen vindt zichzelf daarom eigenlijk wat beter dan andere mensen. Het lijkt op een begin van een nieuwe standenmaatschappij, ditmaal bestaande uit het kader van het bedrijfsleven en de daarmee verwante groepen tegenover de rest van de mensen. Daarom kan je andere mensen gerust bezuinigingen opleggen terwijl je zelf excessieve beloningen claimt. Je behoort tot een andere groep, een andere stand.

Er wordt daarbij gebruik gemaakt van het feit dat mensen zich nu eenmaal graag spiegelen aan mensen die het gemaakt hebben. Veel mensen willen graag geloven dat zij bij die succesvolle groep horen. Een groep met macht en glamour. De journalistiek voorop.

De geschiedenis herhaalt zich. Het internationale bedrijfsleven lijkt op een ruimteschip met een vaste baan. Er valt voor individuele beambten (wat een topmanager natuurlijk heel gewoon is) weinig aan te sturen. Alleen de weg vooruit via de gebaande paden is begaanbaar. Op die geringe speelruimte beroepen deze beambten zich overigens wel als het misgaat. (Ik denk vaak terecht, hoewel ik ervan overtuigd ben dat de macho overnamestrijd van de jaren negentig met veel vrouwen aan het roer, vanuit een meer vrouwelijke en minder machobenadering niet zo uit de hand was gelopen).

Het topkader denkt de macht te hebben en de samenleving trapt erin. Terwijl we voor onze ogen zien hoe cruciaal de onderwijzer voor de klas is en zonder vrijwilligers de samenleving in elkaar zou klappen (zoals vrijwilligers op scholen, in het jeugdwerk, in de zorg voor zieken, ouderen, gehandicapten, psychiatrische patiënten, verslaafden en daklozen, als kader in sportverenigingen, als hulp bij het natuurbeheer, als persoonlijke begeleiders van vluchtelingen, immigranten), onttrekt het grootste deel van deze nieuwe stand zich aan al deze maatschappelijke (zorg)taken die tot het collectieve domein behoren. Het argument daarbij is meer individuele verantwoordelijkheid en een afnemend draagvlak in de samenleving voor collectieve zorg. Dat is volgens hen vooral een privé-verantwoordelijkheid. Zij vergeten daarbij dat zijzelf en de ondernemingen waar zij werken zowel lasten als kosten op diezelfde samenleving afwentelen. Het toenemend asociaal gedrag van het topkader en zijn superioriteitsdenken koopt dat eigen gedrag af via grote donaties aan goede doelen, zodat het eigen geweten gesust wordt.

Wat overblijft is toenemende ongelijkheid. Wat ook overblijft is de vraag die bijna nooit wordt gesteld: de afzonderlijke internationale ondernemingen geven alle aan dat zij een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben en de eigen ondernemingsactiviteiten een bijdrage leveren aan het welzijn van de mensen in de landen waar zij actief zijn. Hoe kan het dan dat als gevolg van de gezamenlijke activiteiten van de ondernemingen het welzijn in de wereld is afgenomen, de verschillen tussen arm en rijk zijn toegenomen en er nog steeds wantoestanden voorkomen in veel landen waar het internationale bedrijfsleven actief is?

Welke bijdrage levert uzelf in uw kaderfunctie aan deze wantoestanden en hoe komt het dat al die bijdragen van u en uw collega’s niet tot betere resultaten leiden?

Het probleem van de linkse beweging

Het probleem van de linkse beweging op dit moment is dat zij geen consequenties heeft verbonden aan de verzwakking van de positie van de nationale staten ten opzichte van het internationale bedrijfsleven. De gelijkheidsidealen van links, zoals die tot op heden in wetten zijn verankerd, zijn in de 20e eeuw tot stand gekomen via de macht van de socialistische partijen die zich verzekerd wisten van cruciale arbeidersmacht in de bedrijven.

Uiteindelijk was het ook vanuit economisch perspectief voordeliger om aan de wensen van de socialistische arbeidersbeweging tegemoet te komen. Zoals bekend schiep de toenemende koopkracht enorme extra afzetmogelijkheden en vormde de basis voor onze welvaartsstaat.

Ook nu zijn er idealen, de idealen van een vreedzame wereld, waarin de rijkdommen van de aarde gelijkelijk verdeeld zijn en mensen zich kunnen ontplooien met respect voor elkaars achtergrond. Een wereld waarin mensen vrij zijn en gelijke rechten hebben. Een wereld ook waarin de zorg voor ouderen en voor diegenen die zorg behoeven geen sluitpost is. Een wereld waarin de positie van vrouwen (op tal van terreinen) heel drastisch moet verbeteren.

(nieuwe wegen en perspectieven rond deze idealen komen in mijn boek aan de orde)

Voldoende idealen zijn dat, lijkt me. Meer dan we in deze eeuw kunnen realiseren vrees ik. 

Moeten we bij Balkenende of Bush zijn voor deze agenda van de 21e eeuw? Niet bepaald! Waar moeten we dan wel zijn?

Deze vraag is eenvoudig te beantwoorden: Daar waar de macht ligt. Dat is voor een aantal korte termijnzaken misschien bij Balkende en Bush. Maar de werkelijke economische macht ligt bij de wereldmarkt van vraag en aanbod. Het gezamenlijke internationale bedrijfsleven en hun kapitaalverschaffers heeft zich in wereldwijde netwerken georganiseerd. Door de afwezigheid van een georganiseerde vraagkant is de machtsbalans in de wereld eenzijdig doorgeslagen. Zoals overal waar een sterke oppositie afwezig is leidt te veel macht tot machtsmisbruik. Het is daarom in ieders belang dat er een tegenmacht komt die tot machtsevenwicht leidt. 

Er moet daarvoor een nieuwe beweging komen, een beweging die ernst gaat maken met een mens-, dier en milieuvriendelijke wereld. Een beweging die eisen gaat stellen aan het (internationale) bedrijfsleven. Het moet een beweging worden die groter is dan de huidige linkse beweging. Een beweging die de linkse beweging een nieuw elan geeft, nieuwe mogelijkheden en nieuwe perpectieven. Perspectieven en idealen waarin mensen kunnen en willen geloven. Dat is wat links nodig heeft en waaraan het nu ontbreekt.

Een nieuwe consumentenbeweging

Het is vreemd dat er nog nauwelijks mensen zijn, ook niet onder de Anders-Globalisten, die zich bewust zijn van hun eigen economische machtspositie, hun machtspositie als consument.

Maar net zoals er voor de wilde stakers uit de 19e eeuw vakbonden nodig waren, zijn er nu krachtige consumentenorganisaties nodig. Het moet dan wel gaan om consumentenorganisaties die de consumentenmacht willen gebruiken om eisen te stellen aan multinationale ondernemingen. Een organisatie als de Nederlandse Consumentenbond heeft dat doel niet. Die wil slechts consumentenvoorlichting geven. De consumentenvereniging Goede waar & Co (de voormalige Alternatieve Konsumenten Bond) heeft dat doel een beetje maar streeft niet naar bundeling van economische consumentenmacht.

Wel zien we een groot aantal milieu-, ontwikkelings- en actieorganisaties in Nederland, met gezamenlijk ruim een miljoen leden/donateurs en 2,5 miljoen sympathisanten. Schoorvoetend ontdekken sommige van die organisaties de consumentenmacht. Er zijn in Nederland twee grote voorbeelden van consumentenacties: de internationale boycotactie van Shell door Greenpeace in verband met het afzinken van de Brent Spar en onlangs dus de (wilde) boycot van Albert Heijn. 

Daarnaast zijn er een paar kleinere voorbeelden van het mobiliseren van consumenten: zoals onder andere door Milieudefensie met de actie voor biologische HAK-producten en de actie van de samenwerkende milieu- en consumentenorganisaties om geen voedingsmiddelen te kopen met genetisch gemanipuleerde ingrediënten. Het convenant van milieu- en consumentenorganisaties met supermarktketens om fruit met gifresten, dat in grote hoeveelheden in de winkels was aangetroffen, uit de supermarkten te weren (ook door eisen te stellen aan de toeleveranciers) is een klein voorbeeld van wat er mogelijk is.

Tot op heden bewandelen de meeste organisaties echter nog vooral de oude vertrouwde weg van het via de publiciteit beïnvloeden van de overheid. Hoe verder de overheid terugtreedt, hoe minder effectief deze strijdwijze wordt. Nog afgezien van het feit dat we nu een regering hebben die niet bereid is samen te werken met of zelfs maar te luisteren naar de maatschappelijke organisaties.

De enorme macht die de NGO’s kunnen mobiliseren, namelijk de economische macht van de leden en sympathisanten in hun rol als consument wordt niet benut. Niet alleen in Nederland maar nog nergens in de wereld.

Wat zijn daarvan de redenen?

NGO’s zijn weinig flexibel en hebben een meerjarenbeleid dat vast ligt, het zijn bijna geen van alle consumentenorganisaties, ze zijn gericht op lobbyen bij overheden en de uitvoering van projecten. De gelden waarover NGO’s beschikken kunnen voor het grootste deel niet worden aangewend voor geheel andere activiteiten.

Daarnaast blijft de rol die NGO’s spelen ten aanzien van de nationale en internationale politiek nodig. Maar er is wellicht ook een zeker angst bij NGO’s om mogelijk controversiële activiteiten uit te voeren die de reguliere activiteiten zouden kunnen schaden.

Samenvattend kan je in elk geval zeggen dat er bij NGO’s sprake is van een gebrek aan innovatief vermogen.

De oprichting van consumentenfederaties en hun mogelijkheden

De organisaties die staan voor een mens-, dier- en milieuvriendelijke wereld zouden een overkoepelende Consumenten Federatie moeten opzetten, zowel nationaal als internationaal. Hun leden en donateurs zouden dan benaderd kunnen worden om lid te worden van deze consumentenfederatie. Als beginactiviteit moeten bedrijven benaderd worden om toetsbare criteria voor mens-, dier- en milieuvriendelijk ondernemen op te stellen en deze te gaan handhaven. In eerste instantie gaat het om zaken waarop bedrijven direct invloed hebben of zouden moeten hebben zoals arbeidsomstandigheden, de arbeidsvoorwaarden (waaronder de lonen), het opheffen van misstanden rond kinderarbeid en aandacht voor dier- en milieuvriendelijke productie. Dat alles zowel bij het eigen bedrijf als bij de toeleveranciers in de hele productie- en handelsketen. In een latere fase zou het ook moeten gaan om andere zaken waarbij bedrijven invloed kunnen uitoefenen op landen met schending van mensenrechten, armoede,ongelijkheid en onvrijheid. 

Om een einde te maken aan de mondiale misstanden is het nodig dat in alle landen dit soort consumentenfederaties wordt opgericht. Gezien de vele fora waar de NGO’s elkaar treffen en de mogelijkheden die de elektronische snelweg biedt, lijkt dat geen onmogelijke opgave.

Brede consumentenacties hebben in het algemeen snel resultaat, omdat bedrijven al bij (dreiging van) relatief kleine omzetverminderingen willen zoeken naar oplossingen. Consumentenorganisaties zouden (internationale) bedrijfsconsumentenraden per bedrijf kunnen oprichten om met bedrijven toetsbare convenanten af te sluiten. Omdat er een groot draagvlak moet komen voor een sterke consumentenbeweging moeten mensen gaan beseffen dat zij naast hun stemgedrag en hun huidige activiteiten en lidmaatschappen ook als georganiseerde consument politieke doelen kunnen realiseren. 

Per bedrijf wordt bepaald of het bedrijf zich houdt aan de afspraken. Als voorbeeld nemen we IKEA. Het is niet meer IKEA zelf die bepaalt of er sprake is van fatsoenlijke (arbeids)omstandigheden bij de productie van hun producten. IKEA moet nu publieke verantwoording gaan afleggen aan de consumentenfederaties. Als bedrijven halsstarrig blijven dan kunnen de consumentenfederaties oproepen tot consumentenacties en zo IKEA dwingen tot een fatsoenlijk beleid. Net als vakbonden onderhandelen met bedrijven,kunnen afspraken worden gemaakt tussen IKEA en de consumentenfederaties over het tijdstip en de wijze waarop aan de criteria gaat worden voldaan. Ook banken kunnen op deze wijze gedwongen worden om meer ethisch te beleggen en paal en perk te stellen aan het marktverstorend flitskapitaal. Hoewel consumenteninvloed in eerste instantie uitgeoefend wordt bij bedrijven die direct aan consumenten leveren, kunnen consumentenorganisaties samen met bedrijven eisen stellen aan de toeleveranciers en aan de voorwaarden waaronder banken leningen verstrekken. (Leningen worden immers direct of indirect verstrekt met het belegde geld van consumenten)

Vanzelfsprekend is het mogelijk dat er consumentenorganisaties worden opgericht die andere eisen stellen aan de producenten. Geen probleem. Laat de democratie maar werken. Bedrijven zullen altijd gedwongen worden om verantwoording af te leggen voor hun beleid. De productieketen zal voor de consumenten transparant worden. 

In de praktijk zullen consumentenfederaties betrokken worden bij het bedrijfsbeleid en bij het overheidsbeleid. Sterke consumentenorganisaties zullen bedrijven en het topkader weer met beide voeten op de grond zetten, net zoals dat destijds gebeurde met de sterker wordende arbeidersbeweging. Alle economische activiteiten samen moeten de kwaliteit van het leven verhogen van iedereen op deze wereld.

(Uitpers, nr. 47, 5de jg., november 2003)

E-mail: jhardema@xs4